Epiloog
In een stoel bij een raam zit een vrouw te lezen. Naast haar staat een kop thee, die koud is geworden. Buiten valt de schemering, en als het te donker wordt staat ze op om het licht aan te doen. Plotseling is de kamer verlicht.
Ze woont tegenwoordig alleen, in een appartementje in Wan Chai, te midden van de plaatselijke bevolking en de versmarkten. Het is eenvoudig ingericht: een ijzeren bed met een dun matras, een sinaasappelkistje bij wijze van nachtkastje en een lamp die ze bij Dodwell’s in de uitverkoop heeft gekocht. Ze leeft sober van wat ze verdient als secretaresse voor een scheepvaartmaatschappij en ze heeft gemerkt dat je heel weinig geld nodig hebt als je leeft zoals de plaatselijke bevolking en op alles, van gloeilampen tot theedoeken, probeert af te dingen. Ze koopt één sinaasappel of twee wortels, of wijst zelf de kip aan die geslacht moet worden, een aankoop waar ze drie dagen van kan eten. Ze eet ook wel bij de kraampjes op straat: noedels, rijstepap, geroosterd vlees en andere gerechten die ze nog maar een jaar eerder niet bepaald aanlokkelijk zou hebben gevonden. Ze kan nu met stokjes eten als de beste. Als ze op een krukje naast een taxichauffeur of een winkelier zit, merkt ze soms dat ze flarden van hun gesprekken kan verstaan; uit de opeenvolging van klanken beginnen zich woorden los te maken, als edelstenen. In het begin keken ze verbaasd naar haar, maar inmiddels hebben ze haar zo vaak gezien dat ze haar negeren. Haar Kantonees stelt nog niet veel voor, maar er zit vooruitgang in. Tegenwoordig kan ze bij de daipaidong een bestelling plaatsen zonder dat de verkopers die met harde stem in het Engels herhalen. Nu brommen ze gewoon iets en laten de noedels in de bouillon zakken om die te koken, net als ze bij iedereen doen.
Thuis draagt ze soms een zwarte broek en een witte tuniek – het typische amah-tenue – bij wijze van pyjama, en merkt dat die zeer comfortabel zitten. Ze zijn van dunne katoen en heel goedkoop. De winkelier nam aan dat ze ze voor haar amah kocht en vroeg steeds opnieuw, druk gebarend, hoe groot die was. Claire hield de kledingstukken tegen zich aan en knikte. De eerste dag dat ze in haar appartement woonde, is ze naar de plaatselijke straatkapper gelopen, heeft zich tot zijn verbazing in zijn stoel laten zakken en hem gevraagd haar haar rondom kort te knippen.
En ze kent de straten van de stad – Johnston, Harcourt, Connaught – en weet hoe de Kantonese namen luiden. Ze vormen een netwerk van aderen die ontspringen in Central en uitwaaieren naar Repulse Bay, de Peak en de Mid-Levels, buurten waar ze nog maar zelden komt, buurten waar de Engelsen wonen. Nu en dan komt ze iemand tegen die ze kent en die haar dan steevast op een onderzoekende, nieuwsgierige manier vraagt hoe het met haar gaat. Dan knikt ze vriendelijk en zegt dat het uitstekend gaat en dat ze erg van de stad geniet. Maar ga je dan niet naar huis? vragen ze, en ze antwoordt dat ze op het moment geen plannen heeft in die richting.
Er wordt steeds minder over haar gepraat. Ze begint deel uit te maken van een oud verhaal dat binnenkort vergeten zal zijn, en dat komt haar goed uit.
