Oorlogswonden

DE HOORN WERD GEBLAZEN IN HARTSTEEN. Yllandris versnelde haar pas en liep haastig over de aarden paden die gebarsten waren in de hoogzomerhitte. Het stof wolkte op onder haar laarzen en maakte haar aan het niezen. Krijgers die op weg waren naar het Hoge Huis wrongen zich langs haar heen. Toen Yllandris het enorme gebouw passeerde, ving ze een glimp op van de koning die heen en weer ijsbeerde, terwijl de verdedigers van de stad zich verzamelden op het plein. De Zes stonden vlak bij hem op wacht.

      Er waren allang geen vrouwen en kinderen meer op straat. Het niet-vechtende deel van de bevolking had zijn toevlucht binnenshuis gezocht. Het vrouwvolk had in het verleden laten zien dat het net zo hard en fel de wapens kon opnemen als de mannen als het moest. Het was alleen niet duidelijk voor welke kant ze nu zouden vechten.

      ‘Zuster!’

      Een vrouwenstem riep Yllandris aan ter hoogte van de bakkerij die de oude Moeder Marta jarenlang had bestierd. Marta mocht dan moddervet zijn, maar het was een lieve vrouw die vaak gratis gebak uitdeelde aan de vondelingen van de stad.

      Yllandris draaide zich om en zag Rana op zich af komen. Rana dreef de apotheek die tegenover de bakkerij zat. Ze was een oudgediende binnen de kring van Hartsteen, een vrouw van middelbare leeftijd met een streng gezicht. Haar waren schenen inferieur te zijn aan die van Walda aan de andere kant van de stad, ondanks het feit dat Walda geen greintje magie in zich had.

      ‘Loop even mee,’ zei Rana. Het was eerder een bevel dan een voorstel. Yllandris was nooit populair geweest onder haar zusters en Shranrees openlijke vijandigheid ontmoedigde een vergelijkbare houding van de andere tovenaressen nu niet bepaald.

      Ze liepen samen zwijgend verder naar de noorderpoort. De hoorn klonk weer, om de mannen ten strijde te roepen. Er kwam een hele stroom krijgers door de straat, veelal een aardig eind boven de veertig en met troosteloze blikken die deden vermoeden dat ze de avond niet dachten te halen. Het nieuws had zich verspreid. De Sjamaan kwam zijn domein heroveren en dit keer was er geen Heraut om hem tegen te houden.

      Kort na zijn greep naar de macht in Hartsteen had Krazka een voorbeeld gesteld voor de grijsbaarden die weigerden hem als hun nieuwe koning te accepteren. De twee tovenaressen knepen hun neus dicht toen ze de galg passeerden die in het midden van de stad was opgericht. Na weken van blootstelling aan insecten en hongerige roofvogels waren de lijken zo goed als kaalgevreten en de stank was niet zo erg als Yllandris had gevreesd. Maar toch, een blik op de resten van ingewanden die over half verorberde genitaliën hingen was bijna genoeg om weer de bibbers van te krijgen.

      In een onverwacht gebaar van medeleven gaf Rana Yllandris een arm en leidde haar een zijstraat in om de grootste gruwelijkheden van het schouwspel te ontlopen. ‘Het wordt wel beter,’ zei ze, hoewel er weinig overtuiging in haar stem klonk. ‘Shranree gelooft dat ons volk op de drempel van een luisterrijke toekomst staat.’

      ‘Luisterrijke toekomst?’ echode Yllandris. Ze moest haar uiterste best doen om respectvol te klinken en het ongeloof uit haar stem te houden.

      ‘Onze nieuwe koning zal ons naar de beloning leiden die altijd al voor ons klaar heeft gelegen. Zelfs in deze Eeuwen van Verval zijn de Laaglanden een waar paradijs. Zodra we het zuiden veroverd hebben, hoeft geen enkele Hooglander ooit nog honger te lijden.’

      ‘De koning spant samen met demonen! Demónen, Rana. De bedreiging waartegen onze krijgers ons al eeuwen met gevaar voor eigen leven beschermen. En nu zijn ze hier, vlak achter onze eigen muren.’

