Wederkeer
HET ONWEER WOEDDE NOG STEEDS BOVEN Thelassa toen Cole eindelijk opdook uit de ruïnes van het Heiligdom, met een strompelende Derkin achter zich aan. De woede van Thanates was gruwelijk geweest. Cole had zelfs heel even gedacht dat de magiër zijn toorn op hen zou afreageren. Maar hij had zich met een ruk afgewend en was begonnen het Annalenkabinet in de as te leggen. De grote bibliotheek was al rap in een roodgloeiend inferno aan het veranderen toen Cole en Derkin ervandoor waren gegaan.
Thanates was hier gekomen om de waarheid te vinden. Uiteindelijk had de waarheid hem van het verstand beroofd.
De straten gingen schuil achter stromen regen toen de twee vrienden uit het verlaten gebouw kwamen. In de kelder was een doorgang naar het Heiligdom, een van de weinige ingangen die er waren. De striemende regen beukte op hen in en waste het stof van de ruïnes van hen af. Nu en dan klonken er kreten boven het gehuil van de wind en het rommelen van de donder uit. Het gevecht had zich dichter naar het centrum verplaatst. Cole dook weg achter een muur toen een groepje Witjassen kwam aanmarcheren over de laan die naar het paleis voerde. Het dodenleger dat hij op de stad had losgelaten hield de verdedigers nog steeds goed bezig, precies zoals Thanates had gewild. In heel Thelassa liepen bevrijde mijnwerkers heibel te schoppen. Het idee dat de Veroordeelden een puinhoop maakten van deze vreedzame stad zat Cole helemaal niet lekker. Hij dacht aan de blonde vrouw in het Edelenkwartier van Dorminia, die hij had gered van een Sumnische plunderaar. Officieel stonden de huurling uit het zuiden en Cole aan dezelfde kant, maar dat had alle betekenis verloren bij het brute feit dat een onschuldige vrouw bijna de hersenen was ingeslagen met een stoelpoot omdat ze toevallig een onderdaan van de verkeerde heerser was.
Het minste van twee kwaden, had Thanates gezegd. Cole kreeg steeds sterker het idee dat er geen ‘minder’ kwaad bestond, alleen kwaad. Hij had genoeg van mensen die hun duistere daden wilden goedpraten.
Boven hem klapperden vleugels en toen Cole opkeek, zag hij de donkere gedaante van een kraai in de richting van het paleis wieken.
‘Thanates,’ mompelde hij.
‘Hij is op weg naar de Meesteres,’ zei Derkin. ‘Om wraak te nemen.’
‘Wraak,’ echode Cole. Het woord liet een zure smaak in zijn mond achter.
‘Ik ga terug naar de haven. Ik moet weten of alles goed is met mijn ma. We willen het kanaal oversteken en ons geluk beproeven in Dorminia.’
‘Ik ga met je mee.’
Derkin keek hem verbaasd aan. ‘Maar dit is je grote kans. Je kunt de Witte Dame betaald zetten wat ze je heeft aangedaan.’
Cole staarde naar zijn handen. Hij dacht aan Thanates en aan de vrouw van wie hij ooit had gehouden, en de tragedie die hun was overkomen. ‘Ik ben al dat geweld zat, Derkin. Er zijn belangrijker dingen dan mijn persoonlijke grieven. Sasha wacht op me.’
Derkin lachte breed naar hem. ‘Kom mee dan,’ zei hij, en het enthousiasme straalde uit zijn grote puilogen. ‘Dan brengen we je naar huis.’
Ze liepen samen westwaarts, naar de haven, maar ze waren nog niet ver gekomen toen ze op een bekend gezicht stuitten. Op de kletsnatte keien zat een gigantische beer van een vent met een dode kat in zijn armen. Hij snikte zo luid dat hij boven het onweer uit kwam. Het dier dat hij tegen zich aan drukte was helemaal zwartgeblakerd, alsof het in brand had gestaan.
‘Ed?’ zei Cole ongelovig.
De simpele reus staarde hem aan. ‘Geest!’ jubelde hij. Cole zag het dikke verband om zijn borst. Er zaten helderroze vlekken op de doornatte windsels.
‘Je had op het schip moeten blijven om uit te rusten. Je was bijna dood geweest, Ed.’
Simpele Ed haalde zijn massieve schouders op en veegde het snot dat uit zijn neus hing weg met de rug van zijn hand. ‘Ik hoorde mensen schreeuwen. Ik dacht dat er misschien iemand hulp nodig had.’
