December 1941
De feestdagen naderen. Ondanks de voortekenen van oorlog doft Hongkong zich op met lichtjes en kerstversiering. Lane Crawford, het warenhuis met de duizend-en-een geschenken, adverteert met zijn authentiek Engelse kristal als het volmaakte cadeau, er worden gekostumeerde bals georganiseerd en de toneelclub brengt Tea for Three. Buiten is het fris, de klamheid is verdreven door de koelte, en de mensen lopen met kwieke tred over straat. De Wongs, een bekende handelsfamilie, geven een groot diamanten bruiloftsfeest bij Gripps om te vieren dat ze zestig jaar getrouwd zijn.
‘De nieuwe gouverneur komt ook, je weet wel, Young,’ zegt Trudy. ‘En de gouverneur van Macau, een goede vriend van mijn vader. Ik krijg vandaag drie nieuwe jurken afgeleverd! Een gele van zijden chiffon, echt om een moord voor te doen! En een grijze van crêpe de Chine, zo elegant. Vind je het erg als ik met Dommie ga en niet met jou? Jij hebt toch een hekel aan dit soort dingen?’
Will haalt zijn schouders op. ‘Best,’ zegt hij. ‘Maakt mij niet uit.’
Haar ogen vernauwen zich. ‘Jij vindt alles best, hè? In het begin stond me dat wel aan, maar nu weet ik het zo net niet meer. Hoe dan ook, mijn vader heeft me vandaag iets gegeven. Iets heel bijzonders.’
Ze wenkt hem naar haar slaapkamer.
‘Hij zei dat hij het aan mijn moeder had willen geven als ze tien jaar getrouwd waren, maar toen, nou ja, je weet wel…’ Trudy praat nooit erg sentimenteel over de verdwijning van haar moeder, maar vandaag stokt haar stem.
‘Lieve Trudy,’ zegt hij, en hij trekt haar naar zich toe.
‘Nee, ik ga je iets laten zien,’ zegt ze. ‘Geen tijd voor geflikflooi.’ Ze trekt een la open en pakt er een klein zwart fluwelen doosje uit.
‘Wil je met me trouwen?’ vraagt ze gekscherend terwijl ze het doosje openmaakt en bruusk onder zijn neus duwt.
Er ligt een enorme smaragd in. Will kan de ring erachter maar nauwelijks zien. De steen flonkert.
‘Potdorie, dat is een joekel.’
‘Ik ben dol op smaragden, hoewel ik als Chinese eigenlijk van jade zou moeten houden,’ zegt Trudy. ‘Smaragden zijn zo mooi en breekbaar. Terwijl jade keihard is. Als ik hiermee tegen een tafel zou slaan – je weet hoe onhandig ik ben –, kan hij breken. Ze zijn niet duurzaam, zoals diamanten.’ Ze trekt de ring uit het doosje en gooit hem plotseling omhoog. Wills hart fladdert op als een vogeltje. Hij graait woest naar het sieraad en plukt het uit de lucht voordat het op de grond valt. Hij staart naar het groene juweel in zijn hand terwijl het bloed door zijn aderen kolkt. Als een koud insect ligt de ring in zijn handpalm.
‘Ik wist dat je hem zou vangen,’ zegt Trudy kalm. ‘Dat vind ik zo fijn aan jou. Je bent… niet direct betrouwbaar, maar goed in crisissituaties.’
Will geeft de ring boos terug aan Trudy en kijkt hoe ze hem om haar slanke vinger laat glijden.
‘Prachtig, hè?’ vraagt ze. ‘Het is het mooiste wat ik heb.’
Hij loopt de kamer uit.
Op zaterdag is er weer een feest, het Tin Hat Ball, om honderdzestigduizend pond in te zamelen zodat de inwoners van Hongkong Engeland een eskader bommenwerpers kunnen schenken. Trudy smeekt Will met haar mee te gaan, omdat op het vorige feest alle knappe mannen Amerikanen waren, en dat vindt ze ‘niet gepast’. ‘Jij weet ook niet wat je wilt,’ zegt hij, maar ze negeert hem.
In de balzaal van het Peninsula Hotel is Trudy zoals gewoonlijk zeer in trek. Ze wordt driemaal achter elkaar ten dans gevraagd door een Canadese majoor. Will staat aan de bar iets te drinken en maakt een praatje met Angeline Biddle als Trudy van achteren naar hem toe komt en haar handen voor zijn ogen slaat.
‘Heb je me gemist?’ vraagt ze.
