September 1952

Na Lockets pianoles stond Claire op de bus te wachten toen Will Truesdale aan kwam rijden en bij haar stopte.

‘Wil je een lift?’ vroeg hij. ‘Ik ben net vrij.’

‘Bedankt, maar dat hoeft niet,’ zei ze.

‘Het is geen moeite. De Chens vinden het niet erg als ik de auto ’s avonds mee naar huis neem. De meeste mensen willen dat hun chauffeur de auto achterlaat en met het openbaar vervoer naar huis gaat, dus dit is een gunstige regeling voor mij.’

Claire aarzelde even en stapte toen in. In de auto rook het naar sigaretten en gepoetst leer. ‘Dat is heel aardig van je.’

‘Heb je je geamuseerd bij de Arbogasts, laatst?’ vroeg hij.

‘Het was een heel geslaagd feest,’ zei ze. Ze had geleerd niet al te uitgebreid en enthousiast te reageren om minder naïef over te komen.

‘Reggie is een geschikte vent,’ zei hij. ‘En het was leuk om jou daar te ontmoeten. Er zijn te veel vrouwen die alleen maar kwekken en niets te zeggen hebben. Je moet zorgen dat je dat talent niet kwijtraakt, het talent om overal met een frisse blik naar te kijken, alsof je het voor het eerst ziet. Alle vrouwen hier…’ Zijn stem stierf weg.

Hij reed goed, vond ze, hij stuurde met vaste hand en zijn bewegingen waren kalm en ongehaast.

‘Je hebt dat parfum van laatst niet op,’ zei hij.

‘Nee,’ antwoordde ze behoedzaam. ‘Dat is voor speciale gelegenheden.’

‘Het verraste me dat je dat gebruikte. De meeste Engelse vrouwen vinden het te zwaar. Het is meer iets voor modieuze Chinese vrouwen. Die houden daarvan. Engelse vrouwen geven meestal de voorkeur aan lichtere, bloemige geuren.’

‘O, daar was ik me niet van bewust.’ Claire bracht onwillekeurig haar hand naar haar hals, waar ze het meestal opbracht.

‘Maar ik vind het leuk dat jij het gebruikt,’ zei hij.

‘Zo te horen weet je heel wat over parfums.’

‘Niet echt.’ Hij keek haar even somber aan. ‘Ik heb iemand gekend die het gebruikte.’

Ze reden zwijgend verder totdat ze bij haar huis aankwamen.

‘Je geeft het meisje pianoles,’ zei hij met plotselinge urgentie in zijn stem toen ze haar hand uitstak naar het portier.

‘Ja, Locket,’ antwoordde ze verrast.

‘Is ze een goede leerlinge? IJverig?’

‘Dat is moeilijk te zeggen. Haar ouders geven haar niet veel reden om hard te werken, dus doet ze dat ook niet. Kenmerkend voor kinderen van die leeftijd. Maar het is wel een aardig meisje.’

Hij knikte, en ze kon zijn gezicht niet goed zien in het halfdonker van de auto.

‘Nou, bedankt voor de lift,’ zei ze. ‘Ik waardeer het zeer.’

Hij knikte en reed weg, de vallende schemering in.

De volgende keer dat ze elkaar ontmoetten, kwam dat door een regenbui. Claire liep door Potter Street op weg naar een bushalte toen het begon te stortregenen. De regen kwam met bakken naar beneden en ze was binnen de kortste keren doorweekt. Toen ze naar de lucht keek, zag ze dat die dreigend grijs was geworden. Ze dook een Chinese bakkerij in om te wachten tot het droog was. Binnen bestelde ze thee en een kastanjebroodje. Toen ze zich omdraaide om aan een van de ronde tafeltjes te gaan zitten, zag ze Will Truesdale, die bedachtzaam een taartje met rodebonenpasta at en haar recht aankeek.

‘Hallo,’ zei ze. ‘Ook overvallen door de regen?’

‘Houd je me gezelschap?’

Ze ging aan zijn tafeltje zitten. In de klamme atmosfeer rook het naar sigaretten en thee. Er lag een uitgevouwen krant voor hem op tafel en het kruiswoordraadsel was gedeeltelijk ingevuld. De bladen ritselden in de luchtstroom van een ventilator.

