De Ziener
‘LOPEN, GRIJSBAARD.’
Kayne hapte naar adem toen het touw rond zijn keel werd aangetrokken om hem in de benen te krijgen. Hij krabbelde overeind, al protesteerden zijn spieren er hevig tegen. Hij wist al niet eens meer hoeveel dagen ze nu vastgebonden op een paard hadden gezeten. Alle littekens en pijntjes die hij door de jaren heen had verzameld leken nu allemaal tegelijk op te spelen.
Eindelijk liet zijn cipier het touw verslappen en Kayne bewoog zijn hoofd heen en weer om de stijfheid uit zijn nek te krijgen. De anderen werden al net zo ruw overeind gehesen. Het gezicht van de Wolf zag bleek achter zijn oude brandwonden en het was duidelijk te zien dat hij zijn linkerbeen ontzag. De pijlpunt zat er nog steeds in. Als daar niet snel iets aan gedaan werd, zou hij zijn been wel eens kunnen verliezen.
Er stond een woud van tenten om hen heen. Het moesten er honderden zijn. De meeste waren kleine bivaktentjes van leer of geitenhaar, maar er waren ook wat grotere tenten bij, die in elkaar genaaid waren van kleurrijke stoffen, geroofd uit de Vrije Steden in de Niemandslanden of gestolen van passerende kooplieden.
Ver weg in het westen zag Kayne de Paarse Heuvels oprijzen, hoger dan de hoogste tenten en badend in het wegstervende zonlicht. Ze waren met zijn vieren weggevoerd naar het oosten. Diep de Wildernis in, naar het hart van Asanders domein.
Terwijl ze door het enorme kamp trokken, keken de mannen dreigend naar hem op bij hun knetterende kampvuurtjes, waarna ze weer verdergingen met het slijpen van hun wapens. De vrouwen kropen in groepjes bij elkaar en wezen naar hen, waarna ze doorgingen met roddelen. Kinderen begluurden hen vanachter tonnen of tentflappen. De meeste gezichten die Kayne aanstaarden waren vuil en onmiskenbaar ondervoed. In de Wildernis zat al nauwelijks genoeg wild voor kleine groepjes ervaren jagers, laat staan zo’n gigantische tentenstad met duizenden zielen.
Ondervoeding leek niet direct de grootste zorg van de hufter die het uiteinde van het touw om Kaynes nek vasthield. Vijfbuik was verrassend vief voor een man van zijn postuur en zette er stevig de pas in. Zijn stijf geworden en gewonde gevangenen konden hem nauwelijks bijhouden. Kayne probeerde voor de honderdste keer zijn polsen uit hun boeien te wrikken, maar mooi niet dat het lukte. Vijfbuiks trawanten hadden hun wapens afgepakt, waaronder het slagzwaard dat Braxus zo lang geleden voor hem had gesmeed. Elke ontsnappingspoging zou neerkomen op zelfmoord.
Ze werden dieper het kamp in gevoerd en een van de bandieten leidde de paarden weg die ze in Asval hadden aangeschaft. Het waren trieste exemplaren vergeleken bij de dieren waarop hun overweldigers reden. Op een stuk weiland tussen wat kluitjes tenten zag Kayne een stel paarden grazen waarvoor je in het Drieënland een fortuin zou kunnen vragen. Hij vroeg zich even af waarom de bandieten het roven en stelen niet hadden opgegeven om gewoon te gaan handelen met de Vrije Steden. Hij vermoedde dat het leven daar voor iedereen een stuk makkelijker van zou worden.
Jerek struikelde, en zijn gewonde been hield hem niet meer. Vijfbuik keek hem woedend aan en wendde zich tot de bandiet naast hem. ‘Geef me je zweep,’ gromde hij. Hij nam de rijzweep van zijn ondergeschikte over en begon de Wolf ermee af te ranselen. Het leer drong diep in Jereks onbeschermde armen en nek en liet diepe, rode striemen achter. ‘Vind je dat leuk, lelijke klootzak?’ zei hij spottend. ‘Nu ben je niet meer zo’n grote jongen, hè? Weet je wat we hier doen met kreupele paarden? Die snijden we de strot af, dan hakken we ze in mootjes en gaan ze zo de kookpot in, want waarom zou je goed paardenvlees verspillen? Misschien moeten we met jou hetzelfde doen.’