      Rana keek gekweld. ‘De Laaglanden zijn zo uitgestrekt. Uitgestrekt en vol dwazen die slap en lui zijn geworden. Laat ze lijden zoals wij hebben geleden. Wij zijn gezegend. Onze mannen zijn onverslaanbaar in de strijd, onze vrouwen wijs en doorkneed in de gave van de magie. We zullen onze plaats in de wereld vinden. Onze verdiende plaats. De demonen zijn een middel om ons doel te bereiken. Dat zegt de koning zelf.’

      Yllandris hoorde het zwijgend aan. Een paar maanden geleden zouden Rana’s argumenten haar nog min of meer logisch in de oren hebben geklonken. Ze was tot alles bereid geweest om te krijgen wat haar voor haar gevoel toekwam. Ze zou iedereen manipuleren. Iedereen verraden.

      Nu zei ze: ‘De koning offert kinderen aan de Heraut.’

      Rana kromp ineen en deed er verder het zwijgen toe.

      Toen ze de galg voorbij waren, passeerden ze een krater in de grond ter grootte van een herberg, een aandenken aan de titanenstrijd tussen de Sjamaan en de Heraut, waarbij een tiental gebouwen met de grond gelijk waren gemaakt. De Oppermagiër en de gigantisch gevleugelde demon hadden vlak buiten de stad een gevecht in de lucht gevoerd en waren ter aarde gestort in een wervelstorm van krassende klauwen en spierbundels, met de Sjamaan als een vage bronskleurige vlek onder de kolossale, nachtzwarte romp van de Heraut. Eerst leek de Sjamaan de sterkste van de twee. Hij slingerde de demon in het rond zoals een ander een deken zou uitslaan. Maar toen leken zijn krachten af te nemen. De klauwen van de demon hadden akelig diepe groeven in zijn lichaam achtergelaten, bloederige wonden die een sterveling niet zou overleven. Er was een overhaaste aanval van de Broederschap voor nodig geweest om de Sjamaan in veiligheid te brengen. Vele Broeders in diervorm waren omgekomen tijdens die aftocht, uiteengerukt door de gevleugelde gruwel terwijl ze hun meester op leven en dood beschermden.

      Krazka’s orgie van executies na zijn machtsovername had de praatjes over eventueel verzet al grotendeels de kop ingedrukt, maar het genadeloze machtsvertoon van de Heraut had ze helemaal doen verstommen.

      Shranree stond hen op te wachten bij de noorderpoort. De helft van de grote Koningscirkel stond al om haar heen. Ze keek ietwat teleurgesteld toen Yllandris zich bij hen voegde, maar ze herstelde zich al snel.

      ‘Je bent keurig op tijd, voor de verandering. Is dat laatste lesje dat ik je heb geleerd dan eindelijk aangekomen? Ik hoop het maar.’ Shranrees toon was mierzoet, net zo vals als de affectie van een hoer. ‘Neem je plaats in. We wachten af.’

      Yllandris maakte een kleine buiging en deed haar best om zo eerbiedig mogelijk over te komen. Geef haar geen reden om aan je te twijfelen, dacht ze. Gedraag je als een gestraft kind. Ze is te arrogant om iets te vermoeden. Haar hand begon plotseling te trillen en ze dwong zichzelf om kalm te blijven. Angst was tenslotte niets meer of minder dan onzekerheid over het onbekende. En er was niets onzekers aan één heel specifiek aspect van haar plan.

      Wat er de komende paar uur ook zou gebeuren, ze zou de ochtend niet halen.


Het was al middag toen de Sjamaan eindelijk voor de poorten arriveerde. De Broederschap vormde de voorhoede van zijn enorme leger, een chaotische menagerie van dieren, tot op het bot loyaal aan hun meester. Natuurlijke vijanden liepen zij aan zij: monsterlijke beren schouder aan schouder met pezige grijze wolven, bergkatten die voort slopen naast grote witte elanden en dodelijke rangen vormden van geweien, tanden en klauwen. Ondanks hun woeste aanzien bewoog de Broederschap zich met een doelgerichtheid en eenheid die hen onderscheidde van wilde dieren.

