8 mei 1953
Er deed zich een gelegenheid voor om de Chens beter te leren kennen, iets waar Claire overigens weinig behoefte aan had gehad.
Het ging een beetje raar. Na Lockets pianoles liep haar moeder de kamer binnen met een geplaagde uitdrukking op haar gezicht. Ze maakte de laatste tijd trouwens toch de indruk dat er iets aan de hand was. Het grootste deel van haar tijd leek ze door te brengen in haar kamer, want ze was tegenwoordig bijna altijd thuis als Claire kwam. En ze was zo afgevallen dat ze ronduit mager was.
Ze schrok toen ze Claire zag. ‘O, mevrouw Pendleton,’ zei ze. ‘Hoe gaat het met u?’
‘Goed, dank u.’ Claire ging haar spullen opbergen. Het uur was voorbij. Locket was weggerend zodra Claire zich achter de piano had opgericht.
‘Wacht eens,’ begon mevrouw Chen. ‘Zou u misschien vanavond bij ons kunnen komen eten? Samen met uw man? Ik weet dat ik het erg laat vraag, maar…’
Claire wist niet wat ze moest zeggen. Ze deed haar mond open, maar er kwam niets uit.
‘We zouden het zeer op prijs stellen. Victor en ik geven een dinertje, snapt u…’
En toen snapte Claire het inderdaad. Andere genodigden hadden onverwachts afgezegd en nu zochten ze twee mensen die nog geen andere afspraken hadden. Vandaar de uitnodiging op het laatste moment.
‘Ik vrees dat…’
‘O, zeg alstublieft ja,’ riep mevrouw Chen uit. ‘Het is een leuk groepje mensen. Er zijn ook overheidsfunctionarissen bij, dus ik denk dat meneer Pendleton wel geïnteresseerd zal zijn.’ Ze probeerde Claire te paaien.
‘Ach…’ zei Claire aarzelend. Ze wist dat Martin er wel heen zou willen.
‘Goed, dat is dan geregeld. Het is om acht uur in The Golden Lotus, een Kantonees restaurant in Central. We hebben een apart zaaltje.’
‘Dank u zeer voor de uitnodiging,’ zei Claire.
‘Denk je dat ze ons rupsen of kippenklauwen zullen voorzetten?’ vroeg Martin toen hij van hun onverwachte plannen hoorde.
‘Wie weet,’ zei Claire. ‘Maar dat soort dingen eet ik niet, hoor.’ Ze keek toe hoe Martin zijn kam natmaakte en door zijn haar haalde.
‘Welk overhemd zal ik aandoen?’ vroeg hij.
‘Ik snap echt niet waarom we naar dat etentje gaan,’ zei ze, maar Martin was de kamer al uitgelopen om tussen zijn overhemden te zoeken. Ze keek naar haar eigen gezicht in de spiegel. Ze zag er moe uit. Ze poederde haar neus en kneep in haar wangen om er wat kleur op te krijgen.
De avond verliep niet naar Claire’s zin. Het was moeilijk een gesprek gaande te houden met mensen die praatten op een manier waar Claire niet aan gewend was. En ze hadden het zo vaak over zichzelf!
Claire en Martin waren op tijd gekomen en waren de eersten, afgezien van de Chens, die in een hoek van het zaaltje van hun drankje stonden te nippen.
‘O, ik ben zo blij dat jullie konden komen,’ zei Melody Chen terwijl ze op hen af liep. Haar magere lijf werd omhuld door een opvallende creatie van groen zijden chiffon met wijd uitlopende mouwen, en ze droeg oorhangers van smaragd en een ring met daarin de grootste smaragd die Claire ooit had gezien. Ze kon haar ogen niet van de steen afhouden.
‘Melody,’ zei Claire, en ze proefde de naam op haar tong. Ze had nagedacht over hoe ze mevrouw Chen zou aanspreken en had op weg naar het restaurant besloten dat het gepast zou zijn haar bij haar voornaam te noemen, aangezien dit een sociale bijeenkomst was. ‘Melody, dit is Martin, mijn man. Jullie hebben elkaar al eens ontmoet op de strandclub.’
Martin en Victor Chen schudden elkaar de hand.
