49
Ze vertrokken vanuit Vrijkust met een handelsschip, omgekocht om voor hun doeleinden de noordelijke zeeën te bevaren. Het was Katassah die de reis had betaald, kwistig met koninklijk goud alsof het van hemzelf was. Wat het ook was, in zekere zin. Zijn mannen hadden de Prins zijn lichaam zien overnemen en totdat hij hen van de nieuwe stand van zaken op de hoogte bracht of totdat hij een belangrijke fout maakte waardoor ze het te weten kwamen waren de troon en de macht aan hem. Uiteindelijk zou hem dat duur komen te staan, wist Damien. Terwijl de lichten van Vrijkust achter hem vervaagden en de zachte glooiingen van de Novatlantis hen noordwaarts trokken, dacht hij weer aan de rakhse kapitein zoals die was geweest bij hun vertrek: nauwgezet trots, zorgvuldig arrogant, volmaakt de man imiterend die hij zijn halve leven had gediend. Het was natuurlijk een maskerade die niet kon blijven bestaan, hoe goed hij die ook wist vol te houden. Mettertijd zou zijn gebrek aan toverkracht hem verraden en zou het bedrog uitkomen. En dan zouden ze zich allemaal tegen hem keren, al die mannen en vrouwen die de Prins hadden gediend. Hij wist dat het zou gebeuren. En toch droeg hij het koninklijke gewaad over zijn rakhse uniform en zette hij de Prinselijke kroon op zijn hoofd, ondanks het gevaar van dat lot. Want, zo legde hij uit, nu Calesta's duistere plan werd gerealiseerd, durfde hij zijn volk niet zonder leider achter te laten.
Dat is nog eens een geboren heerser, dacht Damien. Had hij zich maar kunnen ontwikkelen onder gelukkiger omstandigheden. Ze hadden een kooi met postduiven meegenomen en Damien liet de eerste los na een dag op zee. Overtocht geboekt op de Zilveren Sirene, stond er. Alles volgens plan. De rest van de vogels werd bewaard tot ze in het noordelijke koninkrijk waren, tot ze wisten wat voor schade Calesta daar had aangericht.
Wat moest Katassah zich geïsoleerd voelen, hulpeloos zelfs, nu de macht van de Prins niet langer dienst deed als verbinding tussen zijn mensen en hun contacten in het noorden! Het kristallen paleis was niet langer het zenuwcentrum van een wereldrijk, maar een piepklein eilandje van hoop en angst, bijna verloren in de enorme uitgestrektheid van de zwarte lavawoestijn. Met heel zijn hart wenste Damien hem het beste toe en hij bad koortsachtig dat zijn zelfopoffering de bedoelde winst zou opleveren: het stabiliseren van zijn verdeelde natie tegen de dreiging van oorlog, opdat wanneer de waarheid ten slotte bekend werd gemaakt het land zich kon aanpassen en opbloeien in plaats van ten onder te gaan in chaos.
Het meisje Sisa was met hen meegegaan. Toen ze was opgedoken met haar bescheiden bezittingen, tijdens het laden van de boten, was Damien ontzet nee, furieus geweest en had hij Tarrant in niet mis te verstane bewoordingen toegeschreeuwd dat hij het niet zou toestaan dat de man haar zou meenemen met als enig doel zich te voeden met haar doodsangst. Waarop de Jager heel bedaard had geantwoord: 'Ik moet voedsel hebben, Vryce, en u kunt me dat niet meer leveren. Dat hebben we besproken. En wat de motieven van de vrouw betreft... Ik stel voor dat u het haar zelf vraagt.'
Dat had hij gedaan. En hoewel ze had beweerd dat ze graag mee wilde en dat Tarrant haar op geen enkele manier had gedwongen de reis te maken, kon hij dat maar moeilijk geloven. Telkens wanneer ze een blik op de Jager wierp, rilde ze. Telkens wanneer het gesprek ging over de Jager en diens behoeften, werd ze zichtbaar bleker. Had Tarrant in haar de volmaakte masochist gevonden, een vrouw die ervan genoot om te lijden? Damien betwijfelde het. Niet omdat zulke mensen niet konden bestaan daar twijfelde hij namelijk niet aan -maar omdat hij zich niet kon voorstellen dat Tarrant er werkelijk behagen in zou scheppen zo'n schepsel te kwellen.