      Ooit waren de Broeders mannen geweest, begiftigd met de magische vonk. Op zeker moment in hun leven was het verlangen in hen gerezen om over te gaan, om één te worden met een gastdier. Zodra ze een geschikte kandidaat hadden gevonden, ondergingen ze het ritueel van de Sjamaan en versmolten ze hun geest met het lichaam van hun dier. Veel Broeders dienden in het Grensgebied, om het land te beschermen. Ze waren niet met velen, maar ze waren immuun voor demonenangst. Zonder hun steun had het leger dat de laatste maand het Koningsgewest had belegerd nooit de muren van Hartsteen bereikt.

      Achter de Broeders kwamen de troepen van Carn Bloedvuist. Het leger van de Bloedvuist telde meer dan tienduizend koppen, twee keer zo veel als Hartsteen op de been had gebracht. Spoedig zou het leger van het Zwarte Gewest de troepenmacht van de Sjamaan komen versterken. De ommekeer van de Strijdknots was een harde slag voor Krazka. Het viel nog te bezien hoe de Slachter die tegenslag zou opvangen. Op het moment had hij dringender zaken aan zijn hoofd. De krijgers van het Westelijke Gewest hielden halt op veilige afstand en stelden zich op buiten het bereik van de Koningskring en de eventuele magie die die op hen zou loslaten.

      Er klonk weer luid hoorngeschal, om de komst van Krazka en zijn entourage aan te kondigen. Ze kwamen aanzetten over de brede aarden weg die naar het centrum van de stad leidde en de rijen verdedigingstroepen weken uiteen om hen door te laten. De koning schreed zelfverzekerd vooruit. Zijn witte mantel golfde achter hem aan.

      Krazka de Slachter bereikte de noorderpoort en wenkte een van de Zes, de grote bruut met die belachelijke berenschedel op zijn hoofd. Ondanks zijn postuur leek hij Yllandris niet de meest angstaanjagende van de mannen die de koning bewaakten. Heer Meredith, de krijger in het ijzeren harnas, bezorgde haar rillingen. De magere krijger met de boog zag eruit alsof hij iemand puur voor zijn plezier levend zou villen. En die vreemde noorderling met de bloeddoorlopen ogen, Wulgreth, daar was ook iets vreemds mee. Yorn viel enorm uit de toon in dit gezelschap.

      ‘Open de poort,’ beval Krazka. De kolossale krijger met de berenschedel kwam direct in beweging, tilde in zijn eentje de sluitbalk die de poorten dicht hield van zijn plek en liet hem met een bonk op de harde grond vallen. Er scheerde een adelaar over, aangemoedigd door de afwezigheid van de Heraut. Ongetwijfeld geen toeval. Het moest een van de Broeders zijn, of anders een geestesdier dat spioneerde voor het leger van de Sjamaan. Krazka had zijn tovenaressen kunnen opdragen het beest uit de lucht te knallen, maar hij hing alleen maar omstandig zijn mantel en zijn zwaardriem recht. Met een knikje naar zijn Koningsmannen, die zich achter hem opstelden, duwde Krazka de poort open en kuierde naar buiten om de vijand in de ogen te zien.

      Yllandris’ hart begon woest te bonken. Ze was niet op de hoogte van de precieze details van Krazka’s plan. Waarschijnlijk gold dat ook voor de andere tovenaressen, zelfs voor Shranree. Het enige wat ze wist was dat zij en haar zusters de koning moesten volgen als hij de poort uit ging om de Sjamaan uit te dagen. Vervolgens zouden ze wachten, zonder iets te doen. In elk geval tot het signaal werd gegeven.

      De Broederschap gromde en stampte toen Krazka naderde, maar ze vielen niet aan. De koning bleef op een steenworp afstand van de beestenhorde staan en hief een gehandschoende hand. ‘Ik wil graag met de Sjamaan spreken,’ bulderde hij. ‘Laten we eens zien of die ouwe aardappel moedig genoeg is om dit onder ons op te lossen. Hij en ik. Verder hoeft er niemand te sterven.’

      Yllandris was onwillekeurig onder de indruk. Hoe ze die maniak ook haatte, met zijn kinderoffers, ze moest wel toegeven dat hij lef had.

      Er ontstond even wat opschudding onder de Broeders. Een ogenblik later weken ze uiteen en daar kwam de Oppermagiër aanstormen, een waar schrikbeeld van vleesgeworden toorn.