‘Wat doe je met dat ding? Het is dood.’
‘Dat heeft Vuurtje gedaan!’ baste Ed op boze toon. ‘Hij deed de jonge poesjes pijn en ik heb hem weggejaagd... Maar de mamakat was al dood. Hij heeft haar verbrand.’
‘Waar zijn de kleintjes?’
‘Ik heb ze ergens verstopt waar het veilig is. En droog en warm.’ Er kwam een kinderlijke hoop op Eds gezicht. Hij hield de resten van de kat omhoog. ‘Jij kan haar toch wel weer levend maken? Laat haar bewegen, net als de dode mensen.’
‘Zo werkt het niet, Ed. Ik kan de waggelaars uit het Koudvuur wel bevelen geven, maar ik kan geen doden opwekken. En ik kan de doden niet tot leven brengen.’
‘O.’ Ed keek zo teleurgesteld dat Cole zich onwillekeurig schuldig voelde. Hij wilde iets doen of zeggen om de grote kerel op te vrolijken, maar ineens lichtte de hemel bij het paleis op in een zilveren flits en de hele stad begon te trillen.
‘Dat was geen donder,’ zei Derkin langzaam.
‘Ed, we moeten hier weg,’ zei Cole haastig. ‘Het is niet veilig in de stad. Leg dat ding, eh, de mamakat maar neer. Die kun je niet meer helpen.’
‘En de kleintjes dan?’ vroeg Ed.
Cole zuchtte en knipperde wat regen uit zijn ogen. ‘Je zei dat die ergens zitten waar het warm en droog is. Jonge poesjes houden niet van regen, en ze zijn bang voor harde geluiden. Ze zijn binnen vast blijer, nu het nog zo onweert. We kunnen ze later wel ophalen.’
Eds lage voorhoofd rimpelde. ‘Erewoord?’
‘Erewoord.’
Simpele Ed legde de dode kat behoedzaam op de grond en stond op. Weer werd de hemel verlicht door een zilveren flits, die ditmaal werd beantwoord door een stroom van zwart vuur. Cole keek in de richting van het paleis en slikte zenuwachtig. ‘Tijd om te gaan,’ zei hij.
Sasha deed haar ogen open. Ze leefde nog, om de een of andere reden. Ze lag op de grond, en Ambryl lag kreunend naast haar. Het geraas in haar oren kreeg gezelschap van kreten. Ze knipperde twee keer met haar ogen en zag dat ze omringd werd door puin. Uit het beschadigde plafond boven haar dwarrelden nog dikke wolken stof neer. De zuidelijke muur van de troonzaal was veranderd in een rokende puinhoop en de gouden deuren lagen verwrongen op een hoop, zo verbogen dat ze bijna onherkenbaar waren.
Er stond een man in de weggeblazen resten van de deuropening. Een lange, streng ogende man in een mottige zwarte jas, met een rode doek om zijn gezicht. Er danste zwart vuur rond zijn lichaam en Sasha wist meteen dat hij een magiër was. Een magiër, of anders een of andere demon die rechtstreeks afkomstig was uit de hel.
‘Lieveling,’ riep hij galmend. Er klonk een razernij in door waarbij haar woede-uitbarsting van zo-even afstak als die van een stampvoetend kind. ‘Ik ben weergekeerd.’
Sasha krabbelde overeind en bezeerde haar handen aan het gebroken glas waarmee de vloer bezaaid lag. Het grote raam boven de verhoging was versplinterd en de regen stroomde door de opening rond het mikpunt van de toorn van de magiër.
De Witte Dame leek ongedeerd door het magische offensief dat zojuist de halve zaal had verpulverd, maar haar stem was vol ongeloof. ‘Thanates,’ fluisterde ze. ‘Maar je was dood.’
‘Dood?’ De nieuwkomer lachte verbitterd, met een geluid dat griezelig veel leek op het krassen van een kraai. ‘Een magiër uit Dalashra is niet zo makkelijk te doden, en ik was een koning onder de magiërs. Je onderschat me, Alassa.’
‘Hoe kun je mijn naam nog weten? Ik heb hem van je afgenomen! Ik heb onze namen weggewist uit de wereld! Weggescheurd uit de herinnering van alles wat leeft!’
