47

Jenseny wachtte.Het was maar een kleine kamer waar ze haar naar toe hadden gebracht, stampvol met meubels en wandtapijten en andere ornamenten, zodat ze de kristallen muren erachter nauwelijks kon zien. Het bouwwerk van de Prins brandde nog steeds van het valse zonlicht dat Gerald Tarrant onschadelijk had gemaakt en ze kon er niet naar kijken zonder deelgenoot te worden van zijn pijn, zijn angst, zijn wanhoop. Jenseny zag het nog voor zich.

Dat moment in de grote kamer, dat afschuwelijke moment toen het wezen van de Prins het ene lichaam had verlaten en overging naar het andere. Hoe ze het ook probeerde, ze kon het niet uit haar hoofd krijgen. Niet omdat de verandering zelf zo angstaanjagend was. Niet omdat het beeld dat ze op dat moment had gezien zoveel leek op dat wat haar vaders moordenaar had getoond: een kwijlend beest met bloed op de kaken, hongerig naar zijn volgende slachtoffer. Hesseth had haar uitgelegd dat de visioenen die ze zag niet noodzakelijkerwijs onthulden hoe de dingen eruitzagen, maar hun ware essentie. Zodoende begreep ze best dat de Prins en haar vaders moordenaar op elkaar konden lijken omdat ze zich allebei tegoed deden aan de dood en niet omdat ze in werkelijkheid hetzelfde soort monster waren. Dat was het probleem niet.

Het was wat ze had gezien op het ogenblik vlak daarna dat haar nog steeds de rillingen bezorgde. Snippers van een visioen, zo bizar dat ze er geen verklaring voor kon vinden, hoe ze daar haar best ook voor deed. Een witte, verschrompelde gedaante die ooit een mens had kunnen zijn. Een enorme zee van groene en bruine modder, vies ruikend. Kleine dingetjes die zich voedden met slijm en verrotting en een wormachtig wezen dat over sponsachtig vlees kroop... De beelden waren zo echt dat die nu nog steeds bij haar waren en geen van de technieken die Hesseth haar had geleerd hielp haar die te beheersen. Alleen kennis kon dat, voelde ze. Kennis van wat ze had gezien en hoe dat in verband stond met de rest van deze nachtmerrie.

Jenseny was bang.

Dit was iets anders dan weglopen van haar vaders huis, toen ze wist dat de wezens die hem hadden gedood haar achterna zaten. Toen was er een kans dat ze haar ten slotte toch niet te pakken zouden krijgen. Het was iets anders dan sidderen onder de uitbarsting van zonne-faege, zoals op die eerste dag buiten. Toen had ze geweten dat de zon uiteindelijk zou ondergaan. Het was zelfs anders dan bibberend in een hoekje van de kerker bij de Terata zitten kijken hoe misvormde kinderen en kreupele volwassenen leden van hun eigen stam doodsloegen. Want zelfs toen had ze gebeden om vrijheid en had ze het in een klein hoekje van haar ziel gewaagd te geloven dat ze die op een of andere manier zou herwinnen. Deze angst was anders. Dit was wat je voelde als je zo'n verschrikkelijke keus had gemaakt dat je die het liefste wilde terugdraaien, terwijl je wist dat dat niet kon. Het was als springen van een klif en dan die verschrikkelijke seconden moeten wachten terwijl de grond naar je omhoogschoot en je je misschien wel wilde bedenken, maar het was te laat, te laat, soms was er gewoon geen weg meer terug...

