Veertien jaar geleden
‘PA, WAT IS ER? PA!’
Hij hoorde Magnars stem, maar hij zag alleen de gezichten. Zo veel gezichten, sommige niet veel ouder dan het gezicht dat hem nu aankeek.
Hij had het bevel gegeven. Hij had in feite geen keus gehad. Als een man zijn woord eenmaal had gegeven, hield hij zich daaraan, anders was het zijn woord niet meer. De instructies van de Sjamaan waren duidelijk. Zeven bloedige jaren moesten vergolden worden met bloed.
En dus had hij het bevel gegeven en waren mannen die nauwelijks ouder waren dan zijn zoon gestorven onder de gretige zwaarden van Krazka en zijn mannen. De nachtmerries hielden hem uit de slaap en nu spookten ze overdag ook nog door zijn hoofd. Hij haalde een ruwe hand over zijn gezicht. Dat was nat van het zweet, voelde hij. ‘We zijn klaar voor vanochtend,’ zei Kayne hees. ‘Ga je moeder maar helpen.’
‘Maar je had beloofd om het me te leren!’ zei Magnar mokkend. Hij was nauwelijks tien winters oud, maar nu al zo lang dat zijn hoofd tot zijn vaders borst reikte.
‘Ik zei dat we klaar waren voor vanochtend.’
Magnar gooide zijn houten zwaard in het gras en keerde zijn vader de rug toe.
‘Raap dat op.’
‘Waarom? Je was nooit eens thuis! En nu ben je eindelijk terug en het kan je allemaal niks verrekken. Jij en ma maken alleen maar de hele tijd ruzie.’
‘Raap dat op, zei ik,’ zei Kayne op gevaarlijk zachte toon.
‘Ik hoorde moeder zeggen dat je niet meer dezelfde was sinds de oorlog,’ siste Magnar. Het was een feilloos instinct, dat vermogen om een ouder precies daar te raken waar ze het kwetsbaarst waren.
Kayne vocht tegen de golf van woede die in hem kwam opzetten. Die was er al sinds de Rode Vallei, diep in zijn binnenste, altijd klaar voor een excuus om los te barsten. Het ijs dat zijn vuur in bedwang hield was gebroken op de dag dat hij talloze vrienden had zien sterven en vijfduizend man had laten afslachten. Hij werd de laatste tijd bij het minste of geringste woest.
Hij haalde een paar keer diep en methodisch adem en probeerde zijn kalmte te hervinden. Het lentezonnetje was aangenaam warm na de strenge winter en het zachte gezang van de vogels hielp hem zijn razernij te bedwingen. ‘Wanneer heeft ze dat gezegd?’ vroeg hij zo kalm als hij maar kon.
‘Ze praatte met tante Natalya. Tante Natalya zei lelijke dingen over je en toen moest moeder huilen.’ Magnars woede was al gezakt, net zo snel als hij was opgekomen. ‘Soms vind ik tante Natalya niet zo aardig.’
Kayne kneep zijn ogen tot spleetjes. Zijn vingers verstrakten om het handvat van het oefenwapen in zijn hand, tot hij het hout voelde barsten. ‘Ik ook niet, jong.’
Mhaira’s nicht Natalya en haar man hadden vlakbij een huisje gebouwd, op het land dat Kayne toegewezen had gekregen van de koning. Destijds leek het nog wel zo’n goed idee om de familie van zijn vrouw in de buurt te hebben. Dan zou ze tenminste niet zo eenzaam zijn als hij naar het Westelijke Gewest moest, vooral na de plotselinge dood van haar zus Lellana. Hij wist dat Natalya iets tegen hem had en dat kon hij haar niet eens echt kwalijk nemen. Maar zijn eigen vrouw tegen hem opzetten, dat was een minne streek.
‘Ik ga naar binnen,’ zei hij bruusk. ‘Leg je zwaard bij de andere. En gooi deze maar weg. Daar hebben we niks meer aan.’ Hij liep naar Magnar toe en gaf hem het gespleten oefenzwaard. Hij aarzelde even, en legde toen een verweerde hand op het hoofd van zijn zoon. ‘Het spijt me dat ik zo vaak weg was,’ zei hij. ‘Ik hou meer van jou en je ma dan van wat dan ook. Er ging geen dag voorbij dat ik niet aan jullie dacht. Dat weet je wel, hè?’
Magnar knikte. ‘Ik weet het, pa.’
Kayne glimlachte en klopte Magnar op zijn schouder. ‘Morgen gaan we weer oefenen.’
Hij stak het grasveld voor het huis over en bleef even staan om de krans die aan de deur hing te bekijken. Hij dacht terug aan de dag van hun verbintenis. Borun die Mhaira door de menigte leidde en haar schoonheid die hem de adem zowat benam.
Kayne duwde de deur open en liep zachtjes naar binnen. Hij wilde Mhaira verrassen, van achteren op haar afsluipen en onverwacht zijn armen om haar heen slaan, zoals hij deed toen ze nog jonger waren. Hij zag het gat dat hij in de muur had geslagen en kromp ineen. Hij had tijdens de oorlog afschuwelijke dingen gezien en gedaan, maar dat was geen excuus. Hij moest zijn woede zien te beheersen. Voor hij iets deed wat niet met een hamer en wat spijkers te repareren zou zijn.