‘Was je dan weg?’ Hij weet wat voor toon hij tegen haar moet aanslaan.
‘Wat drink jij?’ vraagt Trudy aan Angeline.
‘Ox’s Blood,’ zegt ze. ‘Dat is een cocktail van champagne met mousserende bourgogne en eventueel een scheutje brandewijn.’
‘Het klinkt walgelijk.’ Trudy pakt Wills whisky en neemt er een slokje van. ‘Wat hebben die Canadezen een rare namen voor hun teams, hè?’
‘Regimenten, Trudy,’ corrigeert hij.
‘Wat dan, de Royal Guns of zo?’ vraagt Angeline.
‘Nee, de Royal Rifles en de Winnipeg Grenadiers. Ze zijn net uit Newfoundland gekomen om ons te beschermen. Ze vinden Hongkong prachtig.’
‘Dat zal best,’ zegt hij. ‘Ze zullen wel denken dat ze in het paradijs zijn beland.’
Ze pruilt. ‘Je gaat toch niet saai en jaloers doen, hè?’ Afwezig verschuift ze de schouderbandjes van haar jurk. ‘Hoe dan ook, de volgende paar dansen ben ik bezet. Angeline, jij let wel op mijn Will, hè?’
Angeline en Will kijken elkaar aan en halen hun schouders op. ‘Ja hoor, kind,’ zegt Angeline.
Als Trudy verdwenen is, dwalen Angeline en Will elk een andere kant op. Will ziet Angus Enderby tegen een muur geleund staan. Trudy’s neef, Dominick, kuiert langs en knikt hen beiden kort toe.
‘Vreemde kerel is dat,’ zegt Angus. ‘Ik krijg geen hoogte van hem.’
‘Trudy zegt dat hij net een meisje is.’
‘Maar er is iets anders met hem. Iets minder onschuldigs.’ Angus zwijgt even. ‘Je weet dat we worden geïnfiltreerd door de vijfde colonne. Dat zijn aanhangers van die Wong Chang Wai, die de Japanners in China hebben geïnstalleerd. Ik heb gehoord dat Dominick met een hoop van die lui is gesignaleerd. En hetzelfde geldt voor Victor Chen, natuurlijk; die is de beste maatjes met iedereen van wie hij beter kan worden. Er gaan geruchten dat hij vorige week het hele Japanse consulaat te eten had. Allemaal diep geheim. Hij moet uitkijken. Dat is een gevaarlijk spelletje.’
‘Hij is een type dat overal doorheen rolt.’
‘Ja.’ Angus haalt zijn schouders op. ‘Ik vind het een schandaal dat onze oorlogsinspanningen in de vorm van een feest worden gegoten. Die nieuwe gouverneur is gek dat hij komt.’
Aan de bar staan een gezette en een slankere vrouw. Ze drinken whisky en kijken strak naar de dansende stellen.
‘Ken je Edwina Storch?’ vraagt Angus aan Will, met een knikje in de richting van de dames.
‘Ik heb haar wel eens gezien, maar ben nog niet aan haar voorgesteld.’
‘Het schoolhoofd van Essex, een ouwe rot. Onverbiddelijk en alom gevreesd. Ze is hier al eeuwen. En dat is haar partner, Mary Winkle.’
Will en Angus lopen naar de vrouwen toe. Edwina neigt met een vorstelijk gebaar het hoofd, als een koningin die hun audiëntie verleent.
‘Hallo, Angus. Vrolijk kerstfeest.’
‘Edwina, mag ik je voorstellen aan Will Truesdale, min of meer een nieuwkomer in deze streken? Will, dit zijn Edwina Storch en Mary Winkle. Hongkong zou Hongkong niet zijn zonder hen. Zij weten alles van iedereen.’
‘Aangenaam,’ zegt Will.
‘Ik heb u wel eens gezien, zo hier en daar,’ zegt Edwina. ‘U bent bevriend met dat meisje Liang.’
‘Dat klopt.’ Haar directheid verrast Will niet. Hij is dit type vaker tegengekomen: de schaamteloze, lompe Engelse dame op leeftijd die zichzelf ziet als avonturierster en niets liever doet dan anderen intimideren.
‘Daar hebt u geen gras over laten groeien.’
‘Nee, gelukkig niet,’ zegt hij luchtig. ‘Dankzij haar heb ik Hongkong goed leren kennen.’
Edwina Storch snuift sceptisch. ‘Dan krijgt u wel een heel vertekend beeld van Hongkong!’