Waarom ben je hier? vroeg hij haar later die avond, toen het lot hen samen alleen had gelaten. Waarom wil je bij hem blijven? Even dacht hij dat ze geen antwoord zou geven. Maar hoewel ze de ogen neersloeg en er angst in haar stem klonk, was het duidelijk toen ze sprak dat ze hem vertrouwde. Langzaam, aarzelend, vertelde ze hem van de nacht dat Tarrant in het Zwarte Land op haar had gejaagd, de nacht dat ze als een dier door de woestijnnacht had gerend in de verwachting te zullen sterven. Maar in plaats van haar te doden toen hij haar eindelijk te pakken had, had het monster haar een alternatief lot geboden: Overleef mijn honger, had hij gezegd, en ik laat je vrij. Hou me in leven gedurende de maanden die het ons kost om mijn thuisland te bereiken en ik maak van jou een rijke vrouw in een land zonder prinsen, zonder religieuze oorlogen en zonder slavernij. En dat had ze aangenomen. Die uitdaging was het enige dat voorkwam dat ze nu gek werd, en de droom van welslagen hield haar overeind. Zodat ze des te meer kan lijden, dacht Damien. Zodat ze hem kan voeden. Net als de vrouwen die hij door zijn Woud liet rennen, die ervan overtuigd waren dat drie dagen succesvol vluchten hun een leven van veiligheid zou bezorgen. Hoe uitermate consistent was Tarrant in zijn sadisme, hoe volmaakt geordend! Damien vroeg zich af of deze vrouw zou slagen voor de test waarvoor zo vele andere waren gezakt. Hij bad voor haar dat het haar zou lukken.
En wat Tarrant betrof...
Die kwam naar de plek waar Damien stond, laat in de tweede nacht van de reis. Er waren geen andere mensen in de buurt en de zee was glad en kalm. Het was het soort nacht waarin twee mannen kameraadschappelijk bijeen konden staan om te kijken naar de golven en te denken aan het land dat voor hen lag en de beproevingen die hun wachtten. Het soort nacht waarin een priester zich tot zijn duistere metgezel kon wenden om zachtjes te vragen: Waarom? en vervolgens een eerlijk antwoord te verwachten.
Lange tijd staarde de Jager naar de zee en Damien wist wel beter dan aan te dringen. 'Het was zoals ik u vertelde,' zei hij uiteindelijk. 'We hadden geen kans. Geen schijn van kans. Niet met een Iezu erbij en tegen een tovenaar van dat kaliber. Ik begreep dat de enige manier om dicht genoeg in de buurt te komen om toe te kunnen slaan was om onszelf door hem gevangen te laten nemen, dus ontwierp ik mijn intrige. Ik wilde het u vertellen,' zei hij en in zijn stem klonk zeldzame oprechtheid. 'Ik wilde u in mijn keus laten delen. Maar het was me toen al duidelijk dat er een connectie bestond tussen de Prins en onze tegenstandster in het rakhland en ik vermoedde dat hun strategieën hetzelfde zouden zijn. Zij Kende mij, zoals u zich wellicht kunt herinneren, teneinde te bepalen wat u zou doen. Ik vermoedde dat hij op gelijke wijze zou handelen. Wat inhield dat u het niet mocht weten, Eerwaarde Heer Vryce. Het hele plan stond of viel met uw onwetendheid. Het spijt me,' zei hij zacht. Starend naar de nacht. Sprekend tot de golven. 'Ik heb nog geprobeerd om het makkelijker voor u te maken. Ik heb geprobeerd ons in Vrijkust aan land te brengen voor een vroege gevangenname, of een gecontroleerde hinderlaag daarna. Ik wilde u de ontberingen van de Woestenij besparen, maar bij iedere stap hield u me tegen. Het spijt me.'
'Dat was niet wat ik bedoelde,' zei Damien kalm.
De Jager knipperde met de ogen. 'Wat dan?' 'Hij bood jou onsterfelijkheid. Om je eigen woorden te gebruiken: de ware.' Damien schudde zijn hoofd. 'Ik ken je, Gerald. Behoorlijk goed, zou ik denken. En ik weet wat de dood voor je betekent. Ik weet dat het ontvluchten daarvan het doel van jouw hele bestaan is en dat niets geen familie, geen ethische verplichtingen, zelfs geen vrees voor een goddelijk oordeel dat doel in de weg mag staan.' Hij keek Tarrant aan, recht in diens bleke ogen. 'Dus wat is er gebeurd? Waarom heb je ons niet verraden? Ik ben er dankbaar voor, hoor, en dat zal ik ook altijd blijven maar ik snap er niets van. Geen barst.'
