Engelen en demonen

ZE TUURDE DOOR DE REGEN EN DE TRANEN die haar het zicht benamen. Het paleis was nog maar iets verder.

      Overal in de stad klonken kreten. Ze liep onvast over de brede laan waar het Zaaifeest was gehouden. Er kwamen stromen soldaten langs met mantels die net zo wit waren als het natte poeder dat om haar neus gesmeerd zat. Niemand maakte aanstalten om haar tegen te houden. Als iemand het probeerde, zou ze hem vermoorden. Ze had eerder iemand vermoord, op het slagveld voor de poorten van Dorminia. Ze had een zwaard dwars door iemands gezicht gestoken. Dat beeld had haar bij vlagen wakker gehouden. Maar dat zou niet meer gebeuren. Er waren ergere dingen dan een eerlijke dood op het slagveld om voortaan slapeloze nachten van te krijgen.

      Voor haar geestesoog zag ze het nachtmerrieachtige gezicht van de vrouw in het bassin, haar mond die wijd open ging, de gekwelde kreet die werd gedempt door het bedorven bloed dat haar lichaam omringde. Weer zag ze het kleine lichaampje van een ongeboren kind langs het glas schuiven. Ze vroeg zich af of de vrouw die vastgebonden was in het laboratorium van Fergus de moeder geweest was.

      Sasha dacht even dat ze het venijnige geknip van een schaar hoorde en keek verwilderd om zich heen, maar nee, het was gewoon het kletterende zwaard van een Witjas die voorbij kwam hollen.

      Eén gezicht stond boven alles in haar gedachten gegrift. Het was hartverscheurend mooi, met betoverende violette ogen en een roomblanke huid, en ze wilde het kapot slaan, de leugen die het inhield aan stukken gooien, die stuitende façade van goedertierenheid wegrukken en de afstotelijke waarheid voor heel de wereld zichtbaar maken.

      De dienaressen van de Witte Dame zouden haar tegenhouden voor ze bij de Oppermagiër was, dat wist ze best. Misschien zou haar eigen zus haar zelfs tegenhouden.

      Maar het kon Sasha niet schelen. Ambryl was ook een monster. Ze hoefde zichzelf niet meer voor te liegen. Er waren al leugens genoeg. Deze hele stad was gebouwd op leugens.

      Ze wist niet goed hoe, maar ze had de trappen naar de paleispoort weten te bereiken. Er stond niemand op wacht. De chaos in de stad – wat er ook gaande was – had blijkbaar gezorgd dat alle wachters waren weggeroepen. Ze duwde de poort open en beende door de entreehal, zonder acht te slaan op het regenwater dat uit haar doorweekte kleren droop of de modderige voetstappen die haar laarzen achterlieten op de glimmende marmeren vloer. Ze wilde het hele paleis besmeuren met modder. Alles was zo godvergeten schoon in Thelassa, zo smetteloos. Ze werd er kotsmisselijk van. Ze had nooit kunnen dromen dat ze Dorminia zou missen, maar haar geboortestad had tenminste geen pretenties. Geen demonen met het gezicht van een engel.

      Haar neus brandde. Ze veegde hem af met de rug van haar hand, keek ernaar en zag dat hij onder het bloed zat. Ze had het hele zakje hashka opgesnoven in de steeg. Alles in één keer geïnhaleerd in de stromende regen, omdat ze niet kon wachten om dat wurgende gevoel van walging kwijt te raken. Het zilverige poeder had de paniek verjaagd... Maar nu de angst weg was, voelde ze alleen nog woede.

      Ze liep op de vergulde deuren af die naar de troonzaal moesten leiden. Er stond iemand op wacht, een van de dienaressen van de Witte Dame.

      Een van de Ongeborenen.

      De bleke vrouw wilde haar onderscheppen, maar Sasha hield haar pas niet in. Ze was niet meer bang voor deze wezens.

      ‘Jij hebt geen toestemming om hier te zijn,’ verklaarde de Ongeborene met haar toonloze stem. De kleurloze ogen van de vrouw keken in de hare. Die blik, die haar ooit zo veel weerloze angst had bezorgd, wekte alleen nog maar medelijden bij haar op.

      Sasha aarzelde geen moment. Ze stapte naar voren en omhelsde de dienares van de Witte Dame. ‘Ik vind het zo erg voor je,’ fluisterde ze. ‘Ik vind het zo erg wat ze je hebben aangedaan.’

