2
Land. Met vulkanische pracht en praal rees het op uit de zee, scherpe pieken met een top van kaal graniet en een massieve vegetatie die als een groene waterval langs de lagere hellingen omlaagliep. Er was geen strand, noch een andere geleidelijke overgang. De steile kliffen waren gescheiden van het water door een strakke, rafelige lijn die alleen werd verzacht door het opspattende water van de golven die zich op de rotsen stortten. Onherbergzaam, om het zachtjes uit te drukken... maar dat was nauwelijks verrassend. Erna stond niet bekend om haar zachte stranden.
Land. Ondanks de afstand was de lucht zwanger van geur, van geluid: naaldbomen, op het punt zich uit te zaaien; de eerste ontluikende lentebloemen; de kreten van zeevogels, cirkelend in de lucht, op zoek naar een ogenblik van vloeibare stilte om naar voedsel te duiken. De passagiers van de Gouden Glorie stonden bijeen op de boeg, iets meer dan veertig in getal, gretig turend in het ochtendgloren om de kenmerken van het beloofde land te bestuderen. Een paar van hen koesterden de slanke telescopen die Tarrant voor de reis had meegebracht en die ze behandelden als onbetaalbare relikwieën, zo niet uit eerbied voor de Oude Wetenschap die ze had voortgebracht, dan wel uit angst voor Tarrant. Hun eigen verrekijkers hadden hen maanden geleden al in de steek gelaten, evenals een groot aantal scheepsinstrumenten. Met het gebrek aan aard-faege op de diepe zee was alles droog komen te staan. Iedereen was verrast en angstig — geweest, behalve de Jager.
Wat moet dat verschrikkelijk zijn geweest voor de eerste ontdekkingsreizigers, dacht Damien. Die moeten vanwege hun minachting voor tovenarij hebben gedacht dat hun apparaten het hier ook zouden doen. Zonder te beseffen dat de aard-faege ook wordt beïnvloed door onbewuste gedachten... en dat daarom geen enkel werktuig dat de mens op het land heeft gemaakt, geheel vrij is van de smet daarvan. Was dat de reden dat er van geen van die schepen ooit iets was vernomen?
Waren ze midden op de oceaan verdwaald geraakt omdat hun instrumenten hen in de steek hadden gelaten? Of misschien op de tast een haven binnengestumperd in de wetenschap dat de terugreis vrijwel onmogelijk was? Hij kon niet wachten om daar achter te komen. Vijf expedities, honderden mannen en vrouwen... naar de plek waar een Kwaad vandaan kwam dat dodelijker en subtieler was dan enig ander gevaar dat het westen ooit had voortgebracht. Hij kon niet wachten om het te ontdekken. Zijn handen jeukten om het te vernietigen. Binnenkort, beloofde hij zichzelf. Niet te snel. Eén ding tegelijk.
Hij stond in het stuurhuis van de Gouden Glorie, Tarrants telescoop in de hand. Naast hem stond een tafel, overladen met kaarten, de bovenste een exemplaar van de Jager, waarop het oostelijke continent was afgebeeld, van bovenaf gezien, met alle hoogteverschillen duidelijk aangegeven in de keurige mechanische druk van de stichters van de eerste kolonie. Ongetwijfeld een topografische verkenning naar alle waarschijnlijkheid een kopie daarvan. Tarrant had tijdens de vorige tocht genoeg waardevolle spullen verloren om te waken voor het reizen met originelen. Op de kaart lagen de instrumenten die de loods had gebruikt om hun positie te bepalen en Damien keek toe terwijl ze een glimmend koperen astrolabium opzijschoof om een ander stuk van de kust te bestuderen. Het zei een hoop over haar gemoedstoestand dat ze een ouderwetse hoekmeter had verkozen boven de verfijndere instrumenten die ze tot haar beschikking had. Als Rasya gespannen was, gaf ze de voorkeur aan eenvoudige, primitieve werktuigen. Ten slotte zei ze: 'Als we zijn waar ik denk dat we zijn, dan is er een eiland weg.'
'De oceaan is gestegen,' bracht de kapitein haar in herinnering. Zijn oog bleef gericht op de kliffen in de verte. 'Er zal wel een hoop meer weg zijn, sinds de tijd dat die kaart is gemaakt. Wees maar niet benauwd.' 'Bedankt,' zei ze droogjes. 'Maar jij bent niet degene wiens taak het is ervoor te zorgen dat we niet aan de grond lopen.'
Ze vormden een studie in tegendelen, zo zeer zelfs dat het moeilijk was voor te stellen dat ze met elkaar uit de voeten konden, laat staan zo nauw en doelmatig konden samenwerken als ze deden. Rasya Maradez was lang en slank, had helderblauwe ogen, een door de zon gebruinde huid en kort haar dat helblond was gebleekt door de nimmer aflatende zonneschijn. Als ze bewoog speelden er soepele spieren langs haar slanke ledematen, slechts verhuld door een afgeknipte korte broek en een geïmproviseerd topje. Onweerstaanbaar, als je op het atletische type viel. Zoals Damien. De kapitein daarentegen was een donkere man met een donkere huid en een donkere blik, fors en zwaar genoeg gebouwd om te kunnen dienen als reserve-anker als dat nodig mocht zijn. Zijn gezicht en handen zaten vol littekens — van straatgevechten