Het Licht was er nog steeds. Dat was tenminste iets. Het was niet sterk, maar wel van blijvende aard, en dat was een goed teken. Hesseth had haar verteld van iets wat een zacht tij heette, waarin de getijde-faege wel uren kon duren. Het was lang niet zo krachtig als een hard tij, wanneer verscheidene planetaire ritmes samenvielen en hun gezamenlijke frictie de hele wereld liet gloeien, maar het was wel veel betrouwbaarder. En betrouwbaarheid was precies wat ze nu nodig had.                                                                                                                                                               Ze sloeg haar armen rond haar borst en rilde. Hij zou zo komen. Het hongerige beest in een rakhs lichaam, klaar om dat harige vlees dat hij had opgeëist te verlaten en in het hare te varen. Ze vroeg zich af hoe Katassah zich zou voelen als de Prins hem eindelijk verliet. Net als daarvoor, met een paar uur onduidelijkheid in zijn herinnering? Zou hij boos zijn op de Prins omdat die hem had gebruikt, of dankbaar dat hij hem zo had kunnen dienen? Had hij zich tegen de Prins verzet in die eerste paar seconden van zijn bezetenheid, zodat hij diep van binnen gekwetst en bang was? Daar kom ik snel genoeg achter, dacht ze ongelukkig. En sloeg haar armen nog steviger om zich heen, alsof ze al haar angst kon wegknijpen.

Een klop op de deur. Ze draaide zich snel om, net op tijd om de zware deur open te zien gaan. Het was de rakhse bewaker, het Prins-wezen. Hij stapte de kamer binnen en gebaarde naar de mannen achter hem. 'Laat ons alleen,' gelastte hij en dat deden ze. Hij duwde tegen de deur en die zwaaide langzaam dicht, sluitend met een klik toen hij eindelijk de stijl raakte.                                                                                                    Ze kon hem nu zien als een man, als ze haar best deed. Zijn gezicht bleef veranderen, misschien omdat hij zoveel lichamen had gehad. Misschien zag ze die allemaal tegelijk.

'Juffrouw Jenseny...' begon de Prins.

'Kierstaad,' zei ze tartend. 'Mijn naam is Kierstaad.'

De rakhse ogen werden smalle streepjes van geïrriteerdheid en even was ze bang dat hij boos genoeg was om haar iets aan te doen, maar toen besefte ze dat ze geen enkel gevaar liep. Binnen zeer korte tijd zou hij in haar verder leven. Hij zou toch zeker geen beslag willen leggen op beschadigd bezit?                                                                                                                                                                                                                   Ineens dacht ze eraan dat dat wezen straks in haar kwam en even raakte ze bijna in paniek. Moest ze dit doen? Was er geen andere mogelijkheid? Nee, zei een innerlijke stem vriendelijk. Geen andere mogelijkheid. Ga door. Vooruit.

'Juffrouw Kierstaad,' zei hij. 'Is uw aanbod nog steeds van kracht?'

Ze fluisterde het. 'Ja.'

'Ik zal eerst even naar uw motieven moeten kijken. Gewoon om zeker te weten dat er geen... verrassingen zijn.' Ze knikte. En deed haar ogen dicht. En concentreerde zich uit alle macht op alles wat ze hem wilde laten weten: dat ze werkelijk zo moe was en ze zich werkelijk zo verloren voelde en ze werkelijk zo bang was om alleen te zijn, zo bang zelfs dat ze hem in haar ziel zou verwelkomen om dat gevoel kwijt te kunnen raken. En dat ze Damien wilde redden, dat ze treurde om het verlies van Hesseth, dat de stemmen haar overal volgden overal! en ze wilde dat die ophielden, dat ze zich gewoon veilig wilde voelen en het warm wilde hebben en niet meer bang wilde zijn, nooit meer. Al die dingen waren waar, pijnlijk waar, en terwijl zijn Kenning haar gevoelens opdolf, voelde ze de tranen in haar ogen komen en daarmee zo'n intens verdriet dat ze over haar hele lichaam heftig begon te rillen. Het gaf niets dat dat niet de echte redenen waren dat ze dit deed. Als hij die redenen geloofde, dan was dat genoeg.

Kennelijk was hij tevreden, want voordat ze het wist was de kamer plotseling verdwenen, samen met de tapijten en de meubels en het kristallen licht. Ze hoorde hem naar zich toekomen en ze dwong zichzelf om niet terug te deinzen, zelfs niet toen hij zijn handen naar haar uitstak en haar aanraakte, zelfs niet toen de macht van zijn lichaam overvloeide naar het hare...