‘Ja,’ beaamde de magiër. ‘En die bezwering heeft je bijna je verstand gekost, zoals het mij het mijne kostte. Maar je hebt de waarheid laten liggen in het Annalenkabinet. Je wilde hem ergens behouden, als een aandenken aan de liefde die ons ooit verbond.’
‘Leugens!’ riep de Witte Dame schril. ‘Je liegt! Ik heb nooit een man liefgehad!’
‘Je hield genoeg van me om mijn kind te dragen!’ brulde Thanates terug. Toen beheerste hij zich en toen hij verderging, klonk er een hartverscheurende melancholie door in zijn stem. ‘We hadden de oorlog tussen de Alliantie en het Verbond kunnen voorkomen. We hadden de tragedie die daarop volgde kunnen afwenden. Maar jij verwoestte het Heiligdom in je woede en je hebt alle priesters en priesteressen gedood. En toen ik je tegen probeerde te houden, keerde je je tegen me.’
Er volgde een lange stilte op zijn woorden. ‘De Moeder had me verraden,’ zei de Witte Dame uiteindelijk, en er klonk een onverwacht verdriet in haar stem. ‘Ik was haar vertegenwoordiger op aarde, maar ze beloonde mijn toewijding door me het enige af te nemen wat ik niet kon missen. Toen ze stervend voor me lag, heb ik haar gevraagd waarom. Waarom, van alle vrouwen, moest ze uitgerekend mijn kind bij de bevalling laten sterven? Weet je wat haar antwoord was? “Het Patroon beschikt wat het Patroon beschikt.” Maar we hebben het Patroon doorbroken en daarmee is haar leugen ontmaskerd.’
‘Dwaas!’ snauwde Thanates terug. ‘Het Verbond heeft het Patroon doorbroken om de hemel te bereiken, en daarmee hebben jullie de wereld in deze Eeuwen van Verval gestort!’ De magiër kwam een stap naar voren en het zwarte vuur dat zijn jas omkranste flakkerde weer op. ‘Voor wat je mij hebt aangedaan, en voor het noodlot waarin je ons allen hebt ondergedompeld, zal ik bloedig wraak nemen.’
Er kwam een nare, snerende lach op het volmaakte gezicht van de Witte Dame. Ze maakte een gebaar en de Ongeborenen rond de verhoging vlogen terstond op de magiër af. Hij hief een hand toen ze hem begonnen te omsingelen. Er barstte zwart vuur uit zijn vingertoppen en ondanks zijn kennelijke blindheid bleek hij uitstekend te kunnen mikken.
De delen van de bleke vrouwen die geraakt werden door het zwarte vuur hielden stomweg op te bestaan. Lichaamsdelen desintegreerden. Hele torso’s verdwenen plotseling, zodat de losgeraakte ledematen wild in het rond slingerden in explosies van bleek wit vlees en donkere, verrotte ingewanden.
De laatste Ongeborene was bijna binnen grijpafstand van Thanates toen haar hele hoofd verdween. Haar spartelende lichaam sproeide zwart bloed over de marmeren vloer. Daarna viel ze neer. De geur van het graf vulde de hele zaal en zelfs Sasha met haar kapotgesnoven neus moest kokhalzen van de overweldigende stank. De leden van het College op hun bankjes deden hetzelfde.
Maar Thanates trok zich niets aan van de misselijkmakende lucht. De magiër hief zijn armen en leek zichzelf te omhelzen. ‘Vijfhonderd jaar heb ik op dit moment gewacht,’ gromde hij. ‘Ik laat me niet tegenhouden.’ Hij schreeuwde een woord en vuurde een laaiende stroom van zwarte vlammen op de Witte Dame af.
Er schoot een straal zilveren vuur op het zwart af om het te onderscheppen. Een paar gespannen ogenblikken lang bulderden de vijandelijke stralen op elkaar in, twee monumentale manifestaties van magische krachten die vochten om de overhand te krijgen. Toen begon het zilveren vuur langzaam vooruit te kruipen en het zwarte vuur te verzwelgen, steeds sneller en sneller. Thanates’ gezicht droop van het zweet, terwijl de Witte Dame volkomen onaangedaan bleef kijken. ‘Ik weet nu weer waarom ik je heb laten folteren,’ zei ze koeltjes, nu ze haar waardigheid had hervonden. ‘Je arrogantie was ondraaglijk geworden. Als je had begrepen wat het inhield om de hemel te bestormen en te triomferen, had je nooit gedacht dat je mij kon verslaan. Al had je alle ruwe magie in het Drieënland afgetapt.’