      De akelige wonden staken nog steeds rauw af tegen zijn huid – een overblijfsel van zijn gevecht met de Heraut – maar de Sjamaan bleef een imposante figuur. Zoals gewoonlijk was zijn bovenlijf ontbloot en bolden er op elke duimbreedte van zijn indrukwekkende torso staalharde spieren op. IJzig blauwe ogen vol kille woede staarden hen aan vanuit het plompe gezicht van de Oppermagiër.

      ‘Charlatan,’ brulde hij met een stem die klonk alsof er een grote ijsberg loskwam in de Bevroren Zee die achter het Blauwe Gewest lag. ‘Hoe waag je het de plaats van de rechtmatige koning in te nemen! Hoe waag je het om samen te spannen met demonen en ze ongehinderd toegang te verschaffen tot mijn domein! Hoe waag je het mij te tarten!’

      ‘Charlatan?’ snauwde Krazka. ‘Moet je horen wie het zegt. De Heraut heeft me het een en ander verteld, hè. Je bent niet een van ons. Nooit geweest. Je bent hier gekomen vanuit de Laaglanden, op de vlucht als een geslagen hond, nadat ze je vrouwtje levend hadden verbrand. Je hebt magie uit de hemel gestolen om een god van jezelf te maken. Maar je bent geen god.’

      De Sjamaan liet zijn tanden zien. ‘Die pretentie heb ik ook nooit gehad. Maar de sterken heersen over de zwakken. Zo is het altijd geweest. Ik bescherm dit land tegen dat wat er onder de Graat ligt.’

      ‘Wat er onder de Graat ligt zijn kánsen. Jij laat ons hier maar zitten in deze uithoek van het noorden en we moeten jou een beetje aanbidden, terwijl de winters strenger worden en het eten steeds schaarser. Daar ging het om met Beregund, toch? Ik heb daar en in het Noordelijke Gewest voor je gemoord en gebrand. Ze hielden zich niet aan het Verdrag, dus jij liet ze met de grond gelijk maken. Niet dat ik daar verder een probleem mee heb.’

      Krazka kwam een stap naar voren en trok in één bliksemsnelle beweging zijn abyssiumzwaard. Het grijze metaal leek te kloppen als een hart, alsof het hongerde naar het vlees van de onsterfelijke. ‘Waar ik wel een probleem mee heb, zijn hypocrieten. Je bent gewoon te laf om een oorlog met je maatjes in de Laaglanden te riskeren. Jawel, je mag dan een wolf zijn vergeleken bij mensen die al dat goeds van de goden niet hebben geproefd, maar de zwakste wolf legt het nog altijd af tegen de rest van de roedel.’

      De Sjamaan balde zijn enorme vuisten en in zijn donderende stem klonk een gruwelijke woede. ‘Genoeg gekletst, worm! Ik neem je uitdaging aan. Samaya, kom tevoorschijn.’

      De lucht naast de Oppermagiër bewoog. Een voor een kwamen de tovenaressen die zich achter de Sjamaan hadden opgehouden onder een onzichtbaarheidsbezwering in zicht. Yllandris hapte zachtjes naar adem, wierp een voorzichtige blik op Shranree en zag haar opschrikken.

      Samaya, de leidster van de Westelijke Kring, was slank en elegant, heel anders dan de bolle Shranree. ‘Wat zijn uw bevelen?’ vroeg ze met ingehouden stem, hoewel haar blik verried hoe ongemakkelijk ze zich voelde bij deze ontwikkeling, alsof allerlei nauwkeurig voorbereide plannen plotseling terzijde werden geschoven.

      ‘Laat niemand zich in dit duel mengen,’ donderde de stem van de Sjamaan. ‘Dit gevecht verloopt volgens de Code. Laat de winnaar nemen wat hij wil. Voor de verliezer is er alleen de dood.’

      De twee tovenaressenclans vormden een kring om de Oppermagiër en de koning, elke vrouw recht tegenover haar evenknie aan de overkant. De Broederschap hield zich op honderd pas afstand, het leger van het Westelijke Gewest een halve mijl daarachter. Yllandris keek achterom en zag de verdedigers van de stad samendrommen binnen de muren. De veteranen van de stad zagen er niet uit alsof ze veel strijdlust in zich hadden. Hetzelfde gold voor de versterkingen uit het Merengewest.