‘Het regent pijpenstelen. En zo plotseling!’

‘Hoe is het met je?’ vroeg hij.

‘Goed, dank je. Ik kom net bij de Liggets vandaan, waar ik een paar patronen heb geleend. Ken je Jasper en Helen? Hij zit bij de politie.’

‘Linke Ligget?’ Hij trok zijn wenkbrauwen op.

Ze lachte ongemakkelijk. Hij trommelde met zijn vingers op tafel, maar verder zat hij bewegingloos.

‘Noem jij hem zo?’ vroeg ze.

‘Waarom niet?’

Hij ging verder met het kruiswoordraadsel terwijl zij haar broodje at en theedronk. Ze was zich bewust van haar kauw- en slikbewegingen. Ze zat kaarsrecht.

Hij neuriede een wijsje en keek op. ‘Hongkong doet je goed.’

Ze kleurde en wilde zeggen dat hij wel vrijpostig was, maar er kwam alleen een vaag gemompel uit haar mond.

‘Niet zo bescheiden,’ zei hij. ‘Ik denk…’ begon hij, alsof hij haar levensverhaal ging vertellen. ‘Ik stel me zo voor dat je altijd mooi bent geweest maar dat je dat zelf nooit hebt gezien, dat je het nooit in je voordeel hebt gebruikt. Je wist niet wat je ermee aan moest en je moeder heeft je nooit geholpen. Misschien was ze jaloers, misschien was zij ook mooi toen ze jong was en is ze verbitterd geraakt over de vergankelijkheid van schoonheid.’

‘Ik heb werkelijk geen idee waar je het over hebt,’ zei ze.

‘Ik heb zoveel meisjes zoals jij gezien. Ze komen uit Engeland hierheen en weten niet wat ze moeten beginnen. Jij zou een uitzondering kunnen zijn. Je zou de kans kunnen grijpen om iets anders van je leven te maken.’

Ze staarde hem aan en schoof toen het papier dat om het broodje had gezeten over de tafel heen en weer. Het was een beetje vochtig en bleef kleven. Ze voelde zijn blik op haar gezicht rusten.

‘Je zult je wel erg ongemakkelijk voelen, zo nat,’ zei hij. ‘Ik woon vlakbij, voor het geval dat je iets droogs aan wilt trekken.’

‘Ik wil je niet tot…’

‘Wil je mijn jasje?’ Hij keek haar zo indringend aan dat ze zich naakt voelde. Bestond er iets intiemers dan werkelijk gezien worden? Ze wendde haar blik af.

‘Nee, ik…’

‘Het is geen enkele moeite,’ zei hij snel. ‘Kom mee.’ En dat deed ze, hulpeloos meegezogen door zijn overredingskracht.

Ze liepen de trap op, die nog glinsterde, hoewel het water al begon te verdampen in de hitte. Haar kleren plakten aan haar lijf; haar blouse was doorweekt en kleefde onaangenaam om haar schouders. In de stilte na de regen hoorde ze zijn ademhaling, langzaam en regelmatig. Hij was heel handig met zijn stok en duwde zich ermee de treden op, ondertussen zachtjes fluitend.

‘Als het goed weer is, staat daar een man die krekels verkoopt die van grassprieten zijn gemaakt.’ Hij wees naar een hoek van de straat. ‘Ik heb er tientallen gekocht. Ze zijn schitterend, maar ze vallen uit elkaar als ze uitdrogen en dan blijft er niets van over.’

‘Wat leuk,’ zei Claire. ‘Ik zou ze graag eens willen zien.’

Ze kwamen bij zijn appartementengebouw aan en liepen een paar kale, armoedige trappen op. Voor een deur bleef hij staan.

‘Ik doe mijn deur nooit op slot,’ zei hij opeens.

‘Het is hier waarschijnlijk veilig genoeg,’ zei ze.

Zijn appartement was spaarzaam gemeubileerd. Ze zag alleen een bank, een stoel en een tafel, die op de kale vloer stonden. Toen ze naar binnen stapten, trok hij zijn doorweekte schoenen uit.

‘Van de baas mag ik in huis geen schoenen dragen.’

Op dat ogenblik kwam er een kleine, magere vrouw van een jaar of veertig de hal in. Ze droeg het uniform van de amah: een zwarte tuniek over een broek.