Mary Winkle legt haar kleine hand verwijtend op Edwina’s arm. ‘Kom, kom,’ fluistert ze. ‘Trudy is altijd een lieve meid geweest, al wordt ze vaak verkeerd begrepen. Ik mag haar heel graag.’
Will glimlacht naar haar. ‘Ja, ze is zeker een lieve meid.’
Edwina neemt luidruchtig een slok. ‘Wat drinkt u daar?’ vraagt ze.
‘Single malt.’
‘Een mannendrank. Omdat u met Trudy omgaat, dacht ik dat u misschien een champagnedrinker was.’
‘Bent u bevriend met haar?’ vraagt hij beleefd.
‘Natuurlijk,’ antwoordt ze. ‘In Hongkong moet iedereen wel met elkaar bevriend zijn, anders wordt het erg onaangenaam.’
‘Uiteraard,’ zegt hij inschikkelijk, en hij maakt een buiginkje naar de vrouwen voordat hij wegloopt. Even later zoekt Angus hem weer op aan de bar.
‘Die vrouw heeft iets waardoor ik acuut verander in een schooljongetje dat op het punt staat in zijn broek te plassen,’ zegt Angus.
‘En je blijft naar haar teruggaan om dat gevoel weer te krijgen,’ merkt Will droogjes op.
‘Dat is nou echt iemand die van de geneugten des levens houdt. Ze zit me altijd op mijn kop over de ambtenarensalarissen en hoe schandalig laag die zijn. Ik heb nog nooit een schoolhoofd ontmoet dat zoveel om geld geeft.’
De twee mannen nemen een slok van hun drankje.
‘Ik heb gehoord dat de gouverneur tegen de mannen van de vrijgezellenclub heeft gezegd dat ze gek zijn dat ze hun vrouwen terug willen. Zijn eigen vrouw zit nog steeds in Maleisië, hè?’
‘Ja, maar ik heb geen idee of dat veiliger is, jij wel?’ zegt Will. ‘Hoe gaat het met Amelia?’
‘Goed, maar ze moppert dat ze terug wil komen. Ze is vlakbij, in China. Weigerde absoluut om naar Australië te gaan. Nu zit ze dus in Kanton en ze klaagt luidruchtig. Ik kan haar hiervandaan bijna horen.’ Angus kijkt somber naar de dansvloer. ‘Misschien laat ik haar wel terugkomen, om een beetje rust te krijgen.’ Hij zwijgt even. ‘Hoewel dat nogal onlogisch klinkt, hè?’
‘Alles wat met vrouwen te maken heeft, klinkt onlogisch.’
‘Gaat Trudy niet weg?’ vraagt Angus.
‘Dat weigert ze. Ze zegt dat ze nergens heen kan. Wat in haar geval wel min of meer waar is, denk ik.’
‘Jammer,’ zegt Angus. ‘Ze zouden haar op veel plaatsen goed kunnen gebruiken.’
‘Ja, ze zou iedereen met haar charmes kunnen betoveren.’
‘Voorwaar een geducht wapen.’
‘Heb je de krant vandaag gelezen?’ vraagt Will. ‘Heb je gezien dat Roosevelt Hirohito een telegram heeft gestuurd?’
‘Ja. Nu maar afwachten of het enig effect heeft. Wat zijn de richtlijnen op je werk?’
‘Een paar weken geleden is er een mededeling rondgestuurd dat onze verplichtingen als vrijwilliger voorrang hebben boven ons werk voor de firma, maar als er gevechten uitbreken, moeten we ons wel melden. We hebben een nummer gekregen dat we moeten bellen om onze verblijfplaats door te geven. Volgens mij doen ze maar wat.’
Ze kijken hoe Trudy lachend rondwervelt op de dansvloer, met haar ivoorwitte armen over de schouders van haar partner geslagen. Naderhand vertelt ze Will ademloos en vrolijk dat haar danspartner ‘het hoofd van de hele operatie’ is. ‘Hij is heel belangrijk en blijkbaar mag hij me graag, want hij vertelde me van alles over de situatie. En weet je wat zo ironisch is?’ zegt ze. ‘De vervelendste mensen lopen geen gevaar: de Duitsers, die flegmatieke schatten, en de Italianen met hun afschuwelijke, rare gewoontes. Die zijn neutraal. Wist je dat? Hongkong zal doodsaai worden: nergens meer feesten die de moeite waard zijn.’
‘Dus als híj je over de oorlog vertelt, interesseert het je wel?’
‘Natuurlijk, schat. Hij weet waar hij het over heeft.’