      Yllandris voelde haar hart bonken in haar keel. Haar zusters leken al net zo nerveus. Rana’s gezicht kleurde een ongezonde tint lijkbleek, Esther had haar nagels tot op het leven afgebeten. Zelfs Shranree had een vers, glimmend laagje zweet op haar gezicht.

      De Zes stonden er een stuk ontspannener bij. Ze stonden even buiten de kring van vrouwen met hun wapens in de schede en hun handen op hun riemen. Heer Meredith keek bijna smalend en zijn diepliggende ogen straalden niets dan minachting uit, alsof het tweegevecht dat aanstaande was een aanslag op zijn waardigheid was.

      Yllandris schonk geen aandacht meer aan de ijzeren man. De Sjamaan stortte zich met een grom op Krazka, kennelijk van plan om de oplichter te verpletteren onder zijn machtige vuisten.

      De Slachter danste op het laatste moment opzij en de kolossale Oppermagiër greep in de lucht.

      ‘Huh.’ De Sjamaan spande zijn spieren en schoot plotseling de lucht in. Twee tellen later suisde hij weer omlaag, om de grond te raken op de plek waar Krazka een seconde terug nog gestaan had. De koning rolde met katachtige gratie weer overeind en pareerde met een duizelingwekkende combinatie van slagen die alleen de allerbeste zwaardvechters misschien niet te veel zou worden.

      De Sjamaan ving de kling op tussen zijn handen.

      Meteen begonnen de littekens op de borst van de Oppermagiër open te gaan. Zijn spieren zakten zichtbaar ineen en verloren hun strakheid, zijn leeftijdloze gezicht begon rimpels te vertonen.

      Met een grom rukte de Sjamaan het zwaard uit Krazka’s greep en smeet het terzijde. ‘Abyssium,’ grauwde de Oppermagiër. ‘Demonenstaal. Denk je dat ik achterlijk ben?’ De druipende wonden op zijn romp begonnen te roken en dichtten zichzelf. Zijn gezicht golfde en werd weer jeugdig, zijn torso herkreeg zijn gebeeldhouwde perfectie.

      Krazka krabbelde achteruit. ‘Nu!’ brulde hij.

      Yllandris voelde Shranree plotseling in haar geest tasten en de leidster van de Koningskring reikte naar de magie van haar zusters met het bevel om die over te geven. De tovenaressen volgden haar bevel op en lieten hun collectieve kracht doorstromen naar het gezette vrouwtje, dat haar handen uitstrekte naar de hemel.

      Yllandris riep haar krachten op en voelde de bekende, tintelende roes van de magie die door haar aderen raasde. Ze stelde zich open voor Shranree en liet zo veel magie los als ze aandurfde. Maar ze hield iets achter, een dun draadje dat ze weigerde over te leveren.

      Krijsend en extatisch van de magische wervelstorm die door haar heen raasde riep Shranree de grote bezwering uit die zij en de koning van meet af aan voor ogen hadden gehad. Ze richtte een vinger op de Oppermagiër. Het lichaam van de Sjamaan schokte en verstijfde op slag, verlamd door de enorme energie die van de leidster van de Koningskring uitging.

      Toen de Westelijke collega’s van de kring door begonnen te krijgen dat er iets mis was, waren de Zes al ter plaatse. Zwaarden en bijlen doorkliefden hun vlees met grote, explosieve fonteinen van rood als gevolg. De tovenaressen uit het Westelijke Gewest probeerden hun eigen magie op te roepen om zichzelf te verdedigen, maar konden alleen maar vol afgrijzen toekijken hoe hun bezweringen knetterend doodvielen, opgezogen door de ringen van abyssium die de Koningsmannen onder hun handschoenen droegen.

      De snellere leden van de Broederschap waren al bijna bij het bloedbad toen hun de weg ineens versperd werd door een stuk of tien knipperdemonen, die zich vlak voor hen manifesteerden. De monsters hadden zich verscholen gehouden in de tunnels die Krazka even ten noorden van de stad had laten graven. De laag aarde die tussen hen en de plek van hun hinderlaag zat was geen obstakel voor hen, geen barrière voor wezens voor wie de wetten van de wereld zo kneedbaar waren als klei.