‘Dit is de baas, Ah Yik,’ zei hij. ‘Ah Yik, dit is mevrouw Pendleton.’

‘Zo nat,’ riep het vrouwtje uit. ‘Grote regen.’

‘Ja,’ zei Will. ‘Heel grote regen.’ Toen sprak hij snel tegen haar in het Kantonees.

‘Thee voor juffie?’ vroeg Ah Yik.

‘Ja, graag,’ antwoordde hij.

De amah liep de keuken in.

Ze keken elkaar aan, ongemakkelijk in hun natte kleren, die nu koud begonnen aan te voelen.

‘Je spreekt de taal,’ zei ze, meer als constatering dan als vraag.

‘Ik ben hier al meer dan tien jaar. Het zou beschamend zijn als ik niet in elk geval mijn best zou doen, vind je niet?’ Hij pakte een theedoek van het haakje en wreef ermee over zijn hoofd. ‘Je wilt je vast wel afdrogen.’

‘Ja, graag.’

Ze ging zitten terwijl hij de kamer uit liep. Er was iets vreemds aan die kamer, wat ze niet kon plaatsen tot ze besefte dat er zich helemaal geen siervoorwerpen bevonden. Er waren geen schilderijen, geen vazen en geen snuisterijen. De inrichting was sober, bijna als een kloostercel.

Will kwam terug met een handdoek en een eenvoudige roze katoenen jurk. ‘Is dit iets?’ vroeg hij. ‘Ik heb nog wat andere kleren.’

‘Ik hoef me niet te verkleden. Ik droog me gewoon even af en dan ga ik weer op pad.’

‘Ik denk dat je het beter wel kunt doen,’ zei hij. ‘Het lijkt me geen prettig gevoel, zo.’

‘Nee, het is echt niet nodig.’

Hij wilde de kamer uit lopen.

‘Nou, goed dan,’ zei ze. ‘Waar kan ik…’

‘O, waar je maar wilt. Zolang je de baas maar niet choqueert, tenminste.’

‘Ik zou niet durven.’ Ze nam de jurk van hem aan. ‘Zo te zien is het ongeveer de goede maat.’

‘En er is hier telefoon, als je je man wilt bellen om hem te laten weten waar je blijft.’

‘Dank je,’ zei ze. ‘Maar Martin is in Shanghai.’ En ze liep de badkamer in.

Die was klein maar schoon. Hoog boven het toilet zat een raam van gebobbeld, korrelig matglas met kippengaas erin. Daarnaast zat een kleine ventilator met een trekkoord. De atmosfeer was klam; buiten was de regen neergekletterd en binnen hing de muffe geur van een badkamer die niet lang genoeg gelucht was na het baden. Naast het bad stond een lage houten kruk met een porseleinen waskom erop. Claire boog zich naar de spiegel. Haar haar zat in de war, dunne blonde strengen piekten alle kanten op, en haar wangen waren nog rood van de klim tegen de heuvel op. Ze zag er tot haar verrassing stralend uit, met rode, volle en vochtige lippen en een huid die glansde van de regen. Ze kleedde zich uit en liet haar doorweekte blouse op de grond vallen, die enigszins afliep naar het putje in het midden. Ze droogde zich af en trok de jurk over haar heupen. Hij zat strak, maar het ging. Waarom had Will een jurk in huis? Hij was van zeer goede kwaliteit, met mooi afgewerkte naden en zorgvuldig stikwerk. Ze liep terug naar Will, die thee zat te drinken die hij uit een thermoskan inschonk.

‘Past je goed,’ zei hij neutraal.

‘Ja, dank je.’

Opeens had Claire er genoeg van. Ze kon deze man, met zijn vreemde stiltes en enigszins spottende toon, niet meer verdragen.

‘Wil je misschien iets eten?’ vroeg hij. ‘Ah Yik maakt heel goede gebakken rijst.’

‘Ik denk dat ik beter kan gaan,’ antwoordde ze.

‘O,’ zei hij van zijn stuk gebracht. Zijn verrassing schonk haar voldoening, alsof ze een wedstrijdje had gewonnen. ‘Natuurlijk, als je dat liever doet.’