Het zilveren vuur schoot naar voren, alsof het was bevrijd uit onzichtbare boeien, en raakte de magiër, die achteruit door het gat in de muur werd gesmeten waar de verwoeste deuren hadden gezeten, en uit het zicht verdween. Zijn laatste woedende kreet galmde na in de zaal.
De Witte Dame liet haar armen zakken en de zilveren stroom verdween. Haar blik richtte zich terstond op Sasha, die verschrikt terugdeinsde, maar het leek erop dat de heerseres van Thelassa andere zaken aan haar hoofd had. De Oppermagiër stapte van de verhoging af en verliet de zaal met een grimmig gezicht.
Zodra de meesteres weg was, begon het College voorzichtig op te kijken van onder de bankjes waar ze zich hadden verstopt. De chaos was compleet toen de hele troep mannen en vrouwen halsoverkop uit de troonzaal wegvluchtte.
‘Kom mee,’ zei een bekende stem achter Sasha. Ze draaide zich om en zag Ambryl, die haar met een ondoorgrondelijk gezicht aankeek. Zonder verder nog een woord te zeggen rende haar zuster naar een deur achter in de zaal. Sasha volgde haar, waarbij ze over stukken puin en losse ledematen van Ongeborenen moest stappen. Ze liep om de verhoging heen, die glibberig nat was van het regenwater dat er van bovenaf op neerstroomde.
Ambryl ging haar voor door een doolhof van smalle, kronkelige gangen die alle vertrekken in het paleis met elkaar leken te verbinden. Andere leden van het College renden als kippen zonder kop heen en weer en sommigen wierpen in het voorbijgaan duistere blikken op Sasha. ‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg ze, toen ze eindelijk uitkwamen in de striemende regen, ergens aan de westkant van het paleis.
‘Naar de haven,’ antwoordde Ambryl bits. ‘Ik kan alleen maar hopen dat we een kapitein vinden die stom genoeg is om het kanaal over te steken in dit weer.’ En hoe woest ze ook klonk, Sasha kon alleen maar opgelucht reageren op haar woorden.
‘Dank je. We worden vast veel gelukkiger in Dorminia. Je zult het zien.’
‘We? Ik ga nergens naartoe.’
Sasha knipperde de regen uit haar ogen en keek Ambryl geschokt aan. ‘Nee?’
‘Nee. Na vandaag sta je er alleen voor.’
‘Maar je bent mijn zus. We blijven bij elkaar, wat er ook gebeurt. Dat heb je zelf gezegd.’
Ambryl vertrok haar mond. ‘Ik heb geen zus meer. Je bent een egoïstisch, impulsief, dom kind. Een verslaafde kleine slet die niet meer te redden is en niet meer vatbaar is voor goede raad. Ik zal zorgen dat je hier veilig wegkomt, al was het maar vanwege de nagedachtenis van onze ouders. Daarna is het afgelopen tussen ons.’
‘Ambryl...’
‘Hou je kop. Je bent een enorme teleurstelling voor me. Ik had beter moeten weten, die avond in Dorminia. Ik had die verkrachter gewoon zijn gang moeten laten gaan.’
Sasha’s mond viel open. Het voelde alsof ze een stomp in haar maag had gekregen. Van alles wat haar zus had kunnen zeggen om haar te kwetsen was dat het allerergste. Er kwamen tranen in haar ogen, maar haar zus wendde zich al af. Keerde haar de rug toen en liep verder zonder zelfs maar om te kijken.
Ze haastten zich door de straten zonder nog iets te zeggen en onderweg passeerden ze mannen, vrouwen en kinderen die alle kanten op holden. Nu en dan werd de stad opgeschud door een explosie en waren er felle flitsen te zien, ergens in het oosten, als een omineuze waarschuwing dat de strijdende magiërs nog niet klaar met elkaar waren.
Net als op de avond van Salazars dood waren de plunderaars de straat op gegaan. Sasha zag deuren die ingetrapt werden en huizen die werden leeggeroofd. Een man probeerde een huis in brand te steken, wat niet erg wilde lukken. Ze dacht dat ze een uitzonderlijk haveloze figuur zag neerhurken en op een lijk knagen, maar dat was misschien te wijten aan de hashka die nog door haar hoofd spookte.