Soms voelt ze zich eenzaam, maar ze gaat vaak naar de bibliotheek van de damessociëteit, waar ze drie of vier boeken tegelijk meeneemt. Er valt zoveel te weten en te leren. Ze leest boeken over Beethoven, over de Chinese manier om rijst te verbouwen, biografieën van Engelse premiers, en ze troost zich met de gedachte dat de boeken nooit op zullen raken. Er staat ook een piano in de sociëteit en ze heeft toestemming van de beheerster om er na sluitingstijd op te spelen als ze dat van tevoren laat weten. Ze gaat er soms in de vroege avond heen, als het niet meer zo warm is, en speelt dan een uurtje terwijl er om haar heen wordt schoongemaakt. Door het late tijdstip weet ze zeker dat alle vrouwen die ze kent klaar zijn met theedrinken en naar huis zijn gegaan om voorbereidingen te treffen voor het avondeten. Hun man en kinderen komen ook thuis en de kamers zijn vol gepraat en geluiden, heel anders dan de hare.
Martin woont nog steeds in Hongkong, voor zover ze weet. Ze is nog een paar dagen bij hem in hun appartement gebleven terwijl ze woonruimte voor zichzelf zocht. Daar had ze hem toestemming voor gevraagd toen hij asgrauw was thuisgekomen na het feest van de Chens. Hij had geen ja gezegd, maar ook geen nee. Ze wist dat dat heel grootmoedig van hem was. Ze had voor hen allebei een glas pure whisky ingeschonken en dat hadden ze zwijgend opgedronken. Ze herinnert zich zijn houding nog. Hij zat neerslachtig aan de tafel, dronk langzaam en frunnikte aan de rand van de linnen onderzetter. Yu Ling hing opgewonden rond bij de deur van de keuken en luisterde of ze iets kon opvangen, want al voordat Claire of Martin was thuisgekomen was ze via het razendsnelle amah-netwerk telefonisch op de hoogte gesteld van de beschamende situatie.
Hij had geen zin gehad om vragen te stellen. Hij wilde dat ze uit zichzelf vertelde wat er was gebeurd, maar ze kon het niet opbrengen tegen hem te praten. Ze was blij dat hij zich de eerste paar dagen in een koel stilzwijgen hulde als hij thuiskwam. Toen hij eenmaal met haar wilde praten en probeerde te begrijpen wat er was gebeurd, kon ze dat niet verdragen. Ze sliep op de bank in de woonkamer en probeerde wakker te worden voordat Yu Ling opstond, zodat ze het kussen en de dekens kon wegbergen, maar het was een paar keer gebeurd dat ze de nieuwsgierige blik van de amah op zich gericht voelde toen ze wakker werd. Ze vermoedt dat een dergelijke situatie in Yu Lings wereld met een hakbijl zou worden opgelost en dat ze Martin en haar wel bijzonder bloedeloos en bizar vond.
Toen vroeg Martin: ‘Was je ongelukkig?’ Het was het eerste wat hij tegen haar zei sinds die bewuste avond. Hij was uit hun slaapkamer de woonkamer in gelopen, waar zij zat te lezen.
Wat kon ze daarop zeggen? Ze legde haar boek neer en probeerde een antwoord te bedenken. Ze vond de vraag te prozaïsch en dat nam ze zichzelf kwalijk.
‘Ik moest ontdekken dat het leven meer inhield.’ Het was een simpele mededeling, maar het wonderlijke denkbeeld was een belediging van de eerbaarheid, daar was ze zich van bewust.
‘Waar ben je geweest?’ Zijn tweede vraag. Hij ging aan de eettafel zitten, ver bij haar vandaan, en wreef zich in de ogen.
Ze vertelde dat ze langs het huis van de Chens was gelopen. Het was warm, zoals altijd, en ze was niet met de auto, dus was ze door May Road gelopen – de winderige, smalle, bochtige straat die uit de berg was gehakt – totdat die overging in Garden Road en ze bij Central was. Tegen die tijd had ze het heel warm gehad, en daarom was ze koude thee gaan drinken bij een bakkerij. Haar oren hadden gesuisd, net als die keer dat ze vlak bij het huis van de Chens was flauwgevallen. Omdat ze niet wist waar ze naartoe zou gaan, was ze daarna maar gewoon doorgelopen in oostelijke richting en in Wan Chai terechtgekomen. De drukte en de bedrijvigheid daar had ze prettig gevonden. Door al dat rumoer om zich heen was de onrust in haar hoofd bedaard. En ze had om zich heen gekeken en gedacht: hier zou ik best kunnen wonen.