Ze stond op en trok bij de deur haar schoenen aan terwijl Will in de woonkamer bleef. Toen ze zich omdraaide om hem gedag te zeggen, zag ze dat hij een boek zat te lezen. Dat maakte haar woedend.

‘Nou, tot ziens dan,’ zei ze. ‘Ik laat mijn amah de jurk wel terugbrengen. Bedankt voor je gastvrijheid.’

‘Tot ziens,’ zei hij. Hij keek niet op.

Die avond, na het eten, kon ze maar niet tot rust komen. Haar binnenste leek te groot voor haar buitenkant, een rare gewaarwording, alsof er in haar lichaam geen plaats was voor alles wat ze voelde. Martin was nog weg, dus kleedde ze zich om en nam ze de bus de stad in. Die hobbelde door de straten. Ze zat met een elleboog uit het open raam, waar de warme avondlucht door naar binnen dreef. Ze stapte uit in Wanchai, waar het het drukst leek te zijn. Ze wilde onder de mensen zijn, niet alleen. De versmarkt was nog open. De Chinezen kochten er kool en vis, en het varkensvlees hing er aan haken. Soms hing er een hele varkenskop waaruit het rode bloed op de grond droop. Dit was typisch Hongkong. Als ze tien minuten in de richting van Central liep, zou ze midden tussen de beschaafde, grote, rustige gebouwen in Europese classicistische stijl staan, die langs brede, lege lanen waren gebouwd, maar dit, de chaotische bedrijvigheid, de smalle steegjes en rokerige kraampjes, dit was een andere wereld. Overal om haar heen prezen mensen luidkeels hun waren aan, en een kind met een smoezelig gezichtje zat op straat met een vieze emmer te spelen. Een zwangere vrouw met groenten onder haar arm botste tegen haar op en verontschuldigde zich. Haar bewegingen waren log en onhandig. Claire staarde haar na en vroeg zich af hoe het zou zijn om een kind in je te dragen, een kind dat bewoog. Een jong stel kwam gearmd aanlopen, ging zitten bij een noedelkraampje en barstte in luid gelach uit.

Een gerimpeld oud dametje trok aan Claire’s arm. Ze was gekleed in de grijze katoenen tuniek en broek waar de meeste oudere Chinese vrouwen hier een voorkeur voor leken te hebben en ze had een mandje met mandarijntjes aan haar arm.

‘Jij kopen,’ zei ze. Ze rook naar de witte bloemenzalf die de plaatselijke bevolking gebruikte als remedie tegen alles wat je maar kon bedenken, van een simpele verkoudheid tot cholera. Een van haar tanden was grijs en afgebrokkeld, de andere waren geel. Haar bruine gezicht was een spinnenweb van diepe lijnen.

‘Nee, dank u,’ zei Claire. Haar stem klonk hard, en het was alsof de buitenlandse woorden het rumoer om haar heen even deden verstommen.

De vrouw drong aan. ‘Jij kopen! Heel goed. Vers vandaag.’ Ze trok Claire opnieuw aan de arm. Toen stak ze haar hand uit en raakte Claire’s haar aan alsof het een talisman was. Dat deden Chinezen vaker en de eerste keer was Claire ervan geschrokken, maar inmiddels was ze eraan gewend.

‘Brengt geluk,’ zei de oude vrouw. ‘Goud.’

‘Dank u.’

‘Jij kopen!’ herhaalde de vrouw.

‘Ik heb vandaag niets nodig, maar toch bedankt.’ Om haar heen klonk het geroezemoes weer. Claire liep door. De oude vrouw volgde haar een paar meter en schuifelde toen weg op zoek naar kooplustiger klanten.

Waarom zou ze geen mandarijntje kopen van een oud vrouwtje, vroeg Claire zich plotseling af. Waarom niet? Wat zou er kunnen gebeuren? Ze snapte ineens niet meer waarom ze nee had gezegd. Het was alsof haar oude Engelse ik, met zijn afweermechanismen en vooroordelen, wegsmolt in de klamme, onwelriekende lucht.

Ze draaide zich om, maar de vrouw was al verdwenen. Ze ademde diep in. De geuren van de versmarkt, aards en intens, drongen diep in haar binnen. Om haar heen gonsde Hongkong.