‘Ik heb gehoord dat je in de waterhuishouding zit,’ zei Victor. Hij nam Martin mee naar de bar om een drankje te halen.
‘Wat een mooie jurk,’ zei Melody over de eenvoudige, sluik vallende jurk die Claire ook al had gedragen naar het feestje van de Arbogasts op de Peak, eeuwen geleden, toen ze Will voor het eerst had ontmoet. ‘Ik ben dol op wit. Het staat altijd zo fris.’ Ze leek oprecht. Haar eens zo knappe gezichtje deed Claire denken aan een magere kip; het weinige vlees dat ze nog op haar botten had, leek slapper te zijn geworden.
De Chens waren heel vriendelijk, de perfecte gastheer en gastvrouw – onderhoudend en innemend – en ze stelden de Pendletons voor aan iedereen die binnenkwam, maar toch ging Claire zich steeds slechter op haar gemak voelen.
Ze zat naast ene meneer Anson Ho, die aan het hoofd stond van enkele textielfabrieken in Shanghai en bezig was nieuwe fabrieken op te zetten in Hongkong. Hij liet er geen twijfel over bestaan dat het een grote onderneming was en dat de Britten niets hadden bijgedragen aan zijn succes.
‘Chinezen zijn echte ondernemers,’ zei hij steeds. ‘Wij vinden overal een manier om geld te verdienen. De oude regering gaf de plaatselijke bevolking niet genoeg kansen. De Britten zijn zeer arrogant, maar ze moeten beseffen dat er een nieuw tijdperk is aangebroken. De Chinezen in Hongkong moeten zelfbestuur krijgen.’ Hij had een rode knolneus die leek te verraden dat hij te vaak van de cognac had gesnoept. Hij dronk gretig van zijn wijn, die hij woest door zijn glas liet wervelen en daarna achteroversloeg. Claire knikte en glimlachte.
Martin zat op enige afstand van haar en praatte met een knappe Braziliaanse. Hij had flink wat gedronken en zijn gebaren begonnen geanimeerd te worden. Rond de tafel werd gepraat over communistisch China, de Korea’s, ‘Rhee speelt met vuur’ en de gebeurtenissen in Birma. Tegenover Claire zat ene Belle, een Amerikaanse die vertelde dat ze journaliste was en dat ze de haven van Hongkong veel minder vond dan die van Sydney en Rio. Belle rookte met theatrale gebaren en vroeg naar Claire’s mening in deze kwestie. Claire veegde haar mond af met haar servet en excuseerde zich om naar het toilet te gaan.
Daar trof ze Melody Chen, die naar zichzelf keek in de spiegel en intussen nerveus haar handen stond te wassen. Het was alsof ze haar handen wrong onder de waterstraal. Ze schrok op toen Claire binnenkwam. De ring lag op de rand van de wastafel.
‘Wat een schitterende steen,’ zei Claire. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien.’
‘Ik moet hem afdoen als ik mijn handen ga wassen,’ zei Melody terwijl ze haar handen afdroogde. ‘Smaragden zijn heel breekbaar, dus ik ben altijd bang dat ik hem beschadig. En hij heeft ook de neiging van mijn vinger te glijden.’ Ze pakte hem voorzichtig op en schoof hem weer aan haar vinger. ‘Heel lastig!’
‘Je bent ook zo afgevallen,’ zei Claire. ‘Gaat het wel goed met je?’
‘Ja, prima,’ zei Melody zonder haar aan te kijken. ‘Ik moet beter voor mezelf zorgen. Victor zegt dat ik te veel van hot naar her ren.’
Claire ging niet opzij, hoewel ze de weg naar de deur versperde.
‘Amuseer je je?’ De Chinese liep om haar heen. ‘Victor en ik waren heel blij dat jullie op zo korte termijn toch nog konden komen. We zijn opgetogen over Lockets vooruitgang. Je bent een zegen voor haar muzikale ontwikkeling.’ Ze hield de deur nog even open. ‘Wat is het een gezellige avond, hè?’ De deur viel achter haar dicht.
Claire pakte een van de handdoekjes die netjes opgevouwen op een plank lagen en veegde de wastafel droog, zodat die er weer keurig uitzag.
Toen ze aan tafel terugkwam, werden er herinneringen opgehaald aan de oorlog en de tijd erna.