Ze holden door een zijstraat toen ze uitgleed en viel. Ze tastte naar haar enkel, voelde hem opzwellen en wist meteen dat hij gebroken was. Ze probeerde overeind te komen, maar zelfs met de verdovende effecten van het maanstof was de pijn gewoon te erg als ze op haar enkel probeerde te staan. ‘Het doet pijn,’ zei ze hijgend tegen haar zus. Ambryl keek fronsend op haar neer, alsof ze een gewond dier was dat misschien beter af zou zijn als ze uit haar lijden werd verlost.
‘Ik zou je gewoon moeten laten liggen,’ zei haar zuster zacht. ‘De Meesteres zal niet vergeten wat je hebt gedaan. Als iemand merkt dat ik je heb geholpen, is het gedaan met alles waar ik ooit van heb gedroomd.’
Sasha keek op naar Ambryl. ‘Ga dan!’ zei ze boos. ‘Laat mij maar hier. Het spijt me dat ik niet de zus kon zijn die je wilde. Ik had die avond moeten sterven. De waarheid... De waarheid is dat ik kapot ben. Gebroken.’
Ambryl kneep haar ogen tot spleetjes. Ze stak een hand uit naar Sasha, greep haar bij haar haar en trok haar ruw overeind, ondanks haar protesten. ‘Waag het niet om dat te zeggen,’ snauwde ze. ‘Als je dat nog eens zegt, dan vermoord ik je. Leg je arm om mijn schouder. En niet loslaten.’
Sasha deed wat haar zuster zei en samen gingen ze verder westwaarts naar de haven, zo goed en zo kwaad als het ging met Sasha’s gewonde enkel. Ze waren nog niet ver gekomen toen een verblindende flits de hele straat deed oplichten en er een woedende brul door de lucht schalde. Sasha keek op en haar adem stokte in haar keel. Ze voelde Ambryls nagels in haar arm klauwen toen die ook zag wat er boven hen gebeurde. De zussen kwamen strompelend tot stilstand en staarden omhoog naar de vernietigende strijd die gaande was in de hemel boven Thelassa.
De Witte Dame en Thanates cirkelden een paar honderd voet boven de stad om elkaar heen. Terwijl Sasha met stomheid geslagen toekeek, gooide de Oppermagiër van Thelassa een speer van zilveren vuur naar haar voormalige geliefde. Thanates dook opzij om hem te ontwijken en het dodelijke projectiel scheerde weg in de donkere lucht. De magiër gooide onverschrokken zijn hoofd in zijn nek en er explodeerden twee stralen vuur uit zijn handen, die hem omhoogjoegen naar de donkere wolken boven hen. Hij verdween uit het zicht. De hele wereld leek ademloos af te wachten.
Thanates verscheen weer, pal boven de Witte Dame, en suisde loodrecht naar beneden. Hij kwam hard op de Oppermagiër neer, sloeg zijn armen om haar lichaam en het tweetal viel als een steen uit de lucht in een dodelijke omhelzing. Steeds verder omlaag vielen ze, wentelend en draaiend, tot ze uiteindelijk verdwenen achter een van de hoge marmeren torenspitsen.
‘Is het voorbij?’ fluisterde Sasha. ‘Is ze dood?’ Laat haar alsjeblieft dood zijn, bad ze in stilte. Laat haar alsjeblieft dood zijn.
Het antwoord op haar vraag liet niet lang op zich wachten. De zilverige gedaante van de Witte Dame zweefde als een engel der wrake omhoog naast de toren. Ze had iets in haar hand, iets roods. ‘Je had hier nooit moeten komen,’ donderde haar stem, luid als een orkaan. ‘Deze stad wordt je graf.’ De Witte Dame liet het ding in haar hand los en het dwarrelde langzaam omlaag door de wind en de regen. Het was een doek, zag Sasha. De rode doek die Thanates om zijn ogen droeg.
De Oppermagiër hief haar armen en begon esoterische woorden te scanderen voor een machtige bezwering. Er klonk een geweldig gekraak en tot Sasha’s grote schrik rees de hoge toren naast de zwevende Oppermagiër plotseling omhoog. Duizend ton marmer, uit de grond gerukt in een absurd vertoon van macht. Het puin regende omlaag en er klonken nieuwe angstkreten op in de straten.
Toen de toren een halve mijl boven de stad was, beschreef de Witte Dame een cirkel in de lucht met haar handen. Driehonderd voet steen draaide zich langzaam om in een kolossale boog, tot de spits naar de grond wees. De Oppermagiër richtte hem als een speer, een speer die een heel leger kon vernietigen.