Van zijn vlees in het hare...

Plotseling Zag ze. Niet het wezen dat ze eerder had gezien en niet de man waarvoor hij zich uitgaf. Ze zag wat hij werkelijk was, het geheim dat de kern van zijn bestaan was. En het visioen was zo gruwelijk dat ze bijna probeerde zich van hem terug te trekken, om met de getijde-faege een soort barrière tussen hun zielen op te trekken zodat er geen visioenen meer konden komen. Maar hij zat nu in haar en er was geen terugweg, nooit meer. Haar ogen waren zijn ogen.

Ze zag een ondergrondse ruimte, een diepe grot die door zoveel beving-afweren was versterkt dat iedere vierkante duim van de wanden met machtstekens was beschreven. Midden in de kamer stond een glazen tank en hoewel het licht dat door verscheidene afweren werd geworpen vaag was, zag ze die duidelijk en de stank ervan rook ze en het doel ervan begreep ze...

'Nee,' hijgde ze. 'Nee.'

In de tank dreef een man. Nee, geen man meer. Het had vier ledematen en een hoofd en het had de vorm van een mens, maar daar hield de gelijkenis op. De vingers waren dik en wit en op de plaats van de nagels groeide een dikke bruine schimmel. Het lichaam was zo opgezwollen en op de huid zaten zoveel verschillende soorten groeisels en verkleuringen dat het een hoop fantasie vereiste om te zeggen dat het een mens was. Het gezicht... het gezicht was iets uit een nachtmerrie, de haren en wenkbrauwen lang geleden weggerot, de ogen onder een dikke laag bruin slijk, de lippen gezwollen om dienst te doen als een poort voor de piepkleine gevinde diertjes die woonden in de mond. Overal rond het lichaam was beweging: slakken, met en zonder huisje, kleine beestjes met lange poten, allemaal scharrelend naar het afval dat door hun gastheer werd afgescheiden. Er waren planten die de langpotige beestjes aten en vissen die de planten aten, een cyclus van leven, zo volmaakt in balans dat er niet meer dan een beetje licht en zo nu en dan wat inbreng van zuurstof nodig was om het kleine ecosysteem in leven te houden.

Mijn eerste lichaam. De woorden werden niet zozeer gesproken als wel in haar hoofd geplaatst. Ze smaakten zuur, ze voelden onrein aan. Door het in leven te houden ben ik zo goed als onkwetsbaar. En geen mens zal ooit de plek vinden waar het begraven is. Ze zag hoe de voedingsstoffen in het water werden opgenomen door dat weke vlees opdat het brein dat het herbergde zich in leven kon houden, jaar na jaar, eeuw na eeuw, de geest uitzendend om aantrekkelijker lichamen aan te nemen terwijl dit hier in het halfduister bleef drijven.

En toen was het in haar. Onrein en afstotelijk glibberde het haar brein binnen en rolde zich daar op als een serpent. Ze voelde zijn tentakels uitgaan naar haar armen, haar benen, haar vingers en tenen, en hier en daar begon haar lichaam te bewegen toen de controle daarover werd uitgeprobeerd. Scherp rees de paniek in haar op en even gaf ze eraan toe. Wat zou het makkelijk zijn om nu gek te worden, om haar zwakke greep op de realiteit te laten verslappen en voor dertig, veertig jaar weg te glijden in waanzin tot haar lichaam was opgebrand en begon te verouderen en de Prins het niet langer wilde hebben. Wat makkelijk...