‘Wat ik bijzonder vond,’ zei Melody, ‘was dat de atmosfeer in Hongkong na de oorlog zo vriendelijk was, dat iedereen zo goed met elkaar kon opschieten. Dat bleef nog een tijdje zo toen er veel mensen over de grens begonnen te komen, maar als er nu iemand in slaagt binnen te komen, wordt die niet zo enthousiast meer begroet. Het zijn er gewoon te veel geworden en we hebben te veel droevige verhalen gehoord. Ons medeleven kent zijn grenzen. Weten jullie dat Betty Liu een jaar lang zes familieleden te logeren heeft gehad? Uiteindelijk is het haar gelukt ze naar Canada te krijgen, maar dat had heel wat voeten in de aarde. Ze heeft drie extra dienstmeisjes moeten aannemen voor die periode!’
“‘Aankomst en vertrek” zal wel vol hebben gestaan,’ zei Belle, doelend op een veelgelezen rubriek in The Post waarin werd vermeld wie Hongkong per vliegtuig had verlaten en wie er was aangekomen en in het Gloucester logeerde.
‘Het is net eb en vloed; de Chinezen komen naar Hongkong en vertrekken weer, afhankelijk van de loop der geschiedenis,’ zei Victor. ‘Maar uiteindelijk verandert er nooit veel.’
‘Waar was jij?’ vroeg Belle aan Melody. ‘Was je hier tijdens de Japanse bezetting?’
‘Nee, nee,’ zei ze. ‘Victor had lang van tevoren al zien aankomen wat er ging gebeuren en heeft me naar Californië gestuurd, waar ik terecht kon bij mijn kamergenootje uit mijn studententijd, die in Bel Air woont. Ik was destijds in verwachting van Locket.’
‘Wat slim van hem,’ zei Belle. ‘Maar hij is altijd slim geweest.’
Alle aanwezigen leken een gedeelde geschiedenis te hebben, alsof ze allemaal samen waren opgegroeid, terwijl ze in werkelijkheid uit alle hoeken van de wereld kwamen. Maar ze spraken dezelfde taal.
‘Ja, ik bof maar,’ zei Melody. ‘Victor heeft altijd vooruitgedacht.’ Ze zei het met een strak gezicht. Er viel een korte stilte.
‘Zo!’ zei Victor. ‘Met mijn vooruitziende blik denk ik dat het tijd wordt om spelletjes te gaan doen. Dat doen de Engelsen toch zo graag, tijdens etentjes?’ Hij had de vraag aan Claire gericht. ‘Ik moet altijd charade spelen en een paard uitbeelden. Jouw landgenoten zien dat om de een of andere reden als een vorm van vermaak.’
Claire wilde iets zeggen, maar er kwam niets bij haar op. Iedereen wachtte op haar gevatte antwoord. Het sloeg nergens op, maar het enige waar ze aan kon denken was het zinnetje ‘de communisten komen eraan, de communisten komen eraan’, dat als een vrolijk deuntje door haar hoofd ging.
Uiteindelijk kwam Belle haar te hulp. ‘Dat moet jij nodig zeggen, Victor,’ zei ze. ‘Ik heb gezien hoe jij een apenkop openbrak en de hersenen opat, en dat vond je een amusante manier om de avond door te brengen.’
‘Goed zo!’ zei een Fransman. ‘De aanval is altijd de beste verdediging!’
Terwijl het gesprek voortkabbelde, door de anderen weer op het rechte spoor gebracht, bleef Claire zwijgen. Ze probeerde de vlaag van pure paniek te onderdrukken die haar had overvallen toen alle aandacht zo genadeloos op haar was gericht. Ze kon niet wachten tot de avond om was, en dat gevoel verdween zelfs niet toen ze even later zag dat Melody vriendelijk naar haar keek en zij er zelf in slaagde een flauwe glimlach te produceren.
Toen Martin en Claire thuiskwamen, hij spraakzaam van de wijn en zij zwijgend, trokken ze hun nachtkleding aan en gingen naar bed.
‘Vond je niet dat er vanavond veel ongemakkelijke momenten waren?’ vroeg ze.
‘Het is me niet opgevallen, nee,’ zei hij.