Niet doen, dacht Sasha. Dit kun je niet maken. Je verwoest de hele stad.
Het leek erop dat het de Oppermagiër van Thelassa allemaal niets meer kon schelen. Met een gil als de doodskreet van een demon slingerde de Witte Dame de toren naar beneden. Heel even leek de hele aarde verzwolgen te worden door een schaduw, alsof de maan zelf naar beneden viel.
Het lawaai waarmee de hoge toren de stad in de diepte raakte leek nog het meest op honderd vuurbommen die allemaal tegelijk ontploften. De straat golfde omhoog, zodat Sasha tegen een gebouw aan viel. Ze probeerde zich puur instinctief in evenwicht te houden met haar gewonde voet en ze schreeuwde het uit van de pijn toen haar enkel omklapte. Het puin van de verpulverde toren regende op hen neer, er vielen stenen op haar en het stof drong in haar neus en mond tot ze er zowat in stikte. Ze hoorde iets enorms tegen het huis achter haar botsen. Er viel een korte, omineuze stilte, gevolgd door een onheilspellend gekraak, toen de bovenste helft van het gebouw in begon te zakken.
Sasha kon alleen maar gebiologeerd toekijken terwijl het voorover viel, met een brok marmer ter grootte van een koets in het dak. Ze zat er pal onder. Haar hersenen schreeuwden dat ze uit de weg moest, maar haar lichaam weigerde in actie te komen en op dat moment wist ze dat ze zou sterven, alleen in een vreemde stad, zonder vrienden of familie, alleen een zus die haar haatte. Ze had alles verpest voor Ambryl. Net zoals ze alles had verpest voor iedereen die haar ooit na had gestaan. Ze deed haar ogen dicht en wachtte op het einde, het einde dat ze verdiende.
Het kwam niet. Ineens was Ambryl er, die haar opzij duwde en haar jongere zus afschermde met haar eigen lichaam. Vlak voor het huis instortte ving Sasha nog een glimp op van haar zus. Ambryls gezicht stond volkomen kalm en ze had een vreemde uitdrukking in haar ogen, alsof dit het moment was waarop ze al haar hele leven wachtte. Al die jaren van verbittering en de hardheid van het bestaan en haar duistere daden smolten weg, en op dat moment was ze weer de oude Ambryl, de jonge vrouw die alles wat in haar macht lag zou doen om haar kleine zusje te redden.
‘Ambryl!’ schreeuwde Sasha toen de lawine van steen en hout en het enorme stuk van de verbrijzelde toren op haar zus vielen. Ambryls lichaam beschermde Sasha tegen het grootste deel van het instortende huis, terwijl Sasha haar best deed om weg te rollen. Ontelbaar veel stukken puin vielen pijnlijk op haar neer en ze was helemaal bebloed, en bont en blauw, maar ze leefde nog. Ze stond bibberig op, zonder te letten op de honderd zere plekken die haar dreigden te verscheuren. Op de plek waar Ambryl had gestaan, lag alleen nog een gigantische berg puin.
Er ging weer een vlijmende pijn door Sasha’s enkel toen ze op de berg stenen af stommelde, maar ze lette er niet op, ze ging op haar knieën zitten en begon met haar blote handen in het puin te klauwen. De tranen stroomden over haar wangen terwijl ze almaar de naam van haar zus bleef schreeuwen. Dit keer was er niemand om haar de les te lezen. Geen enkel geluid, behalve het tikken van de regen en, een minuut of twee later, een onheilspellend gerommel ergens diep onder de stad.
Aan het eind van de straat klonk rumoer en er verscheen ineens een menigte, die in de richting van de haven vluchtte. Een man keek opzij toen hij langs haar rende. ‘De hele stad stort in,’ riep hij. ‘Maak dat je wegkomt, nu het nog kan.’
Sasha lette niet op hem. Ze bleef graven, al scheurden haar nagels en schaafde ze haar handen rauw, overmand door verdriet. Ze wist dat het hopeloos was. Niemand kon het overleven om levend begraven te worden onder zo veel steen.
Ze zakte met een vertwijfelde snik opzij tegen het ingestorte gebouw, rolde zich op haar rug en liet de regen over haar gezicht spoelen. De stad kreunde weer en nu voelde ze de aarde ook trillen. Er renden nog meer mensen door de straat. Ze overwoog even om zich bij hen te voegen, maar ze wist dat ze geen twintig stappen zou kunnen zetten zonder hulp. Als ze dan toch moest sterven, kon ze het net zo goed hier doen, naast haar zus.