En toen was Will Truesdale opeens overal. Ze zag hem staan wachten op de bus, ze zag hem bij het Kayamallygebouw en in de rij voor de bioscoop. En hoewel hij haar nooit leek te zien, boog ze voor de zekerheid altijd haar hoofd en hoopte ze vurig dat hij haar niet in de gaten zou hebben. En dan gluurde ze voorzichtig om te kijken of hij haar misschien toch zag. Hij leek altijd volledig zichzelf te zijn, zelfs in een menigte. Hij keek nooit om zich heen, tikte nooit met zijn voet op de grond en keek nooit op zijn horloge. Ze had het idee dat hij haar geen enkele keer had gezien.

Toen ze op donderdag bij de Chens was voor Lockets pianoles, betrapte ze zichzelf erop dat ze uitkeek naar Will. Ze hoorde de amahs in de keuken lachen om zijn grapjes en zag zijn jasje hangen in de vestibule, maar hém kreeg ze niet te zien. Het was alsof hij haar ontweek. Na de les bleef ze nog even treuzelen, maar ze zag hem noch de auto.

Het volgende weekend waren ze aan het strand. Ze wist nauwelijks hoe dat zo gekomen was. Ze was op een dag thuisgekomen, de telefoon was gegaan en ze had opgenomen.

‘Ik heb een vriend die zo’n strandhuisje van de gemeente huurt,’ zei hij. ‘Zullen we gaan zwemmen?’ Alsof er niets was gebeurd. Alsof ze zijn stem meteen zou herkennen.

‘Zwemmen,’ zei ze. ‘Waar?’

‘Aan Big Wave Bay. Die huisjes zijn eigenlijk bedoeld voor de plaatselijke bevolking, maar ze vinden het niet erg als wij ons ook inschrijven. Er wordt geloot om te bepalen wie er een mag huren. We doen het meestal met een groepje en dan verdelen we de weekends. Het is er heel prettig.’

Ze sloot haar ogen en zag hem voor zich, Will, de lastige man met zijn smalle schouders en grijze ogen, zijn donkere haar dat slordig in zijn gezicht viel, een man die haar zo doordringend aankeek dat ze zich doorzichtig voelde, een man die haar zojuist had gevraagd met hem te gaan zwemmen, zonder anderen erbij. Ze deed haar ogen weer open en zei ja, ze zou zondag met hem naar het strand gaan. Martin was drie weken weg en hij had haar vanuit Shanghai getelegrafeerd dat het nog wat zou uitlopen. Hij maakte een rondreis langs een paar grote Chinese steden om hun watervoorzieningen te bekijken, waarvan hij verwachtte dat die zeer primitief zouden zijn.

Water. Ze vroeg zich af waarom ze daar niet eerder aan had gedacht. Het veranderde alles. Ze was een andere vrouw in een andere wereld. En Will! Hij dook zonder aarzelen het water in – zijn kreupelheid was op slag verdwenen – en werd één met de zee. Als een vis schoot hij alle kanten op en zwom hij naar de horizon, verder dan zij ooit zou durven.

Ze waren de enige niet-Chinezen op het strand. Het water was nog warm van de zomer, maar de lucht begon iets frisser te worden. Het huisje was een eenvoudig bouwwerkje met houten kasten waar gevlochten strooien matten voor algemeen gebruik in lagen. Het zand was fijn en overal lagen kleine, zwarte, verdorde blaadjes. Om hen heen zaten hele families luid pratend te picknicken, en kleine, smoezelige kinderen scharrelden rond in het zand. Will wilde naar de drijvende duikplatformen zwemmen, zo’n tweehonderd meter uit de kust. Toen ze zei dat zij dat niet kon, dat het te ver voor haar was, antwoordde hij dat dat natuurlijk onzin was en dus deed ze het. Daar aangekomen klommen ze op de dobberende cirkel en gingen liggen zonnen, glanzend als zeehonden. Hij lag met gesloten ogen in de zon terwijl zij heimelijk naar hem keek. Zijn ribben waren duidelijk afgetekend en zijn lichaam zat onder de littekens waarvan ze de herkomst niet kende. Hij had een katoenen korte broek aan, die zwaar was van het water. Hij was geen type om badkleding te dragen.

