Bloedmagie

BRODAR KAYNE NAM NOG EEN SLOKJE UIT het wijnglas en staarde in de vlammen die de eetzaal in de toren van de dodenbezweerder verlichtten. Het vuur liet schaduwen over de oeroude wandtapijten dansen. Allang gestorven koningen van Andarr keken eruit op met zulke barse blikken dat ze bijna konden tippen aan de frons op Jereks gezicht.

      De Wolf was niet bij de haard vandaan geweken en had letterlijk geen woord gezegd sinds ze waren gaan zitten. Zo te zien vond Jerek een uitnodiging voor het avondeten bij een dodenbezweerder en bediend worden door een meute grijnzende skeletten geen commentaar waardig. Hij bekommerde zich meer om het lot van zijn laarzen. Om de paar minuten hield hij weer een andere laars bij het vuur en droogde zijn kostbare schoeisel met het soort liefdevolle zorg dat een moeder aan een pasgeboren zuigeling zou besteden.

      ‘Nog wat wijn?’ vroeg Nazala. De zuiderling stak een hand op en wenkte zijn knechtjes. Kayne hoorde ergens achter zich botten rammelen en er verscheen een benige arm boven zijn schouder met een fles rood erin die waarschijnlijk een klein fortuin waard was. De oude krijger kwam erg in de verleiding. De wijn smaakte zoet en fruitig en het was weken geleden sinds er iets anders over zijn lippen was gekomen dan water. Toch leek het hem dat de dingen die deze tovenaar wilde bespreken het best overdacht konden worden met een helder hoofd. Brick leek trouwens vast van plan om genoeg wijn te drinken voor twee. Kayne fronste toen de jongen zijn zoveelste glas leegde. Zijn gezicht was zo rood dat zijn sproetige wangen dezelfde kleur dreigden te krijgen als zijn haar.

      ‘Ik sla er eentje over,’ bromde Kayne. Op een gebaar van Nazala trok de ontvleesde arm zich terug.

      De dodenbezweerder leunde achterover in zijn stoel en sloeg zijn armen over elkaar voor zijn buik. Zijn golvende zwarte gewaad viel als een lijkwade tot op de parketvloer onder de grote donkerhouten tafel. ‘Zesentwintig jaar,’ mijmerde de zuiderling. ‘En je spreekt over deze vrouw met de warmte van een pasgetrouwde man.’

      ‘Ze is de enige vrouw van wie ik ooit heb gehouden,’ antwoordde Kayne. ‘Ik wist niet dat ik zo van iemand kon houden tot ik haar ontmoette. Het jaar erop zijn we getrouwd. Die had ik niet echt zien aankomen. Maar ik denk niet dat ik er ook maar iets aan zou willen veranderen.’

      ‘Dan heb je gewoon niet lang genoeg geleefd. Ik hield ooit met heel mijn hart van mijn tweelingzus Shara. En nu? Nu zou ik haar levend begraven! Ik zou genieten van elke gil, voor ik haar mond opvulde met aarde en haar achterliet voor de wormen.’

      Brick liet ineens ook van zich horen. Hij klonk niet erg helder meer. ‘U hebt vast een vreselijke hekel aan haar. Ik heb nooit een broer of zus gehad, maar ik kan me niet voorstellen dat ik die ooit zo zou haten.’

      Nazala slaakte een melancholieke zucht. Zijn leeftijd was moeilijk in te schatten. De zuiderling had minder rimpels in zijn gezicht dan Kayne, maar zijn ogen vertelden een heel ander verhaal. Ze waren vermoeid en bloeddoorlopen, en er was een matheid in te zien die je alleen zag bij mensen die te veel kwaad in de wereld hadden gezien. Gezien en misschien ook gedaan.

      ‘Liefde en haat zijn twee zijden van dezelfde munt. Je moet begrijpen, jongen, dat we alles deelden, Shara en ik, tot het moment dat ze me verried en mijn hart afstierf in mijn borst. Na eeuwen onvoorwaardelijke liefde voelde ik me zo leeg als het graf. Ik heb alleen nog haat over.’

      Kayne trok een wenkbrauw op. ‘Misschien heb ik het niet goed gehoord, maar zei je nou ééuwen?’

      Nazala knikte. ‘Mijn tweelingzus en ik zijn geboren in de Stralende Stad, ver naar het zuiden. Dat was bijna vierhonderd jaar geleden, toen de magische stormen die zijn losgelaten tijdens de Godenoorlog deze noordelijke landstreken nog teisterden.’

      Kayne knipperde met zijn ogen. Hij kon het nauwelijks geloven. De woorden van de dodenbezweerder klonken onwaarschijnlijk, maar zijn gezicht stond doodernstig. ‘Hoe hebben jullie twee de dood zo lang in de maling kunnen nemen? Ik dacht dat alleen de Oppermagiërs het eeuwige leven hadden.’