Er kwam nog een man langs rennen, een achterblijver met een capuchon op. Hij keek even in haar richting en bleef nog een paar tellen doorlopen. Ze kon het niet verklaren, maar toen ze haar doffe blik op de man richtte, voelde Sasha ineens een vlaag van iets vertrouwds, alsof ze hem zou moeten kennen.
De figuur met de kap op zijn hoofd leek er hetzelfde over te denken. Hij keek nog eens naar haar, draaide zich toen bruusk om en kwam op haar af.
‘Laat mij maar,’ zei ze schor. ‘Red je eigen hachje.’
De stem van de man was een en al ongeloof. ‘Sasha?’
Hoe weet hij hoe ik heet? dacht ze. De stem had iets bekends. De man bracht een hand naar zijn capuchon en zette hem af.
‘C... Cole?’ Heel even was ze te geschokt om meer te zeggen dan dat. Toen kwam het er allemaal tegelijk uit, in één hysterische stroom. ‘Ik dacht dat ik je nooit meer zou zien,’ zei ze met overslaande stem. ‘Ik heb je overal gezocht. Ik wist niet of je dood was, of dat je me in de steek had gelaten. Het spijt me zo ontzettend dat ik zo naar tegen je deed. Ik ben hopeloos, dat weet ik wel. Denk alsjeblieft niet...’
‘Stil maar. Ik zou je nooit in de steek laten. Waarom zou je zoiets ooit denken? Ik heb wat problemen gehad, maar ik ben nu bij je.’ Cole kwam dichterbij en inspecteerde haar verwondingen, en de bezorgdheid in zijn grijze ogen maakte haar bijna weer aan het huilen. ‘Je bent ernstig gewond.’
‘Mijn enkel is gebroken.’
Cole bekeek de verwonding en kromp ineen. ‘Hoe is dat nou gebeurd? Nee, zeg maar niks, ik haal je hier weg.’ Hij draaide zich om en riep iets naar een zonderling duo dat een eindje verder stond te wachten en nu op hen af kwam. Een van hen was duidelijk een bultenaar, met een veel te hoog voorhoofd en grote, waterige ogen. De ander...
‘Ed,’ zei Cole geduldig. ‘Waarom heb je je trui uitgetrokken?’
De grote kerel die Cole Ed had genoemd keek omlaag naar zijn zwaar gehavende bovenlichaam. Hij zag eruit alsof iemand hem onlangs aan stukken had willen snijden met een mes. ‘Ik wilde je vriendinnetje mijn littekens laten zien,’ bromde hij.
Cole keek Sasha gegeneerd aan. ‘Dat heb ik nooit gezegd. Dat je mijn vriendinnetje bent, bedoel ik. Verdomme, Ed, help haar gewoon overeind! Derkin, wijs jij ons de weg. Jij kent de stad beter dan ik.’
Sasha beet op haar tanden toen Ed haar tussen het puin uit tilde met een combinatie van angstwekkende kracht en verrassende zachtzinnigheid. Haar hele lichaam deed zeer, maar het verzachtte de pijn om Coles gezicht weer te zien, en voor het eerst in maanden voelde ze zich veilig, ondanks het feit dat de hele stad op instorten stond en er nog steeds een woedende Oppermagiër door de wolken boven hen cirkelde.
‘Mooi meisje ben jij,’ bromde Ed. Hij klonk als een kind. Sasha keek op naar zijn simpele gezicht en dwong zichzelf om te glimlachen.
‘Dank je wel,’ zei ze. Ze keek opzij naar Cole. Er was iets aan hem veranderd. ‘Zijn die mannen je nieuwe trawanten?’ vroeg ze. Ze dacht aan Drievinger en onderdrukte een huivering.
‘Trawanten?’ Cole keek haar niet-begrijpend aan. ‘Nee. Dit zijn mijn vrienden.’
Sasha staarde weer naar Cole. Hij was echt veranderd, zag ze nu. Hoe hij zich gedroeg, hoe hij praatte... Hij klonk minder zeker. Minder overtuigd van zichzelf. ‘Wat is er met je gebeurd?’ vroeg ze zachtjes.
Cole aarzelde even en schudde toen zijn hoofd. ‘Ik heb nu geen tijd om dat allemaal uit te leggen. We moeten naar de haven, voor de hele stad instort.’