      De Ongeborene leek ineen te krimpen. Ze had Sasha de hal door kunnen smijten als een dwarrelend herfstblaadje. Ze had haar in tweeën kunnen breken als een dorre twijg. Maar ze bleef roerloos staan, terwijl Sasha de glimmende dolk die ze van Ambryl had gestolen uit haar riem trok en hem van achteren door de schedel van de vrouw joeg. Ze gaf een draai aan het gevest en hoorde het gekraak van bot. Er stroomde zwart bloed over haar handen. De plotselinge stank van verrotting en dood drong in haar verbrande neusgaten, maar ze negeerde het en weerstond de neiging om het lijk vol walging van zich af te gooien en zich kokhalzend af te wenden. Ze vlijde het sidderende wezen op de grond alsof het een kind was.

      ‘Ik vind het zo erg,’ zei ze nog een keer. Ze zag iets in de blik van de dienares waarbij de tranen in haar ogen sprongen. Iets wat erg leek op dankbaarheid.

      Sasha’s woede kwam drie keer zo hard terug. Met de zwart bebloede dolk in haar hand schopte ze de deuren van de troonzaal open en stormde naar binnen om de Oppermagiër van Thelassa eens flink de waarheid te zeggen.

      De bron van haar woede zat op een sierlijk gebeeldhouwde ivoren troon op een verhoging, hoog boven de anderen. Een mozaïek van hemelse figuren keek majestueus omlaag vanaf het gewelfde plafond. Vlak boven de troon zat een groot, rond dakraam, waarachter een woeste, blauwgrijze hemel te zien was. Er kronkelden regendruppels over het glas. Het onweer boven de stad was nog in volle gang. Toen Sasha op de Oppermagiër af beende, werd de zaal verlicht door een bliksemflits en het hoofd van de Witte Dame kwam met een ruk omhoog. Ze keek Sasha strak aan met haar violette ogen. Ondanks het verdovende effect van de hashka en die kille, harde knoop van woede in haar maag, bleef Sasha stokstijf staan onder het gewicht van die onsterfelijke blik.

      ‘Zusje?’

      Ze was zich nauwelijks bewust van Ambryls verblufte stem in de menigte hovelingen die op bankjes voor de hoge troon zat. Een golf van hopeloosheid dreigde haar te overspoelen. De onvervalste minachting op het gezicht van de Oppermagiër maakte oude herinneringen los, pijnlijke herinneringen die ze had willen begraven onder maanstof en duivelsadem en alles wat ze maar te pakken kon krijgen. De herinneringen kwamen altijd weer terug, heviger dan voorheen, alsof ze haar terug wilden sleuren naar een plek waar ze waardeloos was, nauwelijks menselijk. Niet eens echt een persoon.

      De Witte Dame stond volmaakt gracieus op van haar troon. Ze hief een beeldschone hand op om de twee Ongeborenen tegen te houden die zich losmaakten van de standbeelden naast de verhoging. De stem van de Oppermagiër klonk nieuwsgierig. ‘Het is verboden om met getrokken wapens in mijn nabijheid te verkeren, kind. Je tart de grenzen van mijn verdraagzaamheid. Verklaar je nader.’

      Sasha deed haar mond open, maar ondanks de woede die haar hiernaartoe had gedreven kwam er geen geluid uit. Ze was weer net zo hulpeloos als vroeger bij de verlammende aanblik van de heerseres van Thelassa. Ze was weer een heel klein meisje en ze wist dat ze te zwak was om terug te vechten. Te slap om iets anders te doen dan haar ogen dichtknijpen en hopen dat het snel voorbij zou zijn.

      ‘Meesteres.’ Ambryl kwam op haar zus af hollen. ‘Vergeef mijn zusje alstublieft haar domheid. Ze heeft weer een terugval. Laat me haar wegbrengen. Ik beloof dat ik haar beter zal maken.’

      Beter maken, dacht Sasha. Je kunt me niet beter maken. Ik ben onherstelbaar beschadigd. Gebroken. De dolk trilde in haar hand.

      De Witte Dame daalde met soevereine elegantie de paar treden van de verhoging af en kwam naar de twee zussen toe. Haar paarse ogen bleven een moment lang op het bebloede mes van Sasha hangen. ‘Je beweert dat je zuster zwak is, maar ze heeft desondanks kans gezien om een van mijn Ongeborenen te doden.’