Ze zou hem kunnen slaan vanwege zijn domme en flegmatieke aard, of met haar vuisten tegen zijn ongevoelige, lompe borst beuken.
Hij legde vragend een hand op haar schouder. Ze keerde zich van hem af en hij verroerde zich niet.
‘Claire,’ zei hij toen.
Ze onderbrak hem. ‘Martin, ik ben doodmoe. Alsjeblieft.’
Hij zweeg. Toen ging hij liggen en trok de deken over zich heen. Even later zei hij kalm: ‘Slaap lekker, schat.’
Ze wist niet aan wie ze op dat moment een grotere hekel had, aan Martin of aan zichzelf.
De volgende dag vertelde ze Will over de ring en hoe mooi die was. Ze lagen samen in bed. Zijn gezicht kreeg een vreemde uitdrukking. ‘Hij is onvergetelijk,’ zei hij. ‘Ik heb hem eerder gezien.’
‘Zijn smaragden erg kostbaar?’
‘Je zou kunnen zeggen dat die smaragd onbetaalbaar is,’ zei hij.
‘Ken je die ring? Heeft ze hem al lang?’
Hij stootte een kort, abrupt lachje uit. ‘Vrouwen en hun snuisterijen. Jullie zijn allemaal hetzelfde.’
En hij weigerde er verder nog iets over te zeggen.
‘Ik heb een week geleden bij Edwina Storch geluncht,’ zei ze uiteindelijk. ‘Ken je haar?’
Er gleed een schaduw over zijn gezicht.
‘Ik heb haar vroeger wel gekend. Ze is al langer in Hongkong dan alle andere Engelsen. Ze is best aardig, geloof ik, hoewel het haar in de oorlog op zeer onduidelijke wijze is gelukt buiten Stanley te blijven. Ze is iemand die alles weet te overleven, dat is zeker.’ Hij zweeg even. ‘Was het leuk? Het moet wel een oorverdovende herrie zijn in zo’n kippenhok, waar iedereen over de nieuwste jurkjes zit te klessebessen.’
‘Denk je dat dat alles is waar we over praten? Over jurken en hoe je jam moet maken?’
‘Is dat dan niet zo?’
‘Mag ik je erop wijzen dat we zeer serieuze discussies hebben over politieke kwesties zoals herstelbetalingen?’
‘En over amahs,’ zei hij, en hij beet in haar schouder. ‘En waar je het best lamsbout kunt kopen, en hoe je je gasten…’
Ze drukte haar mond op de zijne.
‘Hou je mond, schat,’ zei ze, opgewonden bij het idee dat zij een vrouw was die zoiets zei.
Naderhand keek ze hem aan. ‘Ik heb nog wel iets interessants gehoord op die lunch. Iemand zei dat alle mensen die in de oorlog met de Japanners hebben gecollaboreerd zullen worden opgespoord en vervolgd. Ken jij mensen die zoiets hebben gedaan?’
‘Wat heb je vandaag toch?’ vroeg hij. ‘Ik heb het gevoel dat ik word uitgehoord. Waar komt die nieuwsgierigheid naar van alles en nog wat plotseling vandaan?’
‘Doe niet zo raar,’ zei ze. ‘Ik wil het alleen maar weten. Men zegt dat oorlog de slechtste kanten van een mens naar boven kan brengen, en ik vroeg me af of jij iemand kende die heel erge dingen heeft gedaan zonder daarvoor gestraft te worden.’
‘Nee,’ zei hij. ‘Die ken ik niet en daar ben ik blij om.’
‘Het moet vreselijk zijn om met zo’n geheim te leven.’
‘Vast wel,’ antwoordde hij. ‘Misschien zou je dan soms wel liever dood willen zijn.’ Hij aarzelde even. ‘Zeg, ik weet niet wat je ervan vindt, maar ik moet naar Macau om een paar dingen te regelen. Zou je er iets voor voelen mee te gaan? Denk je dat je een smoes zou kunnen verzinnen om een nachtje weg te blijven?’
Deze kant van Will, zijn plotselinge verlegenheid, raakte haar. Het gebeurde maar zelden dat hij iets van haar vroeg. Meestal was hij niet erg aardig tegen haar.