Tarrants gezicht verstrakte. Een ogenblik later wendde hij zich af, alsof hij bang was voor wat Damien in zijn blik zou lezen. 'In mijn tijd,' zei hij ernstig, 'heb ik maar één ding van blijvende waarde geschapen. Eén ding van zulk een schoonheid en belofte dat ik lang nadat ik mijn ziel aan de duisternis had toevertrouwd er nog steeds van genoot het te zien groeien, te zien welke wegen het bewandelde en welke nieuwe paden zich ervoor openden. Uw Kerk, Eerwaarde Heer Vryce. Mijn dierbaarste creatie. De onsterfelijkheid die de Prins mij bood was gebaseerd op de ontaarding daarvan. Hij zou mijn werk hebben verwrongen, vernietigd, gereduceerd tot een of ander neo-heidens gezwam teneinde de macht ervan voor zijn eigen doeleinden te gebruiken. En dat kon ik niet over mijn kant laten gaan. Mijn ijdelheid was uiteindelijk te groot, mijn trots te alles-overweldigend, om op die voorwaarden onsterfelijkheid te aanvaarden. Het zou zijn als het laten sterven van een deel van mij opdat een minder deel zou blijven leven. Dus u ziet,' zei hij op stille toon, 'uiteindelijk was het het aanbod zelf dat me ertoe bracht me tegen hem te keren.'
Daarop draaide hij zich om en verliet zijn plek bij de reling. Misschien vond hij het het beste om aan het slot van zo'n bekentenis maar te vertrekken. Doch toen hij wegliep, zijn voetstappen stil als de wind in de zeilen, zei de priester: 'Twee dingen, Gerald.' Geschrokken draaide hij zich gedeeltelijk om. 'Wat?' Je zei dat je ons maar één ding van waarde hebt gegeven. Maar dat waren er twee. Ben je dat vergeten? De Kerk van de Ene... en paarden.' Op zijn gezicht verscheen een vage glimlach. 'Ik ken er een paar die zelfs zouden beweren dat het tweede op de lange termijn nog het belangrijkste is.'
'Heidenen,' kaatste hij terug, die gedachte verwerpend. Maar het kwam Damien voor dat ook hij glimlachte en toen hij de priester verliet, scheen zijn tred wat lichter dan die sinds te veel lange, zware nachten was geweest. Er is nog hoop voor je, Jager.
Naar het noorden. Naar een warmere zee, een helderder hemel. Naar een nachtmerrie. De Prins was dood en met hem een netwerk van Afweringen dat de rakhse invasie had ondersteund. Nu was dat allemaal weg. Nu werden de indringers, ontdaan van hun beschermende camoeflage, gezien voor wat ze waren: brute bedriegers die het land hadden geterroriseerd, hun ware identiteit verhullend met de illusies van de Prins terwijl ze de mensheid over de kling joegen.
Niet meer.
In ieder dorp dat de Zilveren Sirene aandeed, in iedere stad en in ieder Beschermgebied, heerste de geest van de wraak. De meest fortuinlijke rakhs werden eenvoudig afgeslacht, hun keel doorgesneden of hun buik opengereten terwijl de mensenhorden zich op hun bolwerk stortten. Ze konden geen kant op. Nu de Prins dood was, kon die hen niet meer beschermen met zijn toverkracht. Katassah, niet op de hoogte van hun benarde situatie, kon geen versterking sturen. Snel leerden de mensen hun zwakke plekken kennen en de rakhs die eens kleine mensendorpen hadden geterroriseerd, krompen nu doodsbang ineen terwijl hun slachtoffers opstonden, hun zielen vol furie, hun harten gericht op wraak. En al die tijd was daar Calesta, die zich voedde; Calesta, die ophitste; Calesta, die genoot, terwijl zich een slachting van buitengewone proporties ontspon in de door de Kerk zo gezegende landen.
Een nachtmerrie.
Rakhse lijken in Especia, levend gevild en aan de grond genageld om door de zon te worden gekweld. Rakhse hoofden die de poorten van Tranquila versierden. Rakhse klauwen die algemeen als sieraden werden gedragen in Shalona. Overal was rakhs lijden, rakhse pijn... en meer dan dat. Gruwelijk, verschrikkelijk veel meer dan dat. Dronken van de haat, in een roes van wraakzucht, verloren de mensenmassa's dat fijne gevoel voor de scheidslijn tussen rechtvaardige verontwaardiging en blinde vernietigingsdrang. In Infinita was een mensenkind dat overgevoelig was voor zonlicht vastgezet en doodgemarteld. In Verdaza had een volwassene die werd verdacht van tovenarij eenzelfde lot ondergaan. Iedere man was verdacht, iedere vrouw was kwetsbaar. Geruchten deden de ronde van onmogelijke paringen, resulterende in nakomelingen die eruitzagen als een echt mens, maar trouw bleven aan hun rakhse achtergrond. Kinderen werden uit de handen van hun ouders gescheurd en afgeslacht vanwege rakhse neigingen in hun spel; andere werden wees gemaakt als een enkel woord of teken erop wees dat htm ouders verboden genot hadden gesmaakt. Allemaal om de wereld te zuiveren van beestachtigheid, beweerden de moordenaars, allemaal om het door God bevoorrechte land weer geschikt te maken voor menselijke bewoning.