      Krazka raapte zijn zwaard van de grond en beende op de roerloze Oppermagiër af. ‘Twintig jaar heeft het me gekost om hier te komen,’ zei de eenogige koning peinzend. ‘Niet slecht voor een hoerenjong dat voor dood is achtergelaten in een beerput. Je hebt geen idee wat ervoor nodig is om uit zo’n diepe kuil te klimmen en naar de sterren te reiken. Of misschien heb je het ooit wel geweten, maar ben je het vergeten.’

      Krazka hief zijn zwaard van demonenstaal, de vlijmscherpe kant naar voren gericht voor een doodklap. ‘Er zijn namelijk helemaal geen regels. Er is geen Code. Alleen de kracht van het verlangen en wat een man ervoor over heeft om te krijgen wat hij wil. Wat mij betreft: ik wil de hele wereld... En er is niets wat ik daar niet voor zou doen, geen man, vrouw of kind die ik niet zou doden, om te krijgen wat ik wil.’

      ... geen man, vrouw of kind die ik niet zou doden om te krijgen wat ik wil...

      Yllandris wist eindelijk genoeg moed te vatten.

      Ze greep zich vast aan het flinterdunne draadje magie dat ze verborgen had gehouden voor Shranree. Shranrees gezicht stond strak van de concentratie, op haar voorhoofd klopte een ader en het zweet stroomde over haar wangen. Zelfs met alle magie van de kring had ze er al haar aandacht bij nodig om de Sjamaan onder haar bezwering te houden. Ze had niet eens stilgestaan bij de mogelijkheid van verraad. Ze was te arrogant om te geloven dat iemand ooit zoiets zou durven.

      Kringmagie was iets speciaals van de tovenaressen uit de Hoogtanden. De kringleidster kon krachten onttrekken aan haar zusters, maar er was ook vertrouwen voor nodig, want een lid van de kring kon geven, maar ook nemen. In de praktijk kwam zoiets maar heel zelden voor. Een tovenares die het waagde om de macht van een hele kring over te nemen van de leidster werd ter plekke ter dood gebracht.

      Maar Yllandris had zich al verzoend met haar eigen dood.

      Ze zette zichzelf open, als een bloem die zich opent voor de zon, greep naar de magie en trok die uit Shranree. Het mens zette haar ogen wijd open en haar concentratie verslapte. Een tel later schreeuwde ze het uit van woede.

      Krazka’s zwaard schoot in een flits omlaag...

      ... en miste, nu de Sjamaan plotseling bevrijd was van zijn onzichtbare ketenen. Hij haalde uit naar de valse koning met een klap die voor het blote oog niet te volgen was, en hoewel Krazka op de een of andere manier net genoeg opzij ging om de volledige, verwoestende kracht van de klap te ontlopen, schampte die de zijkant van zijn gezicht zo hard dat hij van de grond werd getild.

      Yllandris slaakte een bibberige zucht en liet de gestolen magie vervliegen, zodat hij geen schade meer kon aanrichten. Het was voorbij. Ze negeerde de verwarde kreten van haar zusters, ze sloot haar oren voor Shranrees krijsende gevloek. Die zou snel genoeg begrijpen wat er was gebeurd, maar dan zou het al te laat zijn.

      Ze keek toe hoe de Sjamaan op de gevallen koning afstapte om het karwei af te maken. Krazka lag in het zand en zijn gezicht leek wel één grote wond. Hij leek naar iets in zijn mantel te tasten, maar niets zou hem kunnen helpen tegen deze onvermurwbare onsterfelijke, niets dat deze halfgod kon deren...

      Knal!

      Het geluid kwam als een donderslag, zo luid dat haar oren ervan tuitten en ze op haar knieën viel.

      De Sjamaan keek omlaag naar zijn borstkas en er kwam een verbijsterde frons op zijn brede voorhoofd. Onder zijn linkertepel zat een klein gaatje. In de stilte na de explosie kon je zijn bloed in het gras horen druppelen.

      Tegenover de Oppermagiër zat Krazka. Zijn vermorzelde gezicht ging gehuld in dikke rookwolken en hij had het vreemde, cilindervormige ding in zijn hand dat Yllandris op de heuvel aan de westkant van de stad had gezien.