De nacht voor het reisje naar Macau kon Claire niet slapen. Het grootste deel van de nacht scheerde ze langs de rand van de slaap en toen ze uiteindelijk opstond, voelde ze zich onvast en zweverig van vermoeidheid. Ze had Martin verteld dat ze met de damessociëteit vogels ging kijken in de New Territories en een nachtje zou overblijven in het weekendhuis dat een van de leden had in Sai Kung.
Toen ze Will ontmoette bij de terminal, voelde ze zijn blik op haar rusten en ze vermoedde dat hij haar bleekjes vond. Toen hij de andere kant op keek, kneep ze in haar wangen en beet ze op haar lippen om die wat meer kleur te geven.
Ze liepen naar de aanlegsteiger waar de veerboot naar Macau zou vertrekken. Er stond een grote groep mensen bij het toegangshek, maar ze werden tegengehouden door de politie. Will ging vragen wat er aan de hand was. Claire wachtte bij het loket waar je tickets kon kopen, bang dat ze iemand zou zien die ze kende.
Will kwam terug. ‘Er is iets akeligs gebeurd. Er is een man van de steiger gesprongen. Blijkbaar was hij zijn baan als kok net kwijtgeraakt. Hij wordt naar het ziekenhuis gebracht, maar hij is al overleden.’
‘Wat afschuwelijk.’
‘Ja. Ze zijn nu aan het afronden en daarna wordt de veerdienst hervat.’
De zee was groen en troebel. Toen ze op de loopplank stapte, zag ze in het water onder zich afval drijven. Vandaag is hier iemand doodgegaan, dacht ze, en dat gewichtige feit kon ze niet rijmen met het vuile wateroppervlak waar papiertjes en sinaasappelschillen op dreven.
Toen ze eenmaal aan boord was, kon ze door de combinatie van zeeziekte en zenuwachtigheid geen woord meer uitbrengen. Ze zat voor zich uit te kijken en probeerde zich te concentreren op een vast punt aan de verre horizon. Twee verweerde mannen in onderhemden en groezelige broeken waren druk in de weer met het halen en vieren van trossen en duwden het schip weg van de kade, al die tijd luidruchtig met elkaar pratend. Hun huid leek wel bruin leer, en als ze spraken zag je dat hun tanden geel en gebarsten waren.
Will en Claire zaten tussen de plaatselijke bevolking, onder wie een stel met een baby; de vrouw zag er uitgeput uit en de baby jammerde. Claire voelde dat haar maag zich samentrok en wendde haar blik af. De baby bleef maar huilen, misselijk van het deinen. Een man in een hemd zat een krant te lezen. Op de voorpagina stond een foto van twee Engelse geniesoldaten die veel in het nieuws waren geweest omdat ze een Chinese vrouw hadden vermoord. Ze waren gisteren ter dood veroordeeld, de eerste Europeanen sinds de oorlog tegen wie dit vonnis was uitgesproken.
‘Ze zien er zo jong uit,’ zei Claire tegen Will.
‘Ze krijgen wat ze verdienen,’ zei hij. ‘Het komt door die houding van vroeger. Ze denken dat ze de inheemse bevolking als beesten kunnen behandelen, maar de wereld is veranderd.’
‘De vrouw werkte als amah in de kazerne.’ Claire wist niet zeker of ze dit zo onschuldig bedoelde als ze het zei. Ze kende Will zo langzamerhand goed genoeg om te weten dat ze hem hiermee uitdaagde.
‘Nou en?’ vroeg Will. Het was voor het eerst dat hij op scherpe toon tegen haar sprak.
Later vertelde hij haar een verhaal. In de oorlog was er een gezin dat hun amah opdracht had gegeven naar hen toe te blijven komen toen ze geïnterneerd waren in Stanley. Zij moest hun proviand brengen en dat deed ze ook. Ze werkte al zestien jaar bij hen, vanaf haar jeugd, en het gezin was altijd goed voor haar geweest, dus ze was vastbesloten haar loyaliteit te tonen. Ze bracht trouw elke week een grote picknickmand met levensmiddelen, totdat ze op een keer niet verscheen. De dag daarna kreeg het gezin de picknickmand met haar hand erin, gewikkeld in vuile handdoeken. ‘De Japanners vonden het een goeie grap,’ zei Will. ‘Er waren er natuurlijk maar een paar echt sadistisch, maar zij vielen het meest op en zij zijn ons het meest bijgebleven. We hebben nooit geweten wat er was gebeurd, of ze iemand tegen zich in het harnas had gejaagd, iets verkeerds had gedaan of gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was geweest.’