Geen enkel mens kan dit gewest nog redden, had Karril gezegd. Ziek van afschuw om wat hij had gezien, kon Damien dat makkelijk geloven. De grondslagen van de menselijke maatschappij waren aan het afkalven en het zou niet lang meer duren voordat er hier zoveel schade was aangericht dat die niet in een generatie kon worden hersteld. Begrepen ze wel wat er met hen gebeurde? Had iemand daar maar het flauwste vermoeden van? Zo ja, dan zou dat waarschijnlijk worden gezien als een teken van vijandelijke macht. Ongetwijfeld zou iedere kerkelijke die zijn broeders probeerde te waarschuwen voor het gevaar dat deze koers met zich meebracht halverwege zijn zin worden neergesabeld en verdoemd met hen die hij bedoelde te redden. Wie durfde er in tijden als deze nog zijn mond open te doen?
In het Beschermgebied Kierstaad, waar de rakhs hele dorpen met de grond gelijk hadden gemaakt, was het zuiveringsproces wel heel grondig geweest. Het eens zo trotse bastion was in brand gestoken zodat alleen nog de stenen resteerden als stille getuigen van de slachtpartij die daarbinnen had plaatsgevonden. Overal in de kamers en gangen lagen geblakerde botten. Sommige skeletten misten handen, voeten of zelfs grotere onderdelen. Zij waren waarschijnlijk verminkt en achtergelaten om te sterven terwijl het vuur hen insloot. Een van de balkons dat uitkeek op de zee was bezaaid met glassplinters, alsof er een breekbaar voorwerp van grote schoonheid systematisch aan stukken was geslagen. Damien herinnerde zich Jenseny's beschrijving van haar moeders kristallen tuin en treurde om het verlies daarvan.
Ze hadden haar lichaam meegenomen, geconserveerd met Tarrants ijskoude macht, om het in de grond van haar thuisland te begraven. Maar Damien kon haar hier niet achterlaten, te midden van zoveel kwaad. Dus gingen ze nog een mijl of wat verder langs de kust naar een plek waar de bomen groen waren, waar de grond welig was begroeid en waar de afgelopen tijd geen bloed had gevloeid. En daar vleiden ze haar neer, met een stuk van haar moeders kristal aan haar zij en haar vaders edelsteen in haar hand. Hij sprak een gebed bij haar graf, hoewel niemand anders van het kleine scheepsgezelschap deelgenoot was van zijn geloof, om hun te laten zien dat zijn God een zacht hart had, dat Hij zich bekommerde om het welzijn van een kinderziel. Het was niet veel in het aangezicht van al deze gruwelpraktijken, maar op dat moment was het het beste wat hij kon doen.
Rust in vrede, dierbaar kind. God heeft je de aanblik van deze slachtpartij bespaard, waarvoor ik eeuwig dankbaar zal zijn. God heeft je de kennis bespaard van het soort lelijkheid in de menselijke ziel dat slechts wacht op de juiste katalysator om tot leven te worden gewekt. Er viel een vertrouwde hand op zijn schouder, sterk en koud. Als troost? Als waarschuwing? Hij knikte en liet zichzelf wegleiden. Naar het schip dat hen naar het noorden zou brengen. Naar de hoofdstad van dit overschaduwde rijk en de mensen die het misschien zouden redden. Als ze konden. Als mensen dat konden.
Naar Mercia.
Zonsondergang: de hemel rood en oranje, met donkerpaarse wolken zwaar hangend aan de rand van de horizon. Hoog in de lucht de Kern, die alle vormen met vloeibaar goud omtrok. Op het groene veld een verhoging, omzoomd met steen. Op die verhoging, gebonden aan een paal, een lijk.
Brandend.
Er waren bijna vijftigduizend mensen op het grote plein van Mercia en alleen Tarrants macht maakte het hem en Damien mogelijk om de verhoging ongehinderd te bereiken. De wind woei westwaarts, maar zwenkte zo nu en dan over hen heen met de scherpe stank van verbranding, de doordringende geur van geroosterd vlees. Zelfs Tarrant scheen er misselijk van te worden, in ieder geval van de betekenis ervan.
Ze hadden hun Matria verbrand.