Het was verzengend heet. De zon ging af en toe even schuil achter een wolk, maar kwam daarna weer net zo fel tevoorschijn. Er was geen beschutting. Ze verlangde naar iets kouds te drinken en naar de schaduw van een boom, maar beide waren onbereikbaar ver weg, op het vasteland.

‘We hadden een thermosfles met koud water mee moeten nemen,’ zei ze.

‘De volgende keer,’ antwoordde hij, zijn ogen nog steeds dicht.

Nadat ze even de tijd had genomen om tot zich door te laten dringen wat dat betekende, zei ze: ‘Vertel eens iets over jezelf.’ Ze was nog steeds niet bekomen van de vreemde situatie: dat ze aan het strand was met een man van wie ze de bedoelingen niet kende.

‘Ik ben geboren in Tasmanië, maar mijn ouders waren Schots,’ zei hij op spottende toon, alsof hij zijn autobiografie ging voordragen. Hij richtte zich op en ging in kleermakerszit zitten.

‘Hoe kwamen ze daar verzeild?’ vroeg ze.

‘Mijn vader was zendeling en we hebben overal gewoond. Ik ben maar eenmaal in Engeland geweest en ik vond er niets aan. Mijn moeder was nogal onconventioneel en ze had wat geld geërfd, dus konden we op die manier leven.’

Hongkong was vol mensen zoals Will, rondtrekkende wereldreizigers die nooit op Piccadilly Circus hadden gestaan. Claire was er zelf maar één keer geweest, en toen liep er een oude man in haveloze kleren rond die tegen iedere voorbijganger ‘Ontuchtigen!’ had geschreeuwd.

‘Hoe leerde je dan?’

‘School, bedoel je? Ik kreeg thuis les. Er is me een degelijke basiskennis van de Bijbel en de klassieken bijgebracht.’ Hij stak zijn handen op om de zon uit zijn ogen te weren. ‘Dat is eigenlijk het enige wat je nodig hebt, hè?’ Zijn stem klonk sarcastisch. ‘Een gedegen fundament voor het leven.’

‘En hoe ben je chauffeur geworden?’

‘Voor de oorlog had ik kennissen, een echtpaar, en ik mocht in hun appartement wonen terwijl zij in het buitenland waren. Toen ze naderhand terugkwamen, hebben ze me deze baan bij verwanten van hen bezorgd. Ik had geen idee wat ik wilde doen. Ik had geen zin om terug te gaan naar een kantoor, en ik heb niet zoveel vaardigheden,’ zei hij. ‘Maar ik ken Hongkong als mijn broekzak.’

‘Hoe ben je dan in Hongkong terechtgekomen?’

‘Mijn ouders woonden in Afrika en daarna in India. Toen ze teruggingen naar Engeland, bleef ik als assistent-bedrijfsleider op een theeplantage werken, tot ik dat na drie jaar zat was en op een schip ben gestapt. Ik ben in allerlei plaatsen geweest en geëindigd in Hongkong. Pure willekeur, eigenlijk. Ik kwam hier net als iedereen, zonder iets van de stad te weten, en daarna is alles min of meer vanzelf gegaan.’ Hij zweeg even. ‘Dat is het verhaal dat ik alle dames vertel, dat snap je wel.’

Ze wist niet of hij een grapje maakte of niet. ‘O?’

Ze lagen nog steeds op het te zonnige drijvende platform, gewiegd door de golven, onder de azuurblauwe hemel.

‘Hoe was India?’ vroeg Claire.

‘Zeer gecompliceerd.’

‘En de deling?’

‘Dat was na mijn tijd, natuurlijk. Ze moesten ons niet meer. Maar het is ongetwijfeld afschuwelijk geweest. Treinen reden af en aan met tienduizenden lijken. Mensen deden elkaar de vreselijkste dingen aan.’

Claire huiverde. Ze had nog nooit iemand op zo’n persoonlijke manier over historische gebeurtenissen horen praten. ‘Waarom?’

‘Wie zal het zeggen?’

‘En hoe was het leven daar voordat dat allemaal gebeurde?’

‘Fantastisch, eigenlijk. We hebben ons de prachtigste landen toegeëigend, weet je dat? Het societyleven was er natuurlijk nogal beperkt. Vrouwen – Britse vrouwen – waren er schaars.’