‘Ik geloof dat ik mezelf te opvallend aanwezig vond, na wat er op het feest is gebeurd. Ik wil graag een tijdje onzichtbaar zijn,’ zei ze tegen Martin. ‘Er gebeurde te veel en ik weet niet hoe ik daarbij betrokken ben geraakt, maar ik ben het wel. Ik besef dat jij diezelfde gevoelens hebt en het spijt me dat ik je dat heb aangedaan.’
Hij staarde haar aan, deze naïeve jonge vrouw die hij had meegebracht uit Engeland, en besefte dat hij geen idee had wie ze was.
Ze vertrok zo snel mogelijk. Ze pakte haar bezittingen in en nam een taxi terwijl hij op zijn werk was. Voordat ze vertrok, omhelsde ze Yu Ling. Toen ze het tengere lijf van de amah tegen zich aan drukte, voelde ze een onverwacht verdriet omdat ze haar en dit leven moest verlaten. Maar ze was er inmiddels van overtuigd geraakt dat mensen kregen wat ze van het leven verwachtten. Martin had nooit verwacht liefde te vinden, dus zou hij er uiteindelijk wel overheen komen. Zij zou niet zijn grote teleurstelling in het leven zijn, zijn tragedie. Die zou een andere oorsprong hebben, en ze besefte met opluchting dat zij er niet verantwoordelijk voor zou zijn. Zijzelf had niet geweten wat ze van het leven moest verwachten, en dat wist ze nog steeds niet. Haar leven was en is nog steeds een werk in uitvoering.
Ze vermoedt dat ze een cliché aan het worden is, een vrouw die zich helemaal aanpast aan de plaatselijke bevolking en haar eigen soort schuwt. Amelia, haar oude kennis, is haar komen opzoeken in haar appartementje en kon niet helemaal verbergen dat ze geschokt was over de omstandigheden waarin ze Claire aantrof. Ze gaf Claire een pot aardbeienjam en een paar zeepjes, fladderde nerveus rond door de kleine ruimte en is nooit meer teruggekomen. Claire vermoedt dat Amelia er nog wekenlang bij alle mogelijke gelegenheden smakelijk over heeft verteld, maar dat kan haar niets schelen.
Een week geleden heeft ze een tasje met kostbare juwelen, sjaals en snuisterijen naar een tweedehandszaak in de buurt gebracht. De vrouw die de spullen aannam leek in verlegenheid gebracht en wist niet precies waar ze ze moest laten, tussen de grauwe, goedkope truien en de gebruikte pannen. Claire had geen andere bestemming weten te bedenken. Toen ze de winkel uit liep, voelde ze zich licht en merkte ze dat ze vrolijker werd.
Nu blijft ze voor het raam staan en kijkt naar het drukke straatbeeld. Auto’s rijden af en aan, de rode taxi’s kruisen de dubbeldekstrams, die vastzitten aan hun kabels, en er komen een paar fietsers langs. De lucht is blauw en wordt afgebakend door het silhouet van de lage gebouwen met hun antennes en waslijnen op het dak. Een penetrante geur rijst op van de straat en drijft door haar raam naar binnen. Dit is een tafereel waar ze zich nog maar twee jaar geleden geen voorstelling van had kunnen maken.
Wat haar staande houdt is het eenvoudige besef dat ze alleen maar naar buiten hoeft te stappen, de straat op, om op te gaan in haar omgeving, opgenomen te worden in het ritme van de stad en daarmee moeiteloos een deel van de wereld te worden.