      De Witte Dame maakte een gebaar en de dolk werd uit Sasha’s hand gerukt. Hij zweefde langzaam naar de Oppermagiër. Troebele druppels bedorven bloed rolden van het stalen lemmet en bleven in de lucht hangen. ‘Op vernieling van mijn eigendom staat de doodstraf,’ ging ze doodkalm verder.

      ‘Uw éígendom?’ kreeg Sasha er nog net uit, hees van afgrijzen. ‘Dat is ooit een persoon geweest. Een... een baby.’

      ‘Meesteres,’ zei Ambryl. ‘Ik smeek het u. Laat haar ongedeerd.’

      Sasha staarde haar zus aan. Voor het eerst sinds ze elkaar hadden teruggevonden zag ze iets van de oude Ambryl terug. De Ambryl die haar haren vlocht en grapjes met haar maakte over jongens, en bij haar kwam liggen als het onweerde.

      De Witte Dame tikte met de dolk tegen haar perfecte vingernagels en keek fronsend naar Sasha. ‘Je weet te veel. Ik zou je kunnen laten corrigeren. Sommigen, zoals Cyreena hier, zien het licht met open ogen. Anderen hebben wat meer... aanmoediging nodig.’

      ‘Nee,’ fluisterde Ambryl ontzet. Ze was krijtwit geworden. ‘Alstublieft niet. Dat niet.’

      De Oppermagiër stak een hand uit naar Sasha en legde hem op haar voorhoofd. ‘Buig voor mij, kind,’ zei de Witte Dame sereen. ‘Zweer dat je mij zult dienen, en je zult weer opstaan als een lid van het College. Je onbezonnen daad zal je vergeven zijn.’

      Sasha keek op naar het plafond, naar de diverse goden die daar waren afgebeeld – godheden die waren vermoord door de magiër wier hand op haar hoofd rustte. Ze dacht aan de arme, hongerige daklozen in Dorminia, aan de gezinnen die uiteen werden gerukt omdat een van de echtgenoten zich gedwongen had gezien om op een schip naar de Hemeleilanden te stappen, vanwege een crisis die de Witte Dame willens en wetens had gecreëerd. Ze dacht aan moeders en vaders die zo veel verdovende middelen binnenkregen dat ze zich niet konden herinneren wat voor gruwelijks ze was aangedaan. Dat ze zich niet eens konden herinneren wat ze precies kwijt waren geraakt.

      ‘Nee,’ zei ze.

      ‘Nee?’ De Witte Dame trok haar hand weg. Er flakkerde een brandende woede op in haar paarse ogen. ‘Ik heb de wereld gered van de willekeur van de goden. Ik heb de tiran die over jouw stad heerste ten val gebracht. Ik ben het licht dat de duisternis op een afstand houdt! En een waardeloos, verslaafd, nietig mensenkind als jij waagt het om mijn gunsten te weigeren?’

      ‘Ja.’

      ‘Waarom?’ De stem van de Oppermagiër was een giftige fluistering geworden.

      ‘Omdat...’ Sasha keek de Witte Dame aan en de moed zakte haar in de schoenen. Ze wendde haar blik af.

      En zag de twee Ongeborenen bij de troon. Herinnerde zich het kleine lichaampje in het bassin en de vastgebonden vrouw met de bloedplas rond haar enkels.

      ‘Omdat je een kwaadaardig kutwijf bent,’ grauwde ze. Haar hand schoot naar voren en gaf de onsterfelijke tovenares een harde klap in het gezicht. Het geluid galmde door de zaal als de laatste ademtocht van een god.

      Er volgde een moment van doodse stilte. Toen klonken er geschokte geluiden op uit het College. Een paar leden vielen ter plekke flauw. Heel langzaam hief de Witte Dame een ongelovige hand op naar de akelige rode plek op haar wang.

      Sasha’s hoofd werd pijnlijk hard achterover getrokken. ‘Stom kind!’ gilde Ambryl tegen haar. ‘Je hebt alles verpest!’

      Sasha wilde zich omdraaien, maar ineens stond de Witte Dame vlak voor haar en alle hashka ter wereld had haar niet genoeg moed kunnen geven om de furieuze woede van de Oppermagiër het hoofd te bieden. Ze kneep haar ogen dicht en bad dat het snel voorbij zou zijn.

      De hele wereld leek te exploderen.