Dat was ook in andere steden gebeurd, wist Damien. Ze hadden het gehoord terwijl ze de kust volgden en eenmaal hadden ze de afschuwelijke nasleep ervan gezien. Maar dit niet. Niet deze duizenden mensen, zo dorstend naar leed en lijden. Niet dit tastbare gevoel van ontaarding, zo krachtig dat hij de faege rondom hem erdoor Bewerkt voelde worden. Zo overweldigend dat hij soms het idee had dat hij erin stikte. Een plotselinge beweging bij de verhoging trok zijn aandacht en naast zich voelde hij Tarrant verstijven toen er een ruiter, gekleed in wit met goud, naar de smeulende ashoop kwam rijden. Hij was lang en koninklijk en het paard dat hij bereed was een van Mels Lesters mooiste exemplaren, een breedgeschofte hengst met een champagnekleurige vacht wiens glanzend witte manen en elegante staart tijdens het lopen golfden in de wind. Het paard liep naar het ineengezakte, rokende lijk en draaide zich toen naar de menigte. De man op zijn rug salueerde naar de drommen mensen met een half religieus, half militair gebaar.
Toshida.
Zijn macht was voelbaar, zijn aanwezigheid overstelpend. In een land waar chaos en geweld aan de orde van de dag waren, had hij duidelijk de teugels van zijn stad even vast in handen als de teugels van zijn schitterende rijdier en de menigte reageerde even gehoorzaam als dat dier. Als hij gebaarde om stilte, kalmeerden de mensen. Als hij de aandacht opeiste, luisterden ze. Als hij de overwinning van Mercia over haar vijanden verkondigde, juichten ze met een hartstocht die bijna even intens was als hysterie. De energie was dezelfde als in de andere steden, merkte Damien op, en minstens net zo wispelturig. Maar hier had die richting, leiding. Hier was de haat gekanaliseerd, verfijnd... gebruikt.
Eindelijk was het spektakel voorbij. Langzaam viel de menigte uiteen terwijl brandweermannen zorgden voor de veilige verwijdering van de nog steeds gloeiende brokstukken. Er zou in overvloed worden gefeest vannacht, terwijl Mercia haar vrijheid vierde. Niemand zou het feit betwijfelen dat de dood van de Matria hen had bevrijd van rakhse overheersing. Niemand zou een ogenblik stilstaan bij het feit dat in tientallen andere steden langs de kust deze verbranding geen triomfantelijk einde was, doch een duister begin.
Damien keek Tarrant aan. De Jager zei niets, maar neeg heel licht het hoofd. Toen de drukte om hen heen verminderde, liepen ze noordwaarts en tijdens het lopen deed de Jager een Verdoezeling waardoor de menigten ergens anders naar keken, ergens anders heen liepen —met andere woorden: hun uit de weg gingen. Het kostte hen weinig tijd om het Huis van de Regent te bereiken of was het nu het Huis van de Patriarch? en ze hadden geen problemen met de wachters. De enkelingen die werd toegestaan hen op te merken, werden zorgvuldig en soepel gemanipuleerd. Aldus verkregen de twee toegang tot het gebouw, de bovenverdieping, Toshida's privé-vertrekken. Aldus verkregen ze toegang tot de Patriarch zelf.
'Uwe Heiligheid.' Het was Tarrant die als eerste een buiging maakte, een diep eerbetoon ter erkenning en verheerlijking van Toshida's nieuwe status. Damien volgde zijn voorbeeld. Hij zag 's mans ogen glimmen van het genoegen waarmee hij het gebaar in ontvangst nam. Hoe lang had hij hierop gewacht, vroeg Damien zich af. Hoe groot was zijn honger geworden? IIk dacht wel dat u hierheen zou komen,' zei hij tegen Damien. 'Verdate. Hoewel ik moet toegeven dat ik u in gezelschap van leden van uw expeditie had verwacht en niet met iemand van de plaatselijke bevolking.' Hij knikte naar Tarrant. Tarrant glimlachte koeltjes. 'Ik ben samen met de Eerwaarde Heer Vryce aan boord van de Gouden Glorie naar het oosten gekomen. Daar ik verkoos van boord te gaan voordat het schip Mercia had bereikt, hebben wij elkander echter tot mijn spijt nog niet ontmoet. Heer Gerald Tarrant, Neograaf van Merentha.' En opnieuw maakte hij een buiging. Ach. Ongetwijfeld bent u de westerse tovenaar waarvoor de Matria's ons hebben gewaarschuwd.' Hij glimlachte zuinig. 'Ik denk dat ik met enige zekerheid kan zeggen dat een vijand van hen welkom is in mijn stad.'