Het verhaal was zijn manier om sorry te zeggen. Hij was haar geen excuses schuldig, en daarom wist ze dat het een blijk van genegenheid was.
In de terminal van Macau werden de bezoekers begroet met een portret van de gouverneur, commodore Esparteiro, een man met een snor en een witte hoed.
‘Hij ziet er zeer gedistingeerd uit,’ zei Claire.
Voorbij de paspoortcontrole kwamen ze ogenblikkelijk in een chaos terecht. Een menigte mannen drukte zich schreeuwend en wuivend tegen het stalen hek.
‘Taxi, taxi.’ ‘Auto, auto, meerijden.’
Will liep een stukje opzij en onderhandelde snel in het Kantonees met een van de mannen. Als hij de taal van hier sprak en ze die onbekende klanken uit zijn bekende mond hoorde komen, voelde ze iets in haar binnenste, iets diepers dan begeerte. De chauffeur keek naar haar en begreep de situatie onmiddellijk. Hij grijnsde wellustig zijn bruine, afgebrokkelde tanden bloot. Ze wendde haar blik af en Will sloeg zijn arm om haar heen. Hij wist instinctief wat er net was voorgevallen.
‘Laten we gaan,’ zei ze, dankbaar voor zijn bescherming.
‘We zijn bijna zover,’ antwoordde hij, en hij rondde het marchanderen af.
In de taxi was het ondraaglijk heet. Will draaide de raampjes open. Toen de auto meer snelheid kreeg woeien er stofdeeltjes naar binnen die in haar gezicht sloegen, maar zo aan het begin van hun romantische uitstapje wilde ze daar niet over klagen.
Hier zit ik dan, dacht ze. Een vrouw op een geheim uitstapje met haar minnaar in het Verre Oosten. Ze keek naar de mensen op straat. Zij wisten het niet. Bij hen was haar geheim veilig: hun oosterse gezichten waren uitdrukkingsloos en in hun drukke levens was geen plaats voor haar zonden.
De taxi bracht hen naar het Lisboa Hotel, vlak bij het Largo do Senado.
‘Dit is het centrum van de stad,’ zei Will. ‘En dat daar is Sao Paolo, de witte stenen gevel van een oude jezuïetenkerk. Alleen de voorgevel staat er nog.’
‘Komt dat door de oorlog?’
‘Nee, door een brand in de negentiende eeuw. We gaan er straks wel even heen. Je kunt alle reliëfs en beeldhouwwerken nog zien. Die zijn heel mooi.’
De lobby was monumentaal maar sjofel. Will leek de weg te kennen.
‘Ben je hier vaak geweest?’
‘Vroeger kwam ik hier vrij vaak,’ zei hij, ‘maar dat is alweer een tijd geleden.’
Ze werden door een Chinese piccolo naar hun kamer gebracht en toen hij de deur achter zich dichttrok, keken ze elkaar aan, weer net zo onwennig als in het begin.
‘Je ziet er hier anders uit,’ zei ze.
‘Ja.’
Bij het licht van de laagstaande zon, die door het stoffige raam naar binnen scheen, raakten ze opnieuw vertrouwd met elkaar. Op de een of andere manier leken hun lijven hier, op die andere plek, nieuw en opwindender.
Naderhand zei hij: ‘We lijken wel een lang getrouwd stel dat voor het eerst samen op vakantie is.’
‘Het is fijn hier,’ zei ze. Zijn tederheid was nieuw voor haar en bracht haar van haar stuk.
‘Zeker.’
‘Wat heb je hier te doen?’ vroeg ze.
‘Ik moet bij iemand langs,’ zei hij.
‘Is het de bedoeling dat ik meega?’
‘Als je wilt.’ Hij wond een lok van haar haar om zijn vinger. ‘Het maakt niet uit.’