Er was niemand in huis, dus liep hij door naar de achtertuin. De bloemen stonden vol in bloei in deze tijd van het jaar, liefdevol opgekweekt door Mhaira’s vaardige handen. Hij wou dat hij half zo goed was als zij in huis, of in de tuin, of met hun zoon.
Hij vertraagde zijn pas toen hij Natalya en haar man Gared zag. Kayne had Gared nooit echt gemogen. De man was met Mhaira’s nicht getrouwd zo gauw hij hoorde dat ze wat land in bezit kreeg, of zo zag hij het tenminste. Nu zat hij te knikken terwijl zijn vrouw praatte, allebei met de rug naar Kayne toe. Mhaira zat tegenover hen op het bankje onder de oude appelboom in een hoek van de tuin.
‘Ik stoor toch niet, hoop ik,’ zei Kayne beleefd. Gared schrok op en Natalya draaide zich als door een wesp gestoken om, met een schuldbewuste uitdrukking op haar gezicht.
‘Brodar,’ stamelde Gared. ‘Daar ben je! We dachten dat je aan het oefenen was met Magnar. Hij moet toch leren hoe hij net zo’n befaamde krijger moet worden als zijn vader, hè?’
Kayne keek naar Mhaira. Die zag eruit alsof ze weer had gehuild.
‘We gingen net weg,’ zei Natalya alleen maar. Ze schonk Mhaira een lange, betekenisvolle blik waarbij het Kayne om de een of andere reden koud om het hart werd. ‘Ik spreek je snel weer, nichtje.’
‘Goed om je weer eens te zien,’ zei Gared nerveus. ‘We moeten nodig eens bijpraten.’
Kayne keek ze na en wendde zich tot zijn vrouw. ‘Waar ging dat over?’
Mhaira stond langzaam op. ‘Ik moet eten gaan maken.’
‘Mhaira... Ik ben geen vreemde. Ik ben nog steeds de man met wie je getrouwd bent.’
Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Natalya had Gared meegenomen om iets te bespreken.’
Kayne verstijfde. ‘Wat dan?’
De triestheid in Mhaira’s blik zou zijn hart gebroken hebben, als de woorden die ze toen zei het niet vervuld hadden van kille woede. ‘Je bent veranderd. Ik... Soms ben ik báng voor je. Sommige dingen die Gared me vertelde, over de Rode Vallei...’
‘Wát nou!’ brulde Kayne, en alle opgekropte razernij stroomde uit hem als een rivier die door een dam heen breekt. ‘Wát nou! Het was oorlog! De Bloedvuist en zijn leger gaven geen haarbreed toe! Zulke mannen moet je een duidelijke boodschap afgeven.’ Hij merkte dat hij schreeuwde en matigde zijn toon. ‘We waren nog maar met zijn dertigen, Mhaira. Dertig man. Dat was alles wat er nog over was van het leger dat naar de Zwarte Poort was getrokken. Een paar minuten later en ik had hier helemaal niet gestaan. Als Mehmons versterkingen niet waren gekomen...’
‘Je hebt al die mannen laten ombrengen,’ zei Mhaira verwijtend. ‘Zelfs mannen die zich overgaven.’
‘Als ik het niet had gedaan, had de oorlog zich nog eens zeven jaar kunnen voortslepen.’ Hij sprak zacht, omdat hij zelf liever niet zou horen wat hij zei. Het was misschien wel waar, maar dat maakte niet uit. Dat maakte helemaal niets meer uit. ‘Dat waren mijn bevelen. Bevelen van de Sjamaan. Ik ben benoemd tot Zwaard van het Noorden. Ik ben geen Schildwachter meer.’
‘Natalya en Gared vroegen of Magnar bij hen mocht komen wonen,’ fluisterde Mhaira. ‘Ze denken dat hij hier niet veilig is, bij jou.’
‘Ze... Wát?!’ Kayne was sprakeloos van woede. Hij beefde van pure razernij, als een vulkaan die op uitbarsten staat. ‘Na alles wat ik voor ze heb gedaan. En voor jou.’
‘Je hebt me hier alleen gelaten,’ zei ze.
Hij hief zijn hand op en voor hij het wist, voor hij zichzelf kon tegenhouden, had hij haar al een klap gegeven.
Hij wist meteen dat hij een vreselijke fout had gemaakt. Mhaira verroerde geen vin. Ze reageerde helemaal niet. Ze keek hem alleen maar niet-begrijpend aan. En dat was zo ongeveer de meest hartverscheurende reactie die hij zich kon voorstellen.
‘Mhaira,’ zei hij gekweld, overmand door zelfhaat. ‘Het spijt me. Alsjeblieft. Het spijt me.’
Ze liep hem langzaam voorbij. Liep de tuin door, zonder om te kijken, tot ze vlak bij de deur was. Toen draaide ze zich om, en haar gezicht was zo wit als een doek. ‘Ik heb nee tegen ze gezegd,’ zei ze zachtjes.
Kayne staarde vol afgrijzen naar zijn schrijnende handpalm. Hij hoorde iets ritselen en keek op.
En zag Magnar naar hem kijken naast het muurtje bij de deur. De grijze ogen van zijn zoon brandden van iets waarbij het Zwaard van het Noorden, de meest gevreesde krijger van de Hoogtanden, het bijna uitschreeuwde van pure smart.
Het was haat.