'Zijn alle Matria's dood?' vroeg Damien.
'Nog niet allemaal. Er zijn er een paar naar de bergen gevlucht en die moeten nog worden opgespoord. En ze hebben hun eigen bolwerk in het verre noorden. Dat moet nog worden bestormd. Maar gun ons wat tijd, Eerwaarde Heer Vryce. Pas kort geleden kwamen wij erachter wat de ware situatie was. Met de dag neemt onze kennis toe. Gun ons wat tijd, verdate, en weldra zal het hele mensenland zijn gezuiverd van hun smet.' Damien deed zijn uiterste best om niet misselijk te worden van die zin. Met wat hij in de afgelopen weken had gezien, kostte hem dat aanzienlijke inspanning. 'We hoopten dat u ons kon vertellen wat er is gebeurd met het schip dat ons hier heeft gebracht.' Toshida aarzelde. Iets in zijn gezicht waarschuwde Damien voor slecht nieuws, zodat het geen echte verrassing voor hem was toen de man uiteindelijk zei: 'De Gouden Glorie kan u niet meer van dienst zijn.'
'Vertrokken?' vroeg hij. Al terwijl hij het vroeg wetend wat het antwoord zou zijn. Vergaan. Voor de kust bij Almarand, in een onweersbui. Het merendeel van de bemanning heeft de kust veilig weten te bereiken, maar het schip zelf is vernietigd, samen met de lading aan boord. Het spijt me,' zei hij en er klonk oprechte spijt in zijn stem.
'Kapitein Rozca? Loods Maradez?'
Een van de spieren langs zijn kaak verstrakte. 'De kapitein is in Penitencia om te onderhandelen over een vervangend vaartuig. Rasya...' Damiens hart kromp ineen. 'Verdronken?'
Hij schudde stijfjes het hoofd. Zijn gezicht was gespannen. 'Ze heeft de kust weten te bereiken. Heeft een week doorgebracht in Almarand om htm oude zeekaarten te bestuderen. Toen is ze vertrokken naar het Lural Beschermgebied, op zoek naar een oud logboek dat daar vermoedelijk lag opgeslagen. Een relikwie van de expedities, geloof ik.'
'En?'
Toshida wendde zich af. 'Ze was een vreemde,' zei hij stil. 'Het is een slechte tijd voor vreemdelingen.' O, mijn God. Hij stelde zich Rasya voor, verloren in een woedende menigte, door haar lengte, kleur en accent gebrandmerkt als een buitenstaander, een onbekende, een bedreiging... Hij kon haar ten prooi zien vallen aan een van de mensenmassa's die hij had gezien en rilde van binnen. Die dingen gebeuren,' zei Toshida. Hoewel hij die woorden wellicht als troost had bedoeld, klonken ze Damien ruw in de oren. Onmenselijk. 'De prijs die we moeten betalen, Eerwaarde.'
'Waarvoor?'
'Voor de vrijheid. Voor een einde aan de tirannie. Het land moet worden gezuiverd en als die zuivering uiteindelijk pijn veroorzaakt...' God in de hemel!' viel Damien uit. 'Val jij nou werkelijk voor die onzin? Ik had toch wel wat meer van je verwacht, Patriarch.' Toshida's gezicht betrok. 'Wie bent u om over onze gebruiken te oordelen? Als de mensen geweld nodig hebben om te kunnen genezen, dan kunnen ze dat krijgen. Men kan dergelijke emoties niet blijvend onderdrukken; vroeg of laat moeten die tot uitdrukking worden gebracht en als die uitdrukking zo nu en dan wat onbeheerst is...' 'En dit is beheerst? Wou je dit soms beheerst noemen?' 'Ze doden rakhs. Dat noem ik rechtvaardigheid.'
'Ze hebben Rasya vermoord!' Zijn stem trilde — van woede, van verdriet, van ongeloof. 'En honderden anderen. Duizenden anderen. Iedereen die hen in de weg staat of het niet met hen eens is of doodgewoon de pech heeft -'
'Dat is de prijs die we moeten betalen, Eerwaarde Heer Vryce Verda ben.'
'Waarvoor?'