‘Ben je nooit getrouwd?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Nooit.’

Er viel een stilte.

‘Is het verhoor voorbij?’ vroeg hij.

‘Dat heb ik nog niet besloten.’

Hij had geen enkele vraag over haar leven gesteld. Zwijgend lagen ze in de brandende zon.

Ze gingen eten, warme, zoute gebraden kippenboutjes van een Chinese verkoper bij wie ze ook flesjes sojamelk kochten. In het dorpje stonden stalletjes waar je rieten strandmatjes, badpakken of iets kouds te drinken kon kopen. Will keek toe hoe ze at. Een schurftige hond scharrelde tussen de tafeltjes en stoelen door.

‘Ik kan niet veel eten,’ zei Will. ‘Ik ben in de oorlog vanbinnen helemaal toegetakeld. Vroeger was ik een grote kerel, geloof het of niet.’

Haar hart sprong op toen hij zich naar haar toe boog.

Hij pakte haar hand en leidde die naar zijn mond om een hapje van haar kip te nemen. Zijn greep was stevig en zijn hand zanderig.

‘Soms komt het weer naar boven. Als gal.’ Hij kauwde langzaam en trok een grimas.

Nadat ze hadden gegeten, liepen ze terug naar de auto. Zijn kreupelheid was duidelijk zichtbaar. Hij was weer menselijk. Hij wilde het portier voor haar opendoen. Ze draaide zich naar hem toe, met haar rug tegen het portier, en hij duwde haar schouder naar achteren en kuste haar, een vloeiende beweging die vanzelfsprekend leek. Zijn armen waren aan weerszijden van haar, zijn handen rustten op de auto. Het was een zeer sensuele kus, die diepe gevoelens bij haar losmaakte; zijn lippen drukten zich hard tegen de hare en ze had het gevoel dat ze verdronk.

Dit is Hongkong, hield ze zichzelf voor. Ik ben ver van huis. Een wereld verwijderd van wat ik word geacht te zijn.

Hij richtte zich op en keek haar aan. Hij ging met zijn vinger langs haar profiel.

‘Zullen we gaan?’ vroeg hij.

‘Vind je me leuk?’ vroeg ze tijdens de terugrit. Haar haar was vol en stug van het zout. Ze wist niet waar ze naartoe gingen.

‘Dat heb ik nog niet besloten.’

‘Zul je me goed behandelen?’ Het klonk als een waarschuwing.

‘Natuurlijk,’ zei hij, zonder veel overtuiging in zijn stem.

Even later vroeg hij: ‘Denk je dat je Locket lang pianoles zult blijven geven?’

‘Ik heb geen idee. Ze toont geen enthousiasme, maar haar ouders zijn erop gebrand dat ze leert spelen.’

‘Maar vind je haar wel aardig?’

‘Och ja. Ik heb weinig affiniteit met kinderen.’ Dat laatste zei ze automatisch, omdat haar moeder het altijd zei.

‘Daar ben je te jong voor. Je bent zelf nog een kind,’ zei hij.

‘Hou jij van kinderen?’

‘Van sommige kinderen,’ antwoordde hij.

Een paar weken later vroeg ze: ‘Waarom ik?’

‘Dat kun je van iedereen wel vragen,’ antwoordde hij. ‘Waarom is de een met de ander?’

Begeerte, beschikbaarheid, gewoonte, toeval. Al die mogelijkheden gingen door haar hoofd, maar ze zei niets.

Toen zei hij onbarmhartig: ‘Ik heb er een hekel aan om van iemand te houden. Je bent gewaarschuwd. Ik geloof er niet in. En dat zou jij ook niet moeten doen.’

Ze keek hem strak aan; ze was diep gekrenkt, maar liet het niet merken. Ze liet zich op haar hurken zakken, verzamelde haar kleren en ging naar de badkamer om zich aan te kleden. Claire zweeg vaak als ze bij Will was, omdat ze nooit wist wat ze moest zeggen. Ze wilde niet te veel van zichzelf geven omdat hij zo weinig gaf, maar als ze samen in bed lagen voelde ze zich vreselijk omdat ze die intimiteit deelde met iemand die er niet zoveel om leek te geven. En omdat ze daarna naar huis ging, naar Martin. Met hem was de geslachtsdaad routinematig, een corvee, een beetje gehijg en gestoot, helemaal niet fijn of romantisch. Met Will was het heel anders: vol emoties, verrassend en soms een kwelling. En verslavend. Ze had nooit geweten dat seks zo kon zijn. Ze deed haar ogen dicht en probeerde niet te denken aan wat haar moeder zou zeggen als ze het wist.

