28 mei 1953

In het late middaglicht lag Will te woelen en te kreunen in zijn slaap. Zijn voorhoofd was klam van het zweet, want het was warm. Claire klapte in haar handen om te zien of ze hem wakker kon krijgen, maar hij bewoog alleen en jammerde zachtjes.

Ze keek naar zijn bezwete gezicht en naar zijn mond, die haast onmerkbaar bewoog in zijn slaap, en voor het eerst had ze medelijden met hem.

‘Raak me aan,’ zegt ze. Haar stem klinkt vertwijfeld. ‘Ik wil weer voelen dat ik een echt mens ben.’

Hij neemt haar in zijn armen en drukt haar zo hard mogelijk tegen zich aan.

‘Je weet niet waartoe hij me heeft gedwongen,’ zegt ze, en haar stem klinkt gedempt tegen zijn schouder. ‘Je hebt geen idee.’

‘Het geeft niet,’ zegt hij. ‘Maak je geen zorgen.’

‘Het geeft wel!’ roept ze huilend. ‘Jij weet het niet. Als je het wist zou je me nooit meer willen aanraken, me zelfs nooit meer willen zien. Je zou me niet meer recht in de ogen kunnen kijken.’ Ze wijkt naar achteren en kijkt hem onderzoekend aan.

Hij zegt niets. Ze krimpt ineen.

‘Ik wist het wel,’ zegt ze. ‘Ik wist het. Wat had ik anders verwacht?’

‘Ik weet niet wat je van me wilt,’ zegt hij.

‘Ik zal je vertellen waarom ik zoveel van je hield. Dat was niet alleen omdat je een goed mens was en niemand nodig had en omdat ik dacht dat ik er misschien voor kon zorgen dat je míj nodig had, maar omdat…’ En ze huilt, deze Trudy, die hij nooit eerder heeft gezien, die zo kwetsbaar is als een kind en er niets om geeft of een ander dat ziet. ‘Omdat niemand ooit van me heeft gehouden. Iedereen hield van mijn geld of van mijn uiterlijk, of zelfs van de manier waarop ik praatte, omdat ze daardoor dachten dat ik een bepaald karakter had. Neem mijn vader. Die hield van me omdat dat zo hoorde. Mijn moeder hield van me, maar die is verdwenen. Niemand hield van me om mijzelf, voor niemand was ik meer dan een bron van vermaak op een feestje. Het is het grootste cliché dat er bestaat, hè? Maar jij hield van me. Jij hield van mij als persoon. Dat gevoel had ik echt, en dat was een openbaring voor me. Maar nadat ik Otsubo had leren kennen en nadat ik je had gevraagd iets voor me uit te zoeken, zag ik dat je veranderde. Of dat je gevoelens veranderden. Je hield niet meer op dezelfde manier van me. In jouw ogen was ik veranderd. Ik was niet meer die persoon van wie je onvoorwaardelijk hield.’ Ze veegt haar ogen droog. Die zijn rood en gezwollen.

‘Ik zie er vast monsterlijk uit,’ zegt ze opeens. De oude Trudy steekt even de kop op. ‘En toen dat gebeurde’ – ze ademt diep in –, ‘toen dat gebeurde, Will, viel alles op z’n plaats.

Ik had gedaan alsof ik werkelijk degene was die ik bij jou ben, maar een paar weken zonder jou waren al genoeg…’

‘Vlak de oorlog niet uit,’ zegt hij. Hij weet niet waar hij die woorden vandaan haalt, waar die werktuiglijk sprekende man opeens vandaan komt.

‘Ja, een paar weken zonder jou en de komst van een paar degelijk bewapende, dreigende Japanners, en poef! Als bij toverslag was ik weer de oude Trudy met haar zeer plooibare geweten, de Trudy die alleen om zichzelf geeft. En het voelde alsof het klopte. Het voelde afschuwelijk, maar wel alsof het klopte. Ik ben niet de vrouw die je denkt dat ik ben. Dat heb ik je verteld voordat je vertrok naar de paradeplaats en toen vond ik het belangrijk dat je me begreep. Heb je me toen begrepen?’

‘Ik ben niet degene die je vergiffenis kan schenken, Trudy.’

Ze geeft hem een klap.

In een vrouwelijk gebaar legt hij zijn hand tegen zijn wang.

‘Soms kan ik je wel vermoorden,’ zegt ze langzaam. ‘Jij met je zogenaamde principes.’

Ze draait zich om en wil weglopen. Hij pakt haar bij de elleboog.

‘Zelfs dat is zo onecht,’ zegt ze. ‘Het past niet bij je. Wees een vent en laat zien wat je werkelijk voor me voelt.’ Ze kijkt hem strak aan. Hij blijft roerloos staan. ‘Dat dacht ik al.’

Ze keert zich weer naar de deur. ‘Dank je, Will,’ zegt ze zacht, met haar rug naar hem toe. ‘Nu weet ik waar ik aan toe ben. Dank je dat je me vrijlaat.’

Ze is altijd te sterk voor hem geweest.

Zo kwetsen we juist degenen van wie we houden.

De nachtmerries. De beelden.

Mannen die met verbrande tong, verbrijzelde knieën en uitgestoken ogen op stapels langs de weg naar Stanley liggen. Moeders die hun hand voor de ogen van hun kinderen houden.

Meisjes met wezenloze gezichten, gescheurde jurken, bloederige plukken haar die uit hun schedel zijn gerukt, hun benen bont en blauw en glibberig van sperma.

Een deur die opengaat en een meisje dat vastgebonden aan een bureau wordt gevonden en geen woord meer zegt.

Een lijk, met de armen gekruist in jute genaaid en in zee gekiept, waar het bijna geluidloos onder de golven glijdt en wegzinkt in het donker.

Ah Lok, die Trudy’s haar borstelt. Zorgvuldige halen door het glanzende haar, en buiten het geluid van bommen. Trudy zit aan haar kaptafel en stift intussen haar lippen. Haar jasmijngeur.

Dominicks verfijnde gelaat ter hoogte van Otsubo’s benen. Als zijn blik die van Will ontmoet, spert hij zijn ogen eerst geschrokken wijd open, maar daarna worden ze dof. Hij gaat gewoon door, doet alleen zijn ogen dicht. Will springt onwillekeurig achteruit maar heeft de tegenwoordigheid van geest om de deur niet dicht te slaan, zodat zijn aanwezigheid onopgemerkt blijft.

Een baby’tje dat midden in de nacht wordt geboren en wordt meegegeven aan een onverschillige verpleegster zonder dat de bedwelmde moeder de kans krijgt het te zien.

Een jonge vrouw, net terug uit Californië, nog pafferig van het kraambed. Haar ogen zijn leeg en in haar armen heeft ze het kind van een ander.