'Voor eenheid.' Zijn gezicht stond hard. 'Of bent u dat vergeten? Het grote basisprincipe van de Kerk die wij beiden dienen? Eenheid van geloof. Eenheid van richting. Eenheid van bestemming, tegen elke prijs -' 'Nee,' onderbrak Tarrant. 'Niet tegen elke prijs.' Toshida viel tegen hem uit. 'Wilt u mij nu mijn eigen religie onderwijzen? Ik ben opgegroeid in de Kerk. Ik denk dat ik de leringen van de Profeet wel goed genoeg ken.' 'Die mag u dan wel kennen,' zei Tarrant kil, 'maar u hebt ze duidelijk niet begrepen.' Toshida's ogen schoten vuur van woede. Zijn huid bloosde koperkleurig van razernij. 'Hoe durft u! Alsof een buitenstaander ooit de wereld die wij hier hebben gebouwd zou kunnen begrijpen of wat het kost om die te onderhouden.' Wilt u zien wat u hier hebt gebouwd?' De woede van de Jager vulde de hele kamer, de lucht erin verkillend. Razernij-wezentjes fladderden rond zijn hoofd, sidderend op het ritme van zijn spraak. 'Wilt u die dierbare wereld zien die uw religie van haat zal voortbrengen? Nou, dat kan!' De kamer werd een draaikolk van kleur, waar Toshida en Damien in werden gezogen. De muren verloren hun vastheid en de vloer en het plafond eveneens. Zelfs de zwaartekracht verloor zijn greep. Alles werd naar het hart van die wervelwind gezogen, alle materie en gedachten, alle lichamelijkheid en geest, alle hoop en angst en dromen...
En de toekomst spreidde zich voor hen uit. Niet als een enkele tijdslijn, met een ongerepte zekerheid. Een wild, ongeketend moeras van toekomsten, een chaos van rauwe mogelijkheid. Damien zag werelden waarin Calesta's holocaust hele steden, hele gebieden had verzwolgen, broeder tegen broeder opgezet in een oorlog waarvan het enige doel was het vernietigen van leven. Hij zag werelden waarin de Kerk een werktuig van controle was geworden, een vehikel van tirannie, de droom van de Profeet gesmoord in rituele beestachtigheid. Wereld na wereld trok aan zijn ogen voorbij, bloederig en gewelddadig, hopeloos en verdorven. Hij zag de ontaarding zich uitspreiden als golven, van het gewone volk naar de Kerk en van daaruit naar de faege zelf, tot het bederf als een tij rond de planeet stroomde, iedere ziel die erdoor werd geraakt bezoedelend. Calesta's droom, Calesta's honger. En te midden van dat alles was er maar één wereld met hoop, maar één vergezicht waarin enig licht scheen. Maar één wereld waarin een man stand hield tegen het tij, een enkele man met visie en vastberadenheid die het tij van ontaarding kon keren als hij dat verkoos, die zijn stad een nieuwe weg kon doen inslaan en met die stad, zijn wereld. Eén kersverse, triomferende Patriarch met een donkere huid...
Ineens klonk er een kreet — half van woede, half van smart — en het visioen ontplofte als uiteenspattend kristal. Terwijl de splinters realiteit op Damien neerregenden, spande hij zich in om zich weer te oriënteren, maar een lang ogenblik was dat niet mogelijk. Tegen de tijd dat hij de omtrekken van de deur kon onderscheiden ging die al dicht en was de gedaante die door het gat was gestapt al lang uit het zicht verdwenen. Gerald!' Geen aandacht voor Toshida. Hij sprong op de deur af, hopend de Neograaf in de gang erachter in te halen. Maar de Jager was snel geweest en anders had hij een stevige voorsprong gehad. Pas toen Damien het gebouw was uitgerend, daarbij een handjevol wachters aan het schrikken makend, zag hij Tarrants slanke gestalte het terrein ontvluchten, zijn lange benen met koortsachtige snelheid het Huis achter zich latend...
'Gerald! Stop!' Hij wist niet of de man hem kon horen, maar het kon geen kwaad om het te proberen. 'Alsjeblieft!' Het had geen effect. Hij zette zich tot zo groot mogelijke snelheid in een poging Tarrants natuurlijke voordeel in lengte en uithoudingsvermogen te compenseren. En eindelijk, in een verlaten wijk, haalde hij hem in, niet omdat hij sneller rende, maar omdat Tarrant was blijven staan. De angst stond scherp te lezen op dat lijkbleke gezicht, de zilveren ogen schitterden ervan.
'Weet u wel wat ik daarnet gedaan heb?' zei hij fel. 'Begrijpt u wat er is gebeurd?'
'Je hebt iemand laten Meekijken naar een Duiding,' zei Damien terug. 'En als Toshida zag wat ik zag, dan heb je misschien deze wereld gered. In ieder geval heb je dit gebied...' Hij zweeg. Er kwamen geen woorden meer. Want ineens begreep hij het. Hij begreep het. Wat ik heb gedaan,' fluisterde de Jager verbeten, 'is zelfmoord. Bent u mijn pact soms vergeten? Bent u de macht soms vergeten die mij onderhoudt? Er zijn voorwaarden gesteld aan mijn bestaan, priester. En als ik werkelijk Toshida heb bewogen om dit gebied van zijn huidige koers af te brengen, dan heb ik me zojuist aan geen ervan gehouden.'
