10 april 1943

’Ik wil Otsubo reden tot dankbaarheid geven,’ zegt Trudy. ‘Wie weet wat hij doet als hij dankbaar is. Misschien zorgt hij dan wel dat jij wordt gerepatrieerd! Maar je kunt niet naar Engeland gaan. Daar wil ik niet wonen.’

Ze vraagt het hem nooit meer, niet rechtstreeks in elk geval. Ze fluistert, hint en vleit. Ze probeert hem te paaien met beloningen en laat uiteindelijk boosaardig doorschemeren wat haar misschien te wachten staat als ze niet over de brug komt.

‘Hij wil een grote betaaldag, snap je,’ zegt ze. ‘Het is geen gecompliceerd mens. Hij wil terug naar zijn vaderland en daar wil hij een lapje grond kopen en een huisje bouwen voor zichzelf en zijn familie. Hij wil dat zijn ouders bij hem kunnen wonen, zodat hij voor hen kan zorgen. Het is echt een toegewijde huisvader.’

Als ze deze bizarre schets geeft, doet hij alsof hij luistert en knikt zelfs instemmend.

‘En hij begint een tikkeltje ongeduldig te worden, maar ik geloof wel dat hij vorderingen maakt. Hij heeft ontdekt dat Reggie Arbogast inderdaad een van de mensen is die de locatie kent. Het lijkt me goed dat jij dat weet. Otsubo heeft overal ogen en oren en die zien en horen van alles. Maar hij begint gefrustreerd te raken…’ Haar stem sterft weg. ‘En als hij gefrustreerd is…’

Drie weken later kan hij weer met verlof.

‘Ik probeer voor elkaar te krijgen dat het wekelijks wordt. Zou je dat leuk vinden?’ vraagt ze als ze hem ophaalt. ‘De bankiers zijn allemaal buiten het kamp, dus ik zie niet in waarom jij daar opgesloten zou moeten zitten. Ze zitten in het Luk Kwok Hotel en gaan elke dag onder begeleiding naar kantoor. Ik geloof niet dat ze betere rantsoenen krijgen dan wij, maar wie weet.’

Hij gaat achter het stuur zitten.

‘Heb je Angeline nog gezien? Hoe gaat het met haar?’

Trudy kijkt naar de hemel.

‘Angeline,’ begint ze. ‘Angeline is blijkbaar in gewetensnood gekomen, als dat het goede woord is.’

‘Wat is er dan gebeurd?’ Hij start de auto.

‘Ze heeft zich helemaal teruggetrokken en heeft besloten dat ik niet iemand ben met wie ze zich wenst af te geven. Ongelooflijk toch?’ Ze glimlacht strak. ‘De peettante van haar kind!’

‘Heeft ze gezegd waarom?’

‘Nee. Ik ging haar opzoeken in Kowloon en haar dienstmeisje zei dat ze niet thuis was. Maar ze gedroeg zich een beetje vreemd, dus toen ik wegliep keek ik om en toen zag ik Angeline voor het raam staan. Ze deed niet eens een poging zich te verstoppen. Ze keek me recht aan en trok toen de gordijnen dicht. Heel akelig.’

‘Dus jij veronderstelt…’

‘Nee, schat, dat veronderstel ik niet,’ zegt ze. ‘Ik ken Angeline heel goed en ik weet precies wat ze denkt, ook zonder dat ze iets zegt. Mijn enige hoop is dat jij niet tot dezelfde conclusie komt. Ik zie het er al helemaal van komen dat ik een paria word.’

Hij gooit zijn eigen bekentenis eruit: ‘Trudy, ik heb het niet gevraagd.’

Ze weet meteen waar hij het over heeft. ‘Misschien heeft het juiste moment zich niet voorgedaan.’

Hij kan niet tegen haar liegen. ‘Ik ga het ook niet vragen,’ zegt hij. ‘Het lijkt me gewoon verkeerd.’

‘O! Dus je wilt het niet eens proberen!’ Er klinkt een onderdrukt geluid uit haar keel. ‘Verkeerd! Ja, allicht.’

‘En waarom zou Arbogast het me trouwens vertellen?’ besluit hij halfslachtig. ‘Zo dik zijn we niet met elkaar.’

Ze zegt niets meer totdat ze bij het Toa zijn.

‘Zo, we zijn er,’ zegt ze dan. ‘Heb je honger?’

Die Chinezen met hun eeuwige eten ook altijd, denkt hij.

‘Nee,’ antwoordt hij terwijl hij uitstapt. ‘Jij wel?’

‘Otsubo wil dat we met hem lunchen. Hij wacht boven op ons.’

‘En wanneer was je van plan me dat te vertellen?’ vraagt hij. ‘Als ik per ongeluk op zijn schoot zou zijn gaan zitten?’

‘Will!’ roept ze uit. ‘Dit is geen geintje. Dominick heeft Otsubo beloofd dat hij voor de informatie zal zorgen en dat ik hem daarbij zal helpen. Ik zou het je niet vragen als het niet belangrijk was, maar…’ Haar stem sterft weg.

‘Ik kan je niet helpen, Trudy,’ zegt hij. ‘Echt niet.’

‘Will, als je wist wat er op het spel staat…’

Maar haar gezicht staat strak. Ze kent hem. De vraag is in hoeverre ze die andere man aankan.

Als ze bij het zaaltje aankomen, heeft ze haar slechte humeur inmiddels van zich afgeschud. Een slechte bui is bij haar als een mantel die ze naar believen aan of uit kan trekken.

‘Als ik hierdoor mijn pas kwijtraak, ben jij de eerste die moet boeten,’ zegt ze luchtigjes. Dan duwt ze de deur open. ‘Otsubosan! Hier is de heroïsche Will Truesdale om ons te vertellen over het leven in het heerlijke vakantieparadijs Stanley. Wat hebben jullie gisteravond gegeten? Coq au vin? En ik heb gehoord dat jullie tegenwoordig ook toneelvoorstellingen hebben. Het Stanley-gezelschap?’ En weg is ze. Bruisend van energie en vrolijkheid loopt ze door het vertrek, links en rechts mensen kussend en gevatte opmerkingen makend. Ze klinkt met haar longdrink en laat de ijsblokjes tinkelen alsof ze niets aan haar hoofd heeft, alsof ze hem vlak voordat ze naar binnen stapten geen lange, smekende blik heeft toegeworpen.

Ook Dominick luncht met hen, en het valt Will op dat Otsubo met nauwverholen minachting naar hem kijkt terwijl hij tegelijk zijn hand langer op Dominicks schouder laat rusten dan nodig is en Dominick zijn eten laat opscheppen. Dominick gedraagt zich zo onderdanig dat Will er misselijk van wordt. Zo gaat dat dus, denkt hij. De gedistingeerde bolleboos wordt de hond en de soldaat wordt zijn baas. Brute kracht overwint uiteindelijk alles.

Dat is echter niet wat hem hindert. Er is iets anders dat hem dwarszit sinds ze uit de auto zijn gestapt om naar Trudy’s suite te gaan.

Waar hij over piekert is zijn eigen weerzin om zichzelf te compromitteren en de vraag waar die vandaan komt. Hij heeft het knagende gevoel dat hij zijn onwil integriteit noemt maar dat het wel eens gewoon lafheid zou kunnen zijn.