      ‘Niet alleen wij twee,’ antwoordde Nazala bijna afwezig. Zo te zien dacht hij terug aan gebeurtenissen van lang geleden. ‘We waren met zijn achten. Elk van ons blonk uit in een van de acht scholen der magie, of althans de acht scholen die algemeen bekend zijn. Onze meester wijdde ons in in de geheime negende school. De verboden school, die van machten die worden opgeroepen met pijn en offers.’

      ‘Ik kan niet zeggen dat me dat erg fijn in de oren klinkt,’ zei Kayne achterdochtig.

      ‘Het was de angst voor de negende school die de haat van de Alliantie voor hen met de gave wekte,’ ging Nazala verder. ‘Van degenen in het Verbond die uiteindelijk Oppermagiërs werden, zwoer alleen onze meester een eed om nooit meer bloedmagie te bedrijven. We reisden over het continent, wij Bloedgezworenen, en deden zijn werk. En in ruil daarvoor beloonde hij ons met de kennis waarnaar we hongerden.’ De magiër schudde zijn hoofd en greep zich vast aan de leuningen van zijn stoel. ‘We hebben vreselijke dingen gedaan, mijn tweelingzus en ik. Afgrijselijke dingen. Voor macht. Voor het eeuwige leven.’

      ‘Waarom heeft ze je verraden?’

      Nazala kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Op een dag zei ik Shara dat ik onze meester niet langer kon dienen. Ik kon geen onschuldigen meer voor hem doden. Ik nam aan dat ze zich bij mij zou aansluiten. We hadden dit duistere pad tenslotte gekozen om voor eeuwig bij elkaar te kunnen blijven.’ De stem van de magiër werd een kwaadaardige fluistering. ‘De nacht erna probeerde ze me te vermoorden in mijn slaap. Ik heb het overleefd en ben hierheen gevlucht.’

      Kayne keek even naar Brick, aan de andere kant van de tafel. De jongen keek uitgesproken glazig uit zijn ogen. ‘Vanwaar een moeras? Het lijkt mij dat een machtige tovenaar kan wonen waar hij maar wil.’

      ‘Het Patroon is hier zwak. De grenzen tussen leven en dood, tussen de realiteit en de plekken waar demonen zich ophouden, zijn dun. De magie van mijn zuster is krachtiger dan de mijne, maar hier in het moeras, omringd door de doden, ben ik als dodenbezweerder veilig. Voor Shara, maar ook voor de andere... pupillen van mijn voormalige meester.’

      ‘Je hebt nog steeds niet verteld wie die mysterieuze meester is.’

      Nazala schuifelde ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. ‘Hij is bekend onder veel namen. Hier in het noorden gebruikt hij zijn ware naam. Of in elk geval de naam die hij als zijn ware naam wenst te presenteren. Marius.’

      Kayne fronste zijn voorhoofd. Die naam had hij eerder gehoord. ‘Marius is dood, voor zover ik weet. Verdronken in zijn stad door de tiran van Dorminia. Ik betwijfel of zelfs een Oppermagiër het overleeft als er een miljard ton water op zijn hoofd dondert.’

      Tot Kaynes grote verbazing begonnen Nazala’s slanke handen nerveus te trillen. Daar zat hij, een machtige, onsterfelijke dodenbezweerder, in één klap bang bij alleen het noemen van een dode. ‘Ik heb Marius eeuwenlang gediend,’ zei de zuiderling. ‘Als ik in die tijd íéts heb geleerd is het dat hij opereert buiten het begrip van eenvoudige stervelingen. Of misschien zelfs andere Oppermagiërs. Als het om Marius gaat, kunnen we niets voetstoots aannemen.’ Nazala wreef in zijn handen, alsof hij zichzelf wilde verlossen van onaangename gedachten. ‘Maar genoeg hierover. Ik wil graag bespreken hoe we elkaar van dienst kunnen zijn. Jullie willen terug naar de Hoogtanden, als ik het wel heb? Met mijn hulp kunnen jullie binnen een paar dagen al in de bergen zijn.’

      Jerek bewoog even op zijn plekje bij het vuur, waar hij zijn laarzen zat te drogen. Hij draaide zich niet om, maar de manier waarop hij zijn hoofd een fractie ophief verried zijn plotselinge interesse.

      Brick maakte een wijde armzwaai in de richting van Kayne en stootte per ongeluk zijn glas om in zijn enthousiasme. Hij was duidelijk halfdronken. ‘Dan kun je naar huis, naar Mhaira,’ zei hij met een brede lach.