      De Sjamaan begon plotseling te wankelen. Hij veranderde van vorm en kreeg veren, wanhopig op zoek naar zijn ravenvorm, waarin hij zou kunnen ontsnappen. Hij steeg half vervormd de lucht in en zigzagde heen en weer. Bloedrode druppels regenden neer op de Broederschap en de knipperdemonen onder hem, die in een wanhopige strijd verwikkeld waren. Hij wist een paar honderd pas te vliegen, tot zijn bewegingen stokten en hij als een steen uit de lucht viel.

      Krazka wist op de een of andere manier weer overeind te krabbelen. Hij waggelde als een dronkeman naar de tovenaressen met in zijn ene hand zijn zwaard en in de andere de metalen cilinder, waar nog een kleine rookflard uit kwam. Yllandris kromp ineen toen ze de gruwelijke schade aan zijn gezicht zag. Krazka’s wang was verbrijzeld en zijn rechteroor lag er half af.

      De koning zette de punt van zijn zwaard op Shranrees keel. ‘Wat is dit verdomme voor kloterij?’ gromde hij. Er zat rood spuug om zijn mond.

      Shranree richtte een trillende vinger op Yllandris. Haar stem klonk griezelig schel. ‘Het was die onbetrouwbare hoer! Ze heeft de kring verbroken!’

      Yllandris dacht dat ze zich al met haar dood had verzoend, maar toen het dode oog van de koning op haar viel, voelde ze dat het bekende trillen in haar benen en armen weer kwam opzetten. Krazka borg het metalen instrument weg onder zijn mantel en kwam wankel op haar af. Het leek wel alsof hij elk moment kon omvallen. Hij zag er nog sinisterder uit dan anders nu de rechterkant van zijn gezicht er half afgescheurd was, net zo grotesk als een demon van de Duivelsgraat. Ze kromp ineen toen hij zijn arm om haar schouders sloeg.

      Vlak bij hen waren de Zes eindelijk klaar met hun bloedbad onder de tovenaressen uit het Westen. Overal lagen afgeslachte, verminkte lijken, kleine bundeltjes van gekromde ledematen en bebloede haren. Krazka floot en de Koningsmannen kwamen naar hem toe. Er dropen bloedrode druppels van hun wapens af, die nat waren van de lugubere klus die ze zojuist hadden geklaard.

      Yorns blik kruiste die van Yllandris. Ze had wel kunnen huilen om de schaamte op zijn gezicht, maar haar doodsangst overstemde alles.

      Krazka wees naar het noorden, waar de Broederschap en de knipperdemonen een wervelwind van tanden en klauwen en dodelijke karteltongen vormden. ‘Ik wil daar een regen van vuur,’ zei hij bevelend tegen Shranree. ‘Ik wil ze zien branden.’

      ‘Mijn koning... Maar de Sjamaan? Als hij terugkomt...’

      ‘De Sjamaan ligt eruit. Die heeft een stuk abyssium in zijn bast. Braxus weet wat hij doet.’

      ‘En wat wilt u met haar doen?’ Er kon geen twijfel aan bestaan wie Shranree met ‘haar’ bedoelde.

      Krazka liet de schouders van Yllandris los. ‘Ik ben misschien iets te teerhartig, maar ik heb altijd al een zwak gehad voor mooie meisjes.’

      En ineens durfde ze weer te hopen. Misschien wilde de koning haar aanhouden als concubine. Een misselijkmakende gedachte, maar dan zou ze in elk geval niet hoeven sterven. Alles beter dan de dood.

      Ze zag Krazka’s hand niet eens bewegen. Het enige wat ze zag was een flits van staal vanuit haar ooghoek. Toen zat ze ineens op haar knieën en greep zuiver instinctief naar haar gezicht. Ze voelde de warmte van haar eigen bloed over haar handen stromen. Zo veel bloed. Een tel later voelde ze ook de pijn, die als een hamer op haar neerdaalde.

      ‘Mazzel voor mij dat je nu niet meer zo mooi bent,’ fluisterde Krazka, Maar ze gilde zo hard dat ze hem nauwelijks kon verstaan.