Het orkest speelt ‘The best things in life are free’ en Trudy moppert. ‘Hij is waardeloos,’ zegt ze over de pianist. ‘Ik zou daar zo kunnen gaan zitten en beter spelen dan hij.’ Maar ze krijgt de kans niet, want er komt een mannetje met een megafoon door de balzaal aanlopen. Hij klimt op het podium en het orkest komt langzaam tot zwijgen.
‘Alle mannen die werkzaam zijn bij de American Steamship Line dienen zo snel mogelijk aan boord te gaan en zich te melden. Ik herhaal, iedereen die werkzaam is bij de American Steamship Line dient zich onmiddellijk te melden.’
Er valt een lange stilte, en dan laten stellen op de dansvloer elkaar los en staan mannen aan de bar op van hun kruk en trekken hun overhemd glad. Enkelen van hen lopen onzeker in de richting van de deur.
‘Ik heb een hekel aan dat Amerikaanse accent,’ zegt Trudy. ‘Het klinkt zo dom.’ Ze lijkt al haar warme gevoelens voor Amerikanen te zijn vergeten.
‘Trudy,’ zegt Will, ‘nu is het menens. Snap je dat?’
‘Het komt wel goed, lieverd. Wie zou zich nou druk maken om ons kleine uithoekje van de wereld? Het zijn allemaal paniekzaaiers.’ Ze bestelt nog eens champagne.
Dominick komt langs en fluistert iets in haar oor terwijl hij Will strak aankijkt.
‘Goedenavond, Dominick,’ zegt Will.
‘Hallo,’ is het stugge antwoord. Dominick is een van die excentrieke Chinezen die Engelser dan Engels zijn maar echte Engelsen niet kunnen uitstaan. Na een zeer exclusieve opleiding in Engeland te hebben genoten is hij teruggekomen naar Hongkong, waar hij aanstoot neemt aan alles wat ook maar enigszins banaal is. Aan bijna alles dus: het afval op straat, de fluimende, ongeletterde menigtes koelies en de visboeren. Als een waar kasplantje gedijt hij alleen in de hoogste kringen, te midden van damasten servetten en helder, tinkelend kristal. Will zou hem wel eens willen zien met een rubberen schort voor, soep opscheppend voor slagers en dat soort lui, in een noedeltentje in een marktstraat, zo’n zaak met een kaal peertje dat gevaarlijk aan een snoer aan het plafond bungelt.
‘Slecht nieuws, hè?’ zegt Will.
Met een traag gebaar van zijn marmerwitte handpalm wuift Dominick die opmerking weg. ‘Ook dit zal voorbijgaan.’ Will vraagt zich af of hij met die handen ooit zwaarder werk heeft verricht dan het schrijven van een bedankje op roomwit briefpapier of het heffen van een glas champagne. Hij ziet hem fluisteren met Trudy. Ze horen bij elkaar – ware het niet dat ze toevallig familie van elkaar zijn
‘Het is helemaal zo gek nog niet voor Trudy en mij, hoor. De Japanners staan dichter bij ons dan de Engelsen. Het zijn in elk geval oosterlingen.’
Will moet bijna lachen en beseft dan dat Dominick het serieus bedoelt.
‘Maar ik ken niemand die zo weinig oosters is als jij,’ brengt hij er vriendelijk tegen in.
Dominicks ogen vernauwen zich. ‘Je weet niet waar je het over hebt.’
Trudy komt tussenbeide. ‘Jullie kramen allebei onzin uit. Houd op over die walgelijke nationaliteitenkwestie; ik word er ziek van.’ Ze strijkt Wills haar uit zijn gezicht. ‘Ik weet alleen dat de Japanners rare jongens zijn.’
‘Zulke dingen moet je niet zeggen,’ zegt Dominick. ‘Dat is niet verstandig.’
‘Ach, vlieg op!’ zegt Trudy. ‘Neem nog iets te drinken en houd je mond.’
Will heeft nooit eerder meegemaakt dat Trudy zich ergert aan Dominick. Kort daarna wil ze weg, maar voordat Will en zij vertrekken geeft ze Dominick snel een kus op zijn wang om hem te laten weten dat ze het hem vergeeft.
Op zondagochtend gaan ze de stad in om dimsum te eten. Er hangt een vreemde spanning in de lucht en op de versmarkten is het een drukte van belang: grimmig kijkende klanten die hun tassen volladen. Ze gaan naar huis, luisteren wat naar de radio en eten een eenvoudige avondmaaltijd. De amahs lopen de kamer in en uit en bezorgen Will hoofdpijn met hun onophoudelijke gekwebbel. Hij krijgt een telefoontje van zijn werk: tot nader order hoeft hij niet te komen. Die nacht liggen Trudy en hij rusteloos te draaien in hun slaap, en ze maken elkaar steeds wakker met hun gewoel en hun luide ademhaling.