Even was Damien volkomen sprakeloos. 'Je bent er nog,' wist hij uit te brengen. 'Je leeft nog.'
Het gekwelde gezicht wendde zich van hem af. 'Hoe lang nog?' fluisterde Tarrant. 'Tot Toshida aan de verandering begint? Tot die verandering begint uit te werken? Waar in dat proces moet mijn leven precies worden beëindigd? Negenhonderd jaar dienst, uitgewist in één achteloos ogenblik!' Hij sloot zijn ogen. 'Jij hebt me hiertoe gebracht, priester. Jij met je filosofie! Jij met je menselijke invloed! Ben je nu blij?' zei hij woest. 'Heb je nu je zin? Is het niet heerlijk om mij brandend voor te stellen in de Hel terwijl jij je volgende campagne tegen Calesta beraamt?'
'Als dat zo was,' zei Damien vlak, 'zou ik die schoft daar dan niet juist mee voeden? Gerald. Doe me een lol.' De Neograaf had zich afgewend. Damien zag zijn sterke schouders trillen. 'Het idee om hem in mijn eentje te lijf te gaan staat me helemaal niet aan. Eerlijk gezegd zou ik het zonder jou nog geen minuut volhouden.' En wat die andere vraag van de Jager betrof: die durfde hij niet te beantwoorden. Niet nu. Na maandenlang bidden dat Gerald Tarrant voor zijn vele zonden ter verantwoording zou worden geroepen en dat de wereld voor altijd van zijn tirannie zou worden bevrijd, was hij niet bereid toe te geven dat hij misselijk werd van het idee dat dat werkelijk zou gaan gebeuren. Waren zijn gevoelens voor de man zo drastisch veranderd in de afgelopen paar maanden? Zo ja, dan was dat een gevaarlijke ontwikkeling.
Er scheen een huivering te varen door die slanke, gekwelde gestalte. 'Ga Rozca zoeken,' fluisterde Tarrant hees. 'Help hem een schip te pakken te krijgen dat de overtocht kan maken. Zonder onze loods hebben we weinig kans om zo'n reis te overleven, maar tref alle maatregelen die u kunt. Als u zover bent, zal ik het weten en kom ik naar u terug. Als ik nog leef.' Hij begon weg te lopen.
'Gerald...'
De Jager draaide zich naar hem om. Zijn ogen waren leeg, zwart, koud en volkomen grenzeloos. Toen Damien erin keek, kreeg hij het koud tot op het bot. 'Ik moet zijn wat ik bedoeld was te zijn,' zei hij kil. Er werden stukjes intentie rondom hem gemanifesteerd terwijl hij sprak, gevoed door de rauwe macht van zijn wanhoop. De beelden waren vol geweld en pijn. 'Dus ga niet naar me op zoek totdat u klaar bent om hier te vertrekken, Vryce. Want mijn enige hoop om de overtocht te overleven om het begin van die overtocht te overleven schuilt in het opnieuw definiëren van mijzelf. En in de hoop dat de macht die mij onderhoudt in staat is tot vergeving... of in ieder geval tot vergeten. Als ik die macht behaag.'
'Niet doen,' fluisterde Damien. Ziek in zijn hart toen hij besefte wat de Jager van plan was. 'Niet doen!' Maar Tarrant luisterde niet naar argumenten. Het koudvuur vlamde op uit de grond, zijn lichaam omgevend met ijskoude macht. Zijn vlees smolt, vervormde, werd een gigantische gevleugelde gestalte geen vogel, deze keer, maar iets met een glad, glanzend zwart lijf en leerachtige vleugels, een wezen uit het rijk der nachtmerries en toen was hij weg, opgestegen naar de hemel om zijn nieuwe jachtterrein in ogenschouw te nemen. Ziek van binnen zag Damien hem wegvliegen tot zijn zwarte gedaante verdween in de diepte van de nacht. Richting Paza Nova, wellicht, of Penitencia, of het Kierstaad Beschermgebied... ergens waar angst was. Ergens waar onbeschermde zielen te halen waren, opdat de Jager zijn duistere ziel kon reinigen met de doodsverschrikking van onschuldigen. Zich omdraaiend naar het centrum van Mercia, verdoofd zijn eerste stappen zettend, deed Damien zijn uiterste best om niet te bedenken hoe verrukt Calesta zou zijn als hij van de beslissing van de Jager vernam.