‘Ze zouden jouw lijk moeten koken,’ snauwde Jerek terug. ‘Daar kan het hele noorden een jaar van vreten. Vette zak.’
Vijfbuik werd vuurrood. ‘We zullen eens zien hoe grappig je uit de hoek komt als ik je tong uit die lelijke bek van je snijd. Na je gesprek met de koning wil ik graag een onderonsje met je. Jij en ik.’
‘Ga je moeder neuken.’
Dat leverde de Wolf een tweede afranseling op. Kayne wrikte weer aan zijn boeien, maar zijn handen waren stevig op zijn rug gebonden. Groen keek somber toe en zijn gele ogen straalden een diepe vertwijfeling uit. Brick was zo wit als een doek. De jongen kromp ineen bij elke slag van het leer op Jereks naakte vlees.
‘Ik moet me eigenlijk verontschuldigen,’ bromde Kayne tegen Brick. ‘Ik heb ons in deze situatie gebracht.’
Bricks mond trilde. ‘Ik ben degene die spijt moet hebben,’ zei hij op smartelijke toon. ‘Mijn oom heeft ons verraden.’
‘Dat kan jij niet helpen, jong. Iedereen vertrouwt wel eens op iemand die eigenlijk niet te vertrouwen is.’ Hij dacht aan zijn ontmoeting met Borun in het Drieënland, maanden geleden. Hij keek naar de Wolf, wiens gespierde armen onder de vuurrode striemen zaten. Dat kregen zijn vrienden er nu van, van hun vertrouwen in een leider zoals hij.
Vijfbuik vond eindelijk dat hij Jerek wel genoeg had afgeranseld voor één dag. De corpulente bandiet gaf de paardenzweep terug aan zijn ondergeschikte en klopte op zijn buik. ‘Van zo’n kloppartijtje krijg ik altijd honger,’ mopperde hij. ‘Kom op, lopen nu, voor ik hier van de graat val.’
De gevangenen stommelden achter hem aan. Jerek wist nog op de been te blijven ook, hoewel hij zo waggelde en slingerde dat een argeloze voorbijganger hem zo zou aanzien voor een van die zwalkers in het moeras. Kayne zag de blik in de ogen van de Wolf en bedacht dat hij niet graag in Vijfbuiks schoenen zou staan als de grimmige Hooglander zich ooit van zijn boeien zou ontdoen.
Even later werden ze naar een gigantisch paviljoen gebracht dat hoog boven de andere tenten uittorende. De meesten van Vijfbuiks mannen verlieten de groep hier. De pakweg tien man die achterbleven richtten hun bogen op de vier gevangenen en hun blikken zeiden dat ze het vuur zouden openen zodra er ook maar iemand een onverhoedse scheet liet. Vijfbuik koos dit moment uit om een knetterende boer te laten. Toen wees hij met een vlezige hand naar het enorme paviljoen. ‘De koning wacht,’ verklaarde hij, en hij gaf een ruk aan Kaynes touw, zodat de oude krijger wel achter de bandiet aan moest strompelen toen hij de tent binnen waggelde.
De fakkels die langs de randen van het ronde gebouw op palen stonden gaven weinig licht en het duurde even voor Kaynes ogen aan het duister gewend waren. Het verbaasde hem niet erg om de schat aan geplunderde goederen te zien die bijna alle beschikbare ruimte innam. Kisten vol dure stoffen stonden naast boekenkasten met oeroude banden die hun gewicht in goud waard waren. Kostbare tapijten waren slordig opgerold en tegen een berg zilverwerk gesmeten. Borden en wijnkelken, messen en vorken, en juwelenkistjes vol kostbaarheden lagen lukraak op elkaar gestapeld. Kayne had niet zo’n koopmansoog, maar hij vermoedde dat er voor tienduizenden spitsen aan roofbuit onder de koepel van het paviljoen moest liggen.
Aan de andere kant van het paviljoen, in het licht van de twee vuurpotten aan weerszijden van de hoge stoel die als troon diende, zat Asander de Bandietenkoning.
Hij was extreem lang, zelfs nog een duim of wat langer dan Kayne, al waren zijn schouders ietwat krom van ouderdom. Hij had een diepblauw wambuis aan zijn dunne lijf. Ongetwijfeld had het ooit toebehoord aan een of andere rijke koopman in het Drieënland, maar het viel niet uit de toon bij de Bandietenkoning. Kayne had een groot deel van zijn leven te maken gehad met machtige figuren en hij zag het meteen als iemand charisma had, zoals sommigen het noemden. Deze Asander barstte ervan.