Doe maar, drong hij aan. Dorstend naar het soort controle dat hij nooit kon krijgen als zij actief bleef in haar lichaam. Ik zal je dromen geven. Ik zal je vrede geven. Ze gaf niet toe, noch trok ze zich terug. In plaats daarvan deed ze haar ogen open opdat hij kon zien wat zij zag om hun overeenkomst te verzegelen. Gecombineerd met zijn eigen talenten was haar gezichtsvermogen tweemaal zo machtig en het felle, fonkelende Licht van de getijde-faege vulde de kamer tot barstens toe op. Ze voelde dat hij geschokt was door wat hij zag. Ze voelde zijn honger alsof die van haarzelf was. Kijk, dacht ze. Ik kan het Bewerken. Terwijl hij vol verbazing staarde door haar ogen, nam ze de getijde-faege en weefde er beelden voor hem van, prachtige beelden die hem versteld deden staan van hun macht, beelden die hij behalve zien ook nog kon voelen en proeven (en onderwijl haalde ze het voorwerp te voorschijn dat ze had gestolen, hopend dat hij niet zou opmerken dat ze het uit haar zak haalde en openklapte) en al wevend maakte ze de getijde-faege tot een glimmende bol waarin ze beiden zaten, een enorm knoopwerk van macht dat hun vereniging zou steunen en versterken. Hij was te overmand door verwondering om er vraagtekens bij te plaatsen. Hij was te druk met zwelgen in zijn nieuwe potentieel om na te denken over de gevolgen van zo'n eenvoudige Verrichting. Geen enkele man heeft ooit zulke Verrichtingen gedaan, dacht hij naar haar. Zelfs niet onder de rakhs. Terwijl hij alle hoeken en gaten van haar geest verkende, weefde en weefde en weefde ze met al haar kracht, gebruik makend van alles wat Hesseth haar had geleerd en ieder grammetje macht dat het tij ter beschikking stelde. Getijde-faege deed het niet zo goed met materiële zaken, had de rakh-vrouw haar verteld, maar met betrekking tot zaken van de geest kende het Licht geen gelijke. Ze hoopte dat het zo was terwijl ze hen samenbond, met haar beginnerstoverkracht een band smedend die zou dragen wat hij had opgeroepen, een band die — naar ze hoopte — nooit zou kunnen worden verbroken.

Toen sloeg ze toe. Hard en snel, een enkele opwaartse stoot van haar rechterhand met het mes — Tarrants mes, opgeraapt van de vloer van de troonzaal toen niemand keek recht in haar eigen keel, in die ene plek (had Damien gezegd) waar het bloed dicht bij de huid kwam, op weg om levenschenkende zuurstof naar de hersenen te brengen. Ze stak snel en ze stak hard, want ze wist dat ze geen tweede kans zou krijgen. En onderwijl goot ze al haar woede uit over deze man, liet ze hem verdrinken in haar haat en haar verdriet en haar vastberadenheid om hem te vernietigen, emoties die ze tot dan toe wanhopig in de hand had gehouden zodat hij niet zou snappen wat ze werkelijk aan het doen was, maar nu de daad was gedaan, gingen die van haar uit als een vloedgolf.

Jij hebt mijn vader vermoord! schreeuwde ze in stilte. Terwijl het mes diep sneed, diep in haar keel, het bloed gelegenheid gevend om naar buiten te gutsen langs haar hals, haar borst, haar armen. Ze voelde nu geen angst, alleen de felle vreugde van triomf. Jij hebt Hesseth vermoord! Je hebt alles afgepakt wat ik had en nu wil je dat ook bij anderen doen, bij ontelbaar veel anderen! Maar je zult het niet doen, je zult het niet doen, want ik heb een manier gevonden om je tegen te houden!

Eerst schrok hij, toen was hij verwaand, verontwaardigd en toen probeerde hij terug te gaan naar zijn andere lichaam, maar hij kon niet en hij werd bang. Hij had gedacht dat hij nooit zou kunnen worden gedood zeker niet door haar! maar nu besefte hij dat dat niet waar was, zij had een manier bedacht. Ze zou hem samen met haar de dood in slepen, al kostte het haar ieder grammetje van haar kracht, ieder greintje macht dat ze kon oproepen Terwijl hij vocht om zich uit haar stervende lichaam terug te trekken, greep zij uit alle macht naar de getijde-faege, zich vasthoudend aan de regenboogkleuren en die gebruikend om haar Binding te versterken om hem vast te houden, te voorkomen dat hij weg zou glijden...