Na de donderdagse pianoles bracht hij haar altijd naar huis. De amahs roddelden er inmiddels over, dat zag ze aan de manier waarop ze naar haar keken en meesmuilden. Ze negeerde hen, behalve als ze een kop thee bestelde. Ze was ertoe overgegaan één slokje te nemen en dan te vragen om meer suiker of meer melk, zodat ze haar kopje mee terug naar de keuken moesten nemen. Het was kinderachtig, dat wist ze, maar de enige manier waarop ze wraak kon nemen voor hun zijdelingse, kleinerende blikken.

Vandaag opende Will met een zwierig gebaar het portier. ‘Waar wilt u heen, mevrouw?’

‘Ach, hou op,’ zei ze terwijl ze instapte. ‘Laten we naar jouw huis gaan.’

‘Laten we uitgaan, iets gaan doen,’ zei hij. ‘Wat vind je van een dinertje op het water? Ik ga wel eens naar een sampanrestaurant. Ze roeien je de zee op en roosteren vis voor je.’

‘Ik moet thuis eten. Martin is vanavond thuis, dus ik heb niet veel tijd.’

‘Of laten we naar de Peak gaan om naar de sterren te kijken.’

‘Luister je eigenlijk wel naar me?’ vroeg ze geërgerd. ‘Ik weet niet eens zeker of ik vandaag wel tijd heb om mee te gaan naar je appartement.’

‘Wat je maar wilt, liefste,’ zei hij. ‘Dan rijd ik je gewoon naar huis en kun je een verrukkelijke maaltijd voor Martin bereiden.’

‘Stop hier,’ zei ze.

Hij reed naar de kant van de weg en draaide de motor uit. ‘Tot uw dienst.’

‘Waarom…’ begon ze, plotseling woedend, ‘waarom doe je altijd alles wat ik zeg, en lijkt het er dan toch steeds weer op alsof je precies doet wat jíj wilt?’

Hij keek haar geamuseerd aan. ‘Ik heb geen flauw idee waar je het over hebt.’

‘Wel waar,’ zei ze. ‘Je weet precies waar ik het over heb, maar je doet alsof… O, laat maar!’ Ze stak haar handen radeloos in de lucht. ‘Breng me nou maar naar huis. Je hebt het verpest.’

Er waren momenten geweest dat Claire het gevoel had gehad dat ze iemand anders kon worden. Ze merkte het als iemand een opmerking maakte tijdens een dinertje en er een perfecte, cynische of zelfs gewaagde reactie bij haar opkwam. Dan voelde ze dat haar mond openging en ze diep inademde om de woorden te produceren, die ze echter nooit uitsprak. Ze hield haar gedachten binnen, en degene die ze had kunnen worden verdween weer, onderdrukt door de Claire die maar al te zichtbaar was in de wereld. Ze merkte het als ze op een cocktailparty met een glas in haar hand stond en opeens de aanvechting kreeg hard te knijpen en het glas te verbrijzelen. Ze deed het nooit. Die verborgen persoon was zo vaak opgeblazen en weer leeggelopen dat ze in de loop van de tijd minder flexibel was geworden.

Maar toen kwam Will. Alles wat ze dacht kon ze tegen hem zeggen, zolang het maar niet over hen tweeën ging, en hij verbaasde zich nergens over. Hij had geen idee hoe ze geacht werd te zijn. Ze was een nieuw mens, een vrouw die een avontuurtje kon hebben, die grof, sarcastisch of slim kon zijn zonder dat het hem verraste. Bij hem had ze geen context. Ze was een nieuw mens. Soms had ze het gevoel dat ze vooral verliefd was op die nieuwe persoon die ze kon zijn, dat deze romance een romance met de nieuwe Claire was en dat Will die alleen maar mogelijk maakte.