      Mhaira... Hij dacht aan haar glimlach, aan de manier waarop ze hem op kon vrolijken door alleen maar de kamer binnen te komen. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik ben er razend dankbaar om,’ zei hij langzaam. ‘Maar ik vraag me natuurlijk wel af wat je daarvoor terug wilt hebben.’

      De dodenbezweerder liet zijn blik op Brick rusten. ‘Mijn driewerf vervloekte zuster gelooft dat deze jongen een profetische rol te vervullen heeft. Dat hij een baken in het Patroon is, zogezegd. Voorbestemd om vorm te geven aan gebeurtenissen die nog niet hebben plaatsgevonden.’

      Kayne begon zich ietwat ongemakkelijk te voelen. Het was een instinct dat hem door de jaren heen goed van pas was gekomen.

      ‘Jij zult vuur en bloed terug naar het noorden brengen,’ ging Nazala verder. ‘Dat is toch wat ze je verteld heeft, kind?’

      ‘Ik ben geen kind!’ antwoordde Brick op ronduit kinderachtige toon.

      De adertjes in de ogen van de dodenbezweerder leken iets helderder rood te worden. ‘Je hebt een bepaalde kracht. Het lot stroomt door je heen. In je bloed. Dergelijk potentieel kan... ingezet worden.’

      Er kroop een duister voorgevoel omhoog naar Kaynes hart. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’

      Nazala kwam overeind. Ondanks de hitte van het vuur leek er een plotselinge kilte door de zaal te waaien. De dodenbezweerder liep op Brick af en bekeek de jongen alsof hij een smakelijk nagerecht was. ‘De macht die ik met dit offer kan oproepen zal Shara te gronde richten.’

      Kayne sprong overeind en greep naar zijn slagzwaard.

      ‘Staal zal je niet helpen,’ zei de dodenbezweerder op kille toon. ‘Aards metaal kan mij al meer dan tweehonderd jaar niet meer deren. De ijzerschildbezwering heeft me de levens van verscheidene neven gekost.’ Hij wees naar de skeletten die langs de muren stonden.

      ‘Die skeletten waren je famílie?’ zei Kayne vol afgrijzen.

      ‘Bloedmagie eist van de magiër dat hij alles wat hem lief is opgeeft. We hebben ze door de jaren heen allemaal geofferd. Onze neven en nichten. Onze tantes en ooms. Uiteindelijk zelfs onze kinderen. De dode die jullie naar deze toren heeft geleid was ooit mijn kleinzoon. Hij was een van mijn favorieten. Maar ik moest hem offeren om mezelf te genezen na Shara’s aanslag op mijn leven, dus heb ik hem gedood. Ik heb jaren om hem gerouwd.’

      ‘Je krijgt die jongen niet!’ gromde Kayne.

      ‘Waarom zou je jezelf verdoemen omwille van een bandietentelg?’ vroeg Nazala. ‘Hij betekent niets voor je. En wat dacht je van je eigen zoon? Je vertelde net dat hij in gevaar is. Zou je hem een onzeker lot tegemoet laten gaan terwijl je je leven hier vergooit? Ik heb niets tegen je, Noorderzwaard. Ik kan je paarden doordrenken met magie om je reis te versnellen, dan kunnen jij en je vriend naar huis. Terug naar je gezin.’

      Bricks gezicht was wit van schrik geworden. ‘Laat me hier niet achter!’

      Kayne kneep zijn ogen dicht. Wat was het leven van een bandietenzoontje vergeleken met alles wat hem nog lief was? Vergeleken met de zoon en de vrouw die op hem wachtten in het noorden?

      ‘Jij en je oom wilden ons vermoorden, jonkie.’

      ‘Maar... We hadden een afspraak...’ Bricks stem sloeg over.

      ‘Kayne.’ Het was Jerek. De Wolf was opgestaan uit zijn stoel. Hij boog zich voorover en trok zijn laarzen weer aan zijn voeten. ‘Kom, we gaan,’ zei hij.

      ‘Luister naar je vriend. Hij begrijpt wat pragmatisme waard kan zijn.’ Nazala legde een slanke vinger op Bricks voorhoofd. ‘Kalm maar, kind,’ fluisterde hij. ‘De pijn zal gruwelijk zijn, vrees ik, maar het zal niet zo lang duren.’

      Kaynes handen balden zich tot vuisten. Wat was het leven van een bandietenzoontje vergeleken met alles wat hem nog lief was?

      Alles.

      Hij greep weer naar zijn zwaard, maar net op dat moment keek Jerek hem aan met een gezicht dat somber en strak stond, als een masker, en hij schudde zijn hoofd. De Wolf stond langzaam op en hief zijn vuisten op vanaf zijn middel.