Brullend rees de aard-faege op vanuit de grond aan haar voeten, haar omringend met de vlammen van zijn razernij. Verblind kon ze niet langer Zien. Verbluft kon ze niet langer Bewerken. Op het moment dat ze begon aan de lange glijvlucht naar de duisternis van de dood voelde ze hoe hij zijn macht gebruikte om de band tussen hen te ontrafelen. Hij begon van haar weg te glijden, zijn geest begon weg te glippen uit haar bloedende lijf naar een betrouwbaarder lichaam. Nee! krijste ze. Je mag niet weggaan! Maar hij ging toch en zij verzwakte snel.                           God, alstublieft. Ze bad koortsachtig, wanhopig. Help me! Haar ogen werden troebel, evenals haar andere zintuigen. Ze kon de vlammen die hij te voorschijn had getoverd amper nog voelen. Alstublieft. Voor Hesseth en mijn vader en de kinderen bij de Terata en al die duizenden die hij kwaad zal doen, al die duizenden die zullen worden opgegeten of erger als hij vrijkomt... Alstublieft, help me. Er klonk nu een galmend geluid in haar oren en het pompen van bloed uit haar keel was afgenomen tot een gesijpel.

'Alstublieft,' fluisterde ze. En viel naar de grond, de zachte grond, en de duisternis spreidde zich over haar uit als een deken. Zacht, zo zacht. Ze vocht ertegen, maar de macht ervan was verlammend, verstikkend. Alstublieft, alstublieft, laat hem niet ontsnappen. ..                                              En daar was Iets, dat antwoordde. Iets dat de vlammen om haar heen verkoelde tot ze weer verdwenen in de stromingen waaruit ze ontsproten waren om verder te stromen als water rond haar liggende lichaam. Iets dat haar angsten stilde en haar haat verzachtte en de stormen in haar geest kalmeerde. Iets dat zich ook uitstrekte naar de ziel van de Prins, zijn geest vullend met Zijn Aanwezigheid. Vrede. Stilte. Volkomen kalmte. Hij herkende het gevaar en hij vocht ertegen, vocht er wanhopig tegen, maar het was niet het soort macht waar een mens mee kon strijden. Zijn ervaring lag in geweld en overheersing en die dingen hadden geen macht hier. Ze voelde zijn angst wegvloeien in de duisternis de zachte, liefhebbende duisternis en langzaam, geleidelijk aan, hield hij op met spartelen. Het maakte hem niet meer uit in welk lichaam hij zat en of dat lichaam stierf. Zijn dorst om te leven had plaatsgemaakt voor iets veel krachtigers. Langzaam herweefde de getijde-cocon zich om hen heen, hem bindend aan haar lichaam. Langzaam gleed ze weg in de warme schaduwen van de dood en hij ging met haar mee.

Dank u. Stemloze woorden, stille vrede. Dank u.

Er waren nu gezichten, zwevend in een draaikolk van licht. Hesseth. Haar vader. Haar moeder. Alle rakhse kinderen. Ze stak haar armen naar hen uit, om hen als spoken te zien oplossen tussen haar vingers. Kom, fluisterden ze, opnieuw vorm aannemend vlak buiten haar bereik. Tijd om verder te gaan. Kom met ons mee.                                                                                                                                                                                   Ze liep naar hen toe. Een heldere gestalte leidde de weg, een soldaat wiens wapenrusting een gouden glans had als die van de Kern en wiens kristallen banier tinkelde in de wind. Ze herkende hem van een visioen dat ze een keer had gehad, een visioen van duizenden glanzende ridders die gereed stonden om hun leven te geven voor hun geloof. Hij stak een hand naar haar uit en die nam ze aan. Het contact deed haar tintelen. Sommige dingen, fluisterde hij, zijn het waard om voor te sterven. En toen was de hele wereld vol van licht en was er alleen maar vrede.