Ze voegden zich bij de stroom mensen die door de straten naar de haven denderde. Sasha keek nog één keer om naar het omgevallen huis, het graf van haar zuster. Cole zag de tranen in haar ogen blijkbaar. ‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Waarom huil je?’
‘Er ligt daar iemand onder het puin die me heel dierbaar was. Ze... Ze heeft zichzelf opgeofferd om mij te redden.’
Cole vertraagde zijn pas en scheen rechtsomkeert te willen maken. ‘We kunnen wel terug, als je wilt. Misschien leeft ze nog. Misschien kunnen we haar eruit halen...’
‘Nee. Alsjeblieft, Cole, het is gebeurd, ze is dood.’
Coles mond ging open en het leek er heel even op dat hij haar tegen zou spreken, maar toen beet hij op zijn lip en knikte. De oude Cole zou zich nooit zo inhouden, en weer verbaasde ze zich erover hoe hij veranderd was. Toen dacht ze weer aan haar zus.
‘Vaarwel, Ambryl,’ fluisterde ze door haar tranen heen. Tot haar verbazing sloeg Ed in een troostend gebaar zijn armen wat dichter om haar heen.
Ze renden zonder veel te zeggen verder, en de regen bleef maar neerstromen, terwijl de vluchtende stedelingen van alle kanten op de haven af holden. De kade stond al volgepakt met mensen toen ze eindelijk aankwamen, doornat en buiten adem, vooral de arme Derkin. Een oudere vrouw zwaaide naar hem en hij holde vooruit, waarna de vrouw hem overdekte met knuffels en kussen, hoe hard hij ook protesteerde.
Ondanks het stormachtige weer zaten verscheidene schepen al vol stedelingen die een veilig heenkomen op zee wilden zoeken. De mensen die al een plekje op de schepen hadden gevonden, keken meewarig naar de volle kade. Niemand wilde op het vasteland blijven, voor het geval de fundamenten van de stad het zouden begeven.
Sasha staarde in het kolkende groene water toen Ed haar over de kletsnatte steigers droeg. De eindeloze regensluiers beperkten het zicht nogal, maar toen ze langs de schepen in de haven keek, dacht ze dat ze iets groots aan zag komen door de grijze mist in de verte.
De kapitein van een van de kleinere schepen leunde over de reling en zwaaide naar de menigte op de kade. ‘Geen paniek,’ riep hij. ‘Er komen nog meer schepen terug naar de haven. Minstens drie. Nee, ik zie er vier. Wacht even... Wat krijgen we...’
Op de schepen die het verst van de kade lagen, brak plotseling paniek uit onder de passagiers die de naderende vloot in het oog kregen. Twee tellen later klonken er overal verschrikte kreten en er ging een vloedgolf van angst door de menigte heen toen iedereen eindelijk zag wat daar aankwam.
‘Laten we proberen wat dichterbij te komen om te zien wat daar gebeurt,’ stelde Cole voor, en hij en Ed drongen door de menigte heen. Sasha hield zich stevig vast aan de simpele reus en terwijl hij zich een weg naar de rand van de kade baande, keek ze op en zag een grote kraai over scheren. Zijn vleugels waren zwaar beschadigd en zijn donkere veren waren verschroeid, alsof hij door een vuur was gevlogen.
Sasha’s aandacht was in één klap terug bij de haven toen ze Cole ontsteld naar adem hoorde happen. Op slag stokte haar eigen adem in haar keel. Overal om hen heen begonnen de mensen te schreeuwen. Verscheidene mensen begonnen te kokhalzen toen ze zagen wat er op hen af kwam dobberen.
De spookschepen hadden geen bemanning en geen passagiers, of in elk geval geen die nog in het land der levenden verkeerden. Het enige wat ze aan boord hadden waren hoofden. Honderden hoofden, hoog opgestapeld tot lugubere piramides. Hun door de wormen aangevreten ogen staarden blind voor zich uit boven grauwe wangen die groen zagen van de schimmel.
Er kwamen nog meer schepen in zicht, allemaal met dezelfde macabere vracht. Het moesten duizenden doden zijn, mannen en vrouwen die luttele maanden geleden waren uitgezeild vanuit Dorminia, dromend van onnoemelijke rijkdommen of gewoon een warme maaltijd voor hun gezin.
‘De Pioniers,’ zei Sasha dof, bijna stikkend in het gal. De schepen die naar de Hemeleilanden waren uitgezonden waren teruggekeerd.