      Hij had in elke hand een dolk, de dolken die hij in zijn laarzen verborgen hield. Ze waren roodgloeiend.

      Jerek gooide ze naar de dodenbezweerder, eerst de linkerdolk en toen de rechter, in een werveling van beweging. De stalen lemmeten zonken diep weg in Nazala’s vlees. Maar er kwam geen bloed en ze leken hem een tel of twee lang volstrekt niet te deren. De magiër keek er alleen maar naar met een geamuseerde glimlach. Hij had niet gelogen over zijn immuniteit voor staal.

      Maar de hitte was een heel ander verhaal.

      Nazala schreeuwde het ineens uit en klauwde woest naar de handvatten die uit zijn borst staken, terwijl de stank van brandend vlees in Kaynes neusgaten drong. Hij ging op zoek naar een wapen dat hem mogelijk van nut kon zijn tegen de dodenbezweerder. Er was niets te zien, of hij moest de magiër dood willen slaan met een stoel.

      Achter hem kletterde bot. Kayne draaide zich met een ruk om en ving de grijpende arm van het skelet nog net op tijd op voor hij zich om zijn keel kon klemmen. Hij draaide hard en voelde de arm afbreken in zijn hand. Het afgebroken gedeelte was puntig en scherp.

      Dat zou wel werken.

      Zonder ook maar een seconde te aarzelen sprong Brodar Kayne over de tafel heen en ramde de geïmproviseerde dolk omlaag. Dwars door Nazala’s keel, door vlees en spieren. Het bloed begon ogenblikkelijk op te wellen uit de gruwelijke wond. De handen van de dodenbezweerder vielen slap van de dolkgevesten in zijn borst en hij greep omhoog en probeerde meelijwekkend moeizaam het bot dat uit zijn keel stak te pakken te krijgen.

      Kayne keek omlaag naar de magiër en ving de geschokte blik van de dodenbezweerder op met ogen die de kleur hadden van een heldere hemel op een winterochtend. Hij draaide het bot opzij en Nazala spuugde vers bloed over zijn arm. ‘Je doet je eigen volk geen kwaad,’ gromde hij met opeengeklemde tanden. ‘En kinderen al... helemaal... niet.’

      De dodenbezweerder hapte nog een laatste keer naar adem en viel toen slap neer. Er klonk een kakofonie van geluiden achter Kayne toen Nazala’s voetvolk uit elkaar viel in een regen van vallende botten. Een schedel rolde over de vloer en botste tegen zijn voet. Hij schopte hem weg en net op dat moment kwam Jerek naast hem staan. De Wolf had handschoenen aan, maar de laaiende hitte van het vuur was door het leer heen gedrongen toen hij zijn dolken opwarmde. Zijn handpalmen waren rood en zaten onder de blaren. Waarschijnlijk zou hij er littekens aan overhouden. Wederom werd Kayne overspoeld door schuldgevoel.

      Brick kwam stijfjes overeind en stommelde op hen af. Hij keek omlaag naar Nazala’s lijk en werd zo mogelijk nog bleker. ‘En Mhaira dan?’ vroeg hij met trillende stem.

      ‘Wat is er met Mhaira?’ vroeg Kayne.

      ‘Je had naar haar toe gekund, naar huis. Maar in plaats daarvan heb je... heb je me gered.’

      Kayne legde een hand op Bricks schouder. ‘Ik kon niet anders kiezen. Dat zou je wel begrijpen als je Mhaira kende. Die zou het me nooit vergeven hebben.’

      Brick knikte. ‘Dank je wel. Ik...’ Hij hield midden in zijn zin op. Toen draaide hij zich om, boog zich voorover en begon prompt zijn maag om te keren.

      Jerek slaakte een vermoeide zucht. ‘O, verdomme,’ bromde hij. ‘Ik zoek nog een stuk of wat van die flessen bij elkaar en ga ermee naar de stal. Die groene klootzak kan zijn drank tenminste binnen houden.’

      Ze troffen Groen slapend aan op een bed van hooi, met zijn gespierde armen stevig om zijn mysterieuze zak heen geslagen. Jerek besloot hem wakker te maken door een halve fles wijn leeg te gieten over zijn snuit, wat een van de paarden bijna op een beenbreuk kwam te staan omdat de groene reus woest met zijn armen begon te maaien van de schrik. De zwijgende bruut werd al een stuk vrolijker toen hij hoorde dat ze wijn hadden meegebracht. Hij liet Jerek zelfs zien hoe hij een zalfje moest maken van moerasblubber en plantenwortels, dat de Wolf op zijn verbrande handen smeerde.

      Een paar uur later verliet het gezelschap het moeras en trok noordwaarts, in de richting van de Paarse Heuvels.