Maandag 8 december. Het harde gerinkel van de telefoon. Angeline belt Trudy en Will wakker om te vertellen dat haar man zojuist heeft gehoord dat er een radio-uitzending is geweest waarin alle Japanners werd verteld dat de oorlog met Groot-Brittannië en de Verenigde Staten op uitbreken staat. Het korps der genie heeft opdracht gekregen alle toegangsbruggen tot het gebied op te blazen. Terwijl ze, nog half versuft van de slaap, het nieuws tot zich laten doordringen, horen ze het luchtalarm en daarna het angstaanjagende huilen en gieren van vliegtuigen en het doffe gedreun van bommen, eerst van een afstand en later dichterbij. Opnieuw gaat de telefoon. Alle vrijwilligers dienen zich om drie uur ’s middags te melden. Ze zetten de radio aan en Will kleedt zich aan terwijl Trudy vanuit het bed toekijkt. Ze is bleek en stil.
‘Het is waanzin om nu naar buiten te gaan,’ zegt ze. ‘Hoe moet je daar komen?’
‘Met de auto.’
‘Maar je weet niet hoe de toestand van de wegen is. Je kunt wel door een bom worden geraakt, of iemand kan…’
‘Trudy,’ zegt hij, ‘ik moet gaan. Ik kan niet werkeloos toezien.’
‘Onzin. En ik wil niet alleen zijn.’
‘Laten we geen ruziemaken,’ antwoordt hij geduldig. ‘Bel Angeline. Spreek af dat je naar haar toe komt. Vraag haar haar huisknecht te sturen om je op te halen. Dan bel ik je daar als ik de gelegenheid heb. En het is waarschijnlijk verstandig om wat voedsel in te slaan.’
Hij kust haar koele wang en vertrekt.
In de stad rijdt hij langs het King’s Theater. Zo te zien is het nog open. My life with Caroline draait en tot zijn verbazing staan er een paar mensen in de rij voor kaartjes.
Als hij zich op het hoofdkwartier meldt, gonst het daar van bedrijvigheid. Mannen lopen jachtig door elkaar en er heerst een agitatie die hij nog niet eerder heeft meegemaakt. Buiten is het griezelig stil, afgezien van het periodieke gedreun van bommen. Hij gaat zitten en wacht tot hij hoort wat zijn taak is. Boven een bureau hangt een plattegrond waarop de kolonie is gemarkeerd. Er loopt een stippellijn van Gin Drinkers Bay naar Tide Cove, met een fort bij Shing Mun: de eerste verdedigingslinie. Ten zuiden van het Jubilee Reservoir is een betonnen tunnel aangelegd zodat soldaten naar kleine bunkers kunnen klimmen van waaruit ze kunnen schieten. ‘Dat zou ons even respijt moeten geven,’ zegt een man, als hij ziet dat Will aandachtig naar de kaart kijkt. ‘Tamelijk moeilijk om daar een bres in te slaan, lijkt me.’
Aan de muur hangen uitgetypte citaten uit de toespraak van generaal Maltby van die ochtend: ‘Het zal u allen duidelijk zijn dat het moment zeer nabij is waarop we zwaar op de proef zullen worden gesteld. Ik verwacht van al mijn manschappen dit onverschrokken te doorstaan, en van mijn strijdmacht dat ze een lichtend voorbeeld van hoogstaande moed zal zijn voor alle andere troepen van het Britse Rijk die wereldwijd strijden voor het behoud van de waarheid, de rechtvaardigheid en de vrijheid.’
Plotseling horen ze de stem van Roosevelt over de radio. ‘Allemaal stil, verdomme,’ roept iemand. Het geluid wordt harder gezet. Roosevelt vertelt dat Pearl Harbor is gebombardeerd, en een geschokte stilte daalt neer over alle aanwezigen.
Roosevelt is uitgepraat en de radio bromt even voordat de stem van de omroeper klinkt. ‘En dat was president Roosevelt van de Verenigde Staten…’
‘Dat is goed nieuws voor ons,’ zegt iemand uiteindelijk. ‘Het betekent dat de Amerikanen erbij betrokken zijn, of ze willen of niet.’
‘Het betekent dat de reikwijdte van de oorlog veel groter is geworden,’ zegt iemand anders met zachte stem.