De Bandietenkoning keek omlaag naar de tafel en streek over zijn lange grijze snor. Hij bestudeerde zo te zien een kaart. Toen Vijfbuik de gevangenen voorleidde, keek hij op en richtte een blik op hen die getuigde van een messcherp verstand.
‘Neef,’ zei Asander met een vaste stem die niet bij zijn leeftijd leek te passen. ‘Shara zei al dat ik je terug kon verwachten.’
Er kwam een schaduw naar voren vanuit het donker achter de troon. Toen hij dichterbij kwam, onthulde het licht van de vuurpotten de zachte rondingen van een vrouw in strakke zijden kledij die net zo donker was als haar gezicht. Kayne had al eerder een versie van dit gezicht gezien, de gelijkenis was treffend. Shara de Ziener was het evenbeeld van haar broer.
‘Uw nederige dienares, majesteit,’ zei ze met fluwelige stem. Ze kwam dichterbij en legde een hand op Bricks voorhoofd. De schimmige geur van haar parfum prikkelde in Kaynes neus. ‘Mijn gaven vertelden me dat mijn tweelingbroer gestorven is. Ze leken er tevens op te duiden dat een voorspelling die ik jaren geleden heb gedaan spoedig vervuld zal worden. Deze jongeman is de katalysator van wie ik repte. De jongen die het noorden bloed en vuur zal brengen.’
‘Dit is nog een kind,’ zei Asander. ‘Weet je het zeker?’
‘De toekomst is nooit zeker. Het Patroon kan waargenomen worden door hen met de voorspellende gave, maar ons zicht blijft vaag en kan makkelijk verkeerd worden gezien door een onoplettend oog.’
Asander knikte en wendde zich tot Vijfbuik. ‘En die anderen? Waarom heb je die meegebracht?’
‘Dit zijn Brodar Kayne en Jerek de Wolf, majesteit, de Hooglanders die vorig jaar de helft van mijn mannen hebben afgeslacht. Die grote groene woesteling was er ook bij. Hij kan niet praten. Iemand heeft zijn tong eruit gesneden.’
‘Waar heb je ze gevonden?’
‘Ja, nou, dat is een mooi verhaal. Glaston kwam zelf naar ons toe. Hij wou het op een akkoordje gooien. Hij heeft ze regelrecht in onze hinderlaag gelokt.’
‘Ik vertrouw erop dat je hem op passende wijze hebt beloond.’
Vijfbuik kreeg een gemene grijns op zijn gezicht en ging met een dikke duim over zijn keel.
‘Vuile rotzak!’ riep Brick. ‘Dat was mijn oom!’ Hij wilde op Vijfbuik af stormen, maar de bandiet die zijn halsband in handen had, gaf er zo’n vinnige ruk aan dat Brick op slag geen lucht meer kreeg en sputterend terugdeinsde.
Asander kwam achter de tafel vandaan en hief een hand op. Kayne zag dat de koning zijn linkervoet miste en in plaats daarvan een houten poot had. ‘Genoeg. Geef die jongen wat lucht.’
De bandiet liet het touw vieren en Brick hapte hijgend naar adem. Zijn gezicht was bijna net zo rood als zijn haar. Kayne maande zichzelf tot kalmte. Het had niets gescheeld of hij had zich op Bricks kwelgeest gestort, wat er ook van komen mocht.
Vijfbuik had zijn blik blijkbaar gezien. ‘Die twee daar zijn felle rakkers,’ zei de dikke bandiet met een dreigende blik op Kayne en Jerek. ‘Ik zou ze maar snel laten afmaken als ik u was, majesteit.’
‘Ik heb je advies gehoord, neef.’
Er viel een omineuze stilte. ‘Wat is er met je been gebeurd?’ vroeg Kayne. Vijfbuik wilde hem iets toebijten vanwege die onbeschaamdheid, maar de koning hief een hand om zijn neef tot de orde te roepen. Hij leek totaal niet van zijn stuk vanwege Kaynes vraag. Hij keek eerder licht verheugd.