Ze namen een taxi naar een begraafplaats. Will betaalde de chauffeur en ze stapten uit. Er was een vervallen, leegstaand wachthuisje waar de verf vanaf bladderde. Erboven hing een groot bord van blik, beschilderd met felrode Chinese karakters. Het zag eruit alsof het elk moment naar beneden kon vallen.
‘Een begraafplaats!’ zei ze. ‘Jij weet hoe je een meisje op vakantie moet verwennen.’
Hij negeerde haar woorden en vroeg: ‘Weet je hoe de Chinezen hun doden begraven?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Is er veel verschil met hoe wij dat doen?’
‘Ja.’ Hij bestudeerde een plattegrond die aan de muur hing en volgde met zijn vinger een route. ‘Kom mee.’
De lucht leek hier zwaarder te zijn. Claire wilde eigenlijk niet inademen uit angst dat ze de dampen van de doden binnen zou krijgen. Onwillekeurig was ze bijgeloviger geworden sinds ze in Hongkong woonde. Er stonden grafstenen – vrij kleine grijze stenen met afwisselend Engels en Chinees schrift – en daartussendoor liep een ingewikkeld patroon van paden. Een ruwe stenen trap leidde naar de top van een heuvel.
Ze las de grafstenen waar ze langs liepen.
“‘Hier ligt William Walpole, broer van Henry.” Geen verdere familie, neem ik aan. Hij is in 1936 gestorven, drieënveertig jaar oud. En hier: “Margaret Potter, innig geliefd.” Dat vind ik mooi. Ik geloof dat ik graag iets eenvoudigs op mijn grafsteen zou hebben, jij ook?’
Will sprak alsof ze niets had gezegd. ‘Na de oorlog was het heel moeilijk vast te stellen wie er precies dood was, weet je. Er zijn veel mensen in massagraven geëindigd. Het was heel zwaar voor de familie als er geen lichaam was dat begraven kon worden.’
‘De plechtigheid geeft in elk geval een beetje troost, vermoed ik.’
‘Ja, die rituelen zijn niet voor niets ontstaan. Nabestaanden hebben iets nodig om zich op te concentreren, om hun verdriet op te richten, en ze moeten iets omhanden hebben. Overal ter wereld zijn er rituelen rond de dood. Dat is hoopgevend, vind ik, dat alle mensen iets gemeen hebben.’
‘In beschaafde tijden,’ zei Claire. ‘Maar als hun leven op het spel staat en het niet langer alleen om de doden gaat, zijn mensen anders.’
Will keek verrast op.
‘Ja,’ beaamde hij. ‘In beschaafde tijden. Onder andere omstandigheden valt er niets van te zeggen.’
Hij grinnikte. ‘Mijn wijze meesteres. Je bent vandaag wel op dreef.’
‘Mag ik vragen waar we naar op zoek zijn?’
‘Een oude vriend,’ zei hij.
Boven aan de heuvel bleven ze staan.
‘Chinezen leggen hun begraafplaatsen graag op heuvels aan. Ze denken dat dat geluk brengt, en het past bij hun klassenbewuste samenleving: wie vroeger boven aan de ladder stond, ligt nu boven aan de heuvel.’
Hier stonden geen grafstenen, maar kleine, soms zeer ingenieuze gebouwtjes met torentjes, toegangshekken en bewerkte deuren, die nog het meest leken op miniatuur-woonhuizen of -tempels. In sommige stond een porseleinen urn.
‘Wat zit erin, as of botten?’ vroeg Claire.
‘Botten,’ antwoordde Will. ‘De schedel wordt bovenop gelegd.’
Hij keek oplettend naar alle huisjes waar hij langskwam. Plot-seling bleef hij staan.
‘Hier is het,’ zei hij.
Het huisje was van wit geschilderd pleisterwerk en had een houten deur met een ijzeren klopper in de vorm van een draak. Boven de deur hing een bordje dat was beschilderd met goudkleurige Chinese karakters.
‘We hebben niets meegebracht,’ zei Claire.
‘We zijn hier niet om iets te brengen maar om iets te halen.’
Hij duwde de deur open en bleef buiten staan, alsof hij op iets wachtte.
‘Will!’ riep Claire gechoqueerd uit. ‘Je verstoort de doden!’
‘Ik breng ze juist tot rust,’ zei hij, en hij stapte naar binnen.