66
ZE WIST NIET wat er was gebeurd. Ze herinnerde zich de pijn en de paniek toen ze stikte en de brandende pijn toen haar longen schreeuwden om lucht die er niet was. Ze herinnerde zich zelfs het gevoel van duizeligheid toen ze het bewustzijn verloor. Maar van de reanimatie door Harlekijn herinnerde ze zich helemaal niets.
Alleen dat ze een scherpe pijn in haar borst voelde toen ze uiteindelijk bijkwam. Later besefte ze dat hij een van haar ribben had gebroken toen hij haar hart weer aan de praat probeerde te krijgen.
Ze had gedacht dat dat het einde was. Ze hadden haar bijna vermoord, maar door een wonder had ze het overleefd. Ze had de angst van Harlekijn gevoeld, zelfs nadat ze was bijgekomen. Nu zouden ze dus wel tot hun zinnen komen en haar vrijlaten.
Keer op keer had het bubbelende geluid van een inkomend Skype-gesprek op de laptop geklonken, maar iedere keer had Harlekijn het genegeerd.
Uiteindelijk had ze in haar cel een voertuig de berg op horen klimmen, waarvan het geluid steeds harder was geworden terwijl hij over de steile weggetjes laveerde. Ze hoorde een deur slaan en daarna hoorde ze geschreeuw.
‘L’ho quasi uccisa!’ Dat was de stem van Harlekijn.
Een andere, kalmere stem antwoordde: ‘Si, questo è ciò che accade.’
Ik heb haar bijna vermoord.
Ja, dat kan gebeuren.
Toen schreeuwde Harlekijn iets wat klonk als een ultimatum: het was een lange stroom Italiaans in de loop waarvan hij steeds bozer werd en uiteindelijk schakelde hij over op Engels. ‘Val dood. Ik stop ermee. Doe wat je niet laten kunt, maar ik ga weg.’
Het antwoord was ook in het Engels. Omdat deze spreker niet schreeuwde, moest ze haar oren spitsen om het te kunnen volgen. Het klonk als: ‘Goed, zelf weten.’
Toen hoorde ze vreemde geluiden, niet hard, maar het zou een handgemeen kunnen zijn. Wat het ook was, het was na een paar seconden voorbij. Een derde, raspende stem, van een Italiaanse man van wie ze vermoedde dat het Bauta was, riep: ‘Che cos’ hai fatto? Ma sei matto!’
Er klonk een plop, alsof er een fles werd geopend, en toen werd het stil.
Een halfuur lang hoorde ze niets meer. Toen hoorde ze het geluid van iets zwaars dat over de ruwe vloer werd gesleept. Het werd gevolgd door het geratel van de ketting voor haar deur.
De man die binnenkwam, droeg het Harlekijn-masker, maar het was niet Harlekijn. Hij floot zachtjes.
Hij gebaarde dat ze moest opstaan en haar overal moest openritsen.
Toen hij een rondje om haar heen was gelopen, legde hij zijn hand vlak onder haar borst. Ze kromp ineen, maar dwong zichzelf toen te ontspannen. Hij controleerde haar ribben. Ze schreeuwde het uit toen hij bij de gebroken rib kwam. Hij duwde er een tijdje op, zoals artsen doen, maar dan ruwer.
Ze schreeuwde het weer uit, maar hij leek het niet eens te merken. Blijkbaar tevredengesteld, wees hij weer naar de overal. Toen bond hij haar vast aan de stoel en filmde hij haar een paar minuten.
‘Waar zijn ze?’ vroeg ze. ‘Wat heb je met ze gedaan? Waar is Harlekijn?’
Zonder aarzeling stootte hij zijn vuist in haar plexus solaris. Ze klapte dubbel en hapte naar adem.
Toen hij wegging, legde hij een vinger op zijn lippen. Niet praten.
Door het raampje van haar cel hoorde ze hem buiten rondlopen. Toen hoorde ze het geklop van een hamer op hout.
Nog wat later opende hij haar celdeur en gebaarde dat ze hem moest voorgaan een grotere schuur in. In het midden van de ruimte stond een houten kist die omhangen was met dekens. Zwijgend gaf hij haar een koptelefoon en een zware, vilten hoofdkap. Ze voelde dat haar polsen werden vastgebonden. Dikke, zachte wanten werden over haar handen geschoven. Met stevige hand, maar zonder geweld, werd ze in de kist geduwd.
Toen ze ging liggen, merkte ze dat er een soort deksel op de kist werd geplaatst. Vaag hoorde ze dat er spijkers in werden geslagen: ze telde er vier.
Toen werd het stil. Ze had nog nooit eerder zo’n absolute, doodse stilte meegemaakt.
Ze probeerde zich te concentreren op de pijn in haar plexus solaris. Dat was in ieder geval iets waaraan ze zich kon vasthouden, iets concreets. Maar na een tijdje ebde zelfs dat weg.
Vreemde patronen dansten in het donker voor haar. Ze deed haar ogen een paar keer open en dicht, maar dat veranderde niet wat ze zag. Na een tijdje wist ze niet eens meer of ze haar ogen nu open of dicht had en raakte ze in paniek.
Ik word niet gek, zei ze tegen zichzelf. Dat laat ik niet gebeuren.
Ze begon te hallucineren. Ze zat in een zweefmolen en keek naar de kermiskraampjes onder haar terwijl ze rond- en ronddraaide. Ze zat in een kleine boot op zee en voelde zich zeeziek. Ze was al dood en dit was haar doodskist. Ze was onder water en zonk langzaam naar de bodem. In de verte hoorde ze geknal, als van voetzoekers, maar ze wist niet of het echt was of weer een hersenspinsel.