5 mei 1953

’Iedereen verwachtte altijd van me dat ik een slechte, zelfzuchtige en oppervlakkige vrouw was, en ik doe mijn best aan hun verwachtingen te voldoen. Ik pas me als het ware aan de verwachtingen aan. Ik denk dat we allemaal op die manier beïnvloedbaar zijn. We zijn sociale wezens. We leven in een maatschappij met andere mensen en dus willen we zijn zoals zij ons zien, ook al is dat nadelig voor onszelf.’ Ze lacht en kijkt naar hem op. Haar ogen, haar huid, de glans ervan leiden hem af. ‘Wat denk jij?’

Hij schrok wakker en ademde krachtig uit. Toen hij zich bewust begon te worden van zijn omgeving, zag hij de plafondventilator traag ronddraaien en merkte hij dat het warm was. Hij was helemaal bezweet en het beddengoed was doorweekt. In zijn hoofd had haar stem glashelder geklonken en hij had haar scherp afgetekende, levensechte silhouet zien bewegen tegen een donkere achtergrond. Hij was vergeten hoe dol ze was op haar eigen overdenkingen, hoe graag ze zat te filosoferen terwijl ze samen iets kouds dronken en hoe ze op de raarste momenten van een verrassend inzicht blijk kon geven.

Ze wachtte op hem en rekende erop dat hij haar zou redden.

En hij, hoe zou zijn verhaal er uiteindelijk uitzien? Nu was er dan Claire, die zonder dat hij het wilde belangrijk voor hem was geworden doordat hij in haar zichzelf zag in een priller stadium, in ontwikkeling, met haar domme vooroordelen, haar vertederende onwetendheid en haar verrassende ogenblikken van scherpzinnigheid. Haar naïviteit was als balsem voor zijn gedeukte verwachtingen. Was liefde per slot van rekening niet altijd een vorm van narcisme? Ook zij drong ongenood zijn dromen binnen en bond daar de strijd aan met de andere vrouw, die hem nooit losliet. Claire met haar blonde, vertrouwde vrouwelijkheid; de Engelse roos tegenover de exotische schorpioen die Trudy was.

De duisternis aan de andere kant van het raam leek op zwart fluweel en bood een welkome anonimiteit. Hij stond op en zette het raam open. De warme, bekende geur van Hongkong dreef de kamer binnen, de geur van mensen en de zee die immer aanwezig was, zelfs op deze hoogte. Het was hier nooit fris, altijd klam en drukkend, ook al hoefde dat niet per se onaangenaam te zijn. Het donker omhulde hem. In de verte twinkelde een eenzaam lichtje. Een schip? Iemand die net als hij niet kon slapen?

Opnieuw hoorde hij haar stem. Die klonk nu schriller en wanhopiger.

Hij wist dat het tijd was om iets te ondernemen.