‘Toen ik nog klein was, viel ik van mijn paard en brak alle botten in mijn voet. Mijn familie liet me achter om te sterven. En dat zou ik ook gedaan hebben, als Shara er niet was geweest.’ Zijn ogen dwaalden af naar de Ziener en bleven daar hangen met een blik die Kayne maar al te goed kende. Die zogenaamde koning was hopeloos verliefd op zijn buitenlandse adviseuse. ‘Ze kwam naar me toe en vertelde dat ze een glorieuze toekomst voor ons had gezien. Maar als ik lang genoeg wilde leven om die te zien, moest ik eerst mijn voet afhakken.’
‘Wat geen waarde heeft, moet geofferd worden,’ zei Shara zacht.
Asander knikte. ‘Met Shara’s hulp leerde ik lezen, en ik leerde mensenharten beïnvloeden met woorden en ideeën in plaats van brute kracht. De verspreide bendes in de Wildernis schaarden zich stuk voor stuk achter me. Na enige tijd knielden ze allen voor me.’
‘Behalve mijn oom,’ zei Brick, hoewel het erg moedeloos klonk. Veel te moedeloos voor een jongen van zijn leeftijd.
Asander liet een kort lachje horen. ‘Je oom was een van de eersten die mij trouw zwoeren. Maar hij lichtte zijn hielen toen Shara je lot in de vlammen las. Glaston dacht dat hij slim was, maar hij kon de lessen die Shara me leerde niet accepteren.’
‘Hij was niet bereid om te offeren,’ zei Shara met krachtige stem.
‘Nazala heeft me alles verteld over jou en je offers,’ grauwde Kayne. ‘Lekkere jongen, die broer van je. Kan me niet voorstellen wat er zo erg was dat hij het eindelijk zat was en bij je wegging. Als je het mij vraagt is er geen ergere misdaad dan je eigen familie vermoorden.’
Shara glimlachte. ‘Ik zou je graag iets laten zien.’
Kayne keek uit over het schimmige meer. Nu en dan borrelde er iets in de donkere vloeistof, alsof er verborgen energieën werkzaam waren onder het oppervlak.
‘Wat moet ik hierin zien?’ vroeg hij behoedzaam.
Shara wendde zich tot de bandiet naast haar, die zijn boog de hele tijd op Kayne gericht hield sinds ze het paviljoen hadden verlaten. ‘Zie je dat drijvende voorwerp daar?’ Ze wees op een onduidelijke massa, twintig voet van de oever. ‘Ga het voor me halen.’
De bandiet leek niet erg blij met dat bevel. ‘Maar als ik nou vast kom te zitten?’
‘Dat gebeurt niet. De teer is dikker in het midden van het meer. Zo dicht bij de oever ligt er niet veel meer dan water.’
‘En hij dan? De koning zei...’
‘Erin. Nu meteen.’ De ogen van de Ziener leken heel even rood op te flakkeren, alsof de poorten van de hel wagenwijd open waren gegooid. De bandiet verbleekte een tint of wat. Toen legde hij zijn boog stilletjes op de grond en waadde het meer in.
‘Leg het neer,’ beval Shara, zodra de man terug was met het druipende ding. De bandiet deed wat hem gezegd werd, maar toen hij het ding neerlegde, leek hij te beseffen wat het was en sprong hij met een verschrikte kreet achteruit.
Kayne staarde naar de groteske vondst. Het was een paardenhoofd. Vlees en spieren waren grotendeels verdwenen en het zat onder de plakkerige zwarte substantie uit het meer, maar de vorm was onmiskenbaar. Er staken een paar gele tanden uit een stukje mond waar geen teer op zat.
Hij keek weer naar het meer. Zelfs in de vallende schemering zag hij nu dat de dingen die hij had aangezien voor rotsblokken in werkelijkheid lichaamsdelen waren, en niet alleen van paarden. Hij dacht dat hij het hoofd van een vrouw op en neer zag deinen, nauwelijks drie stappen bij hen vandaan. ‘Verdomme, wat is hier gebeurd?’ fluisterde hij.
‘Het meer dat je hier ziet is een nieuwe toevoeging aan het landschap, voor zover je althans van zoiets kunt spreken. Voor hij overstroomde was deze plek ooit een neutrale ontmoetingsplaats voor de Yahan-stammen. Om de twee jaar verzamelden de ruiterstammen uit het gehele noorden zich hier om te handelen. Ze waren vaak met tienduizenden.’
Er begon Kayne iets vreselijks te dagen. ‘Vertel verder,’ zei hij.
‘Eeuwen geleden kwamen mijn broer en ik bij de Yahan te wonen. Het waren woestelingen, maar ze gaven ons een warm welkom. Misschien vertrouwden ze ons vanwege onze huid. We waren anders dan de bleke mensen in het zuiden, met wie ze al talloze jaren op voet van oorlog leefden. We leerden hun cultuur goed kennen en begonnen zelfs van hun manier van leven te genieten toen we oud werden in hun midden. Uiteindelijk werden we ons bewust van de genadeloze opmars van de tijd. We begonnen te beseffen dat we sterfelijk waren.’
‘Jawel,’ zei Kayne zacht. ‘Ik weet hoe dat voelt.’
Shara stak een hand in het meer van teer en plukte tot Kaynes afgrijzen het afgehouwen hoofd eruit dat voorbij deinde. De Ziener hield het omhoog en bekeek het nieuwsgierig. De ogen waren allang weggerot, maar er was genoeg van het gezicht over om te zien dat het ooit dat van een jonge vrouw was geweest.
‘We dachten terug aan de lessen van onze meester en de praktijken van de bloedmagie. Als het offer maar groot genoeg was, was zelfs onsterfelijkheid te verwerven. Dus wachtten we tot de stammen hier samenkwamen. Samen met Wolgred, een andere pupil van onze meester, braken we de aarde onder het dal. De zwarte dood spoot hoog op en verzwolg het paardenvolk. We dreven hen die probeerden te vluchten terug. Mannen, vrouwen en kinderen. Allen zijn gestorven en hun resten worden bewaard in dit meer. Binnen een paar dagen waren de Yahan zo goed als uitgestorven.’
Shara gooide het hoofd weer in het meer. Het kwam met een plons neer en zonk toen langzaam weg. Kayne staarde naar de vrouw en vroeg zich af hoe er achter zo’n oogstrelend gezicht zo veel kwaad schuil kon gaan.
Hun gewapende metgezel vroeg zich blijkbaar hetzelfde af. Hij richtte zijn gespannen boog op de Ziener. ‘Je bent een monster,’ fluisterde de man. ‘Je hebt een heel volk uitgeroeid.’
Shara hief een hand en de bandiet schokte plotseling, alsof hij een klap had gehad. ‘Ja,’ zei ze rustig. ‘En ik zou het zo weer doen. De waarheid is dat het verlies van de paarden me erger speet. Die hadden in elk geval nog een doel kunnen dienen. De Yahan waren een oninteressant volk. Hun verdwijning was geen groot verlies.’ De Ziener wees naar het meer. ‘Je bent een slechte dienaar. Verdrink jezelf.’
De bandiet liep het meer in zonder een woord van protest.
Hij bewoog zich met onnatuurlijke zwaaibewegingen, alsof zijn lichaam werd aangestuurd door onzichtbare touwtjes. Kayne vermoedde dat dat in feite ook zo was. De ogen van de Ziener werden vlammend rood terwijl ze haar immorele magie bedreef en hij overwoog zich op haar te storten, maar zijn handen waren nog steeds gebonden en hij had geen idee wat voor magische beschermingsmechanismen de vrouw had. Het zou slecht aflopen met de anderen in de tent als hij zijn leven hier vergooide.
De bandiet verdween al snel in het meer van teer. Shara wendde zich weer tot Kayne en haalde haar schouders op. ‘Heb geen medelijden met hem. Zijn lot was al bezegeld toen ik hem uitkoos als begeleider.’
‘Je bent wel een ijskouwe, jij,’ snauwde Kayne terug.
Shara glimlachte alleen maar. ‘Ik heb je hier niet alleen gebracht om je dit te laten zien. Ik heb gisteravond een visioen gehad. Een visioen dat ik nog niet aan anderen heb onthuld. Ik zag vier mannen. Drie waren koningen. De vierde man droeg een zwaard.’
‘Wat heeft dat met mij te maken?’
‘Ik heb begrepen dat je ooit het Zwaard van het Noorden werd genoemd, Brodar Kayne. Een krijger die zijn gelijke niet heeft. Een moordenaar die geen genade kent.’
Kayne kromp ineen. ‘Dat was vroeger. Lang geleden.’
‘Jij was de man in mijn visioen, Brodar Kayne. Je stond voor de Bandietenkoning. Je knielde voor de Bloedkoning. En je joeg de Gebroken Koning de dood in.’
Er ging een rilling door Kayne heen bij de woorden van de Ziener. ‘Wie waren die koningen?’ vroeg hij fel. ‘Zag je hun gezichten?’
‘De Bandietenkoning is Asander, uiteraard. Wat de andere twee betreft, wie zal het zeggen? Ik weet alleen dat jij cruciaal zult zijn bij wat er te gebeuren staat. Asander is van plan je levend te verbranden, maar het Patroon gaat zijn eigen weg. Je moet een kans krijgen om je pad tot het einde te vervolgen.’
Het duurde even voor Shara’s woorden tot hem doordrongen. ‘Dus je laat me gaan?’
‘Bij wijze van spreken. Je zult het geluk hebben dat je kunt ontsnappen.’
‘O ja? En Asander?’
Shara inspecteerde haar nagels. ‘Ik vertel de koning alleen wat ik hem wil vertellen. Hij is een bruikbaar instrument, maar niet meer dan dat. Ik stel me zo voor dat hij mannen achter je aan zal sturen. Je zult je naar het noorden moeten haasten.’
‘En mijn vrienden?’
‘Die maakten geen deel uit van mijn visioen.’
‘Zonder hen ga ik niet weg.’
Shara trok een wenkbrauw op. ‘Je klinkt alsof je de dood niet vreest.’
‘Een van de voordelen van oud worden. De wetenschap dat de dood altijd op de loer ligt. Waarom zou je er dan nog bang voor zijn?’
Er speelde een vaag glimlachje om Shara’s mond. ‘Je vrienden zeggen me niets. Als zij ook ontsnappen, is dat geen groot verlies.’
‘En Brick? Je zei dat hij een of ander profetisch kind was. Dat hij de ware heersers van het noorden terug zal brengen.’
Shara wuifde zijn woorden weg. ‘O, dat heeft hij al gedaan. Ik vond het ei bij jullie bezittingen. Je hebt geen idee wat het is, hè? De ware meesters van het noorden zullen inderdaad terugkeren... En ze zullen míj dienen.’
‘Nazala leek zeker te weten dat Brick belangrijk was.’
‘Mijn tweelingbroer begreep weinig van de fijnere subtiliteiten van de waarzeggerij. De stommeling is dood beter af. Hij voelde zich altijd al buitengewoon goed thuis bij de doden.’
‘Het lijkt erop dat we hier wel zo’n beetje klaar zijn.’
‘Niet helemaal.’ Shara bracht haar handen achter haar rug en haar zijden gewaad viel plotseling op de grond. Ze stond moedernaakt voor hem. ‘Een ontmoeting met een groot man is een zeldzame gebeurtenis. Iets om te koesteren zolang ik maar kan, want de draden van jullie leven worden zo vaak voortijdig doorgeknipt. Ik bied mezelf aan als dank voor het beëindigen van mijn broers miserabele bestaan. Bestijg me, Zwaard van het Noorden.’
Kayne staarde naar Shara’s volmaakte figuur, naar haar ampele boezem, haar gladde huid en haar felrode lippen.
Toen wendde hij zich af en spuugde op de grond. ‘Ik ben getrouwd,’ zei hij. ‘En al was ik dat niet, dan nog zou ik me liever verzuipen in dat meer dan dat ik naast jou ging liggen.’
‘Ik kan je dwingen,’ fluisterde Shara. ‘Ik kan je lichaam in bezit nemen, net als bij die stommeling die ik de dood in heb gestuurd.’
Kayne kneep zijn ogen tot spleetjes en keek Shara recht aan, zonder te knipperen. ‘Misschien wel. Maar dan moet je één ding weten. Op een dag zou ik je weten te vinden en wat ik dan met je doe, daar is geen bloedmagie of onschuldig offer tegen opgewassen.’
Shara bleef even stil. ‘Goed dan, Zwaard van het Noorden,’ siste ze uiteindelijk. ‘Laat ons terug naar de koning gaan.’ En ze raapte haar gewaad van de grond. ‘Ik hoop dat het Patroon onze wegen niet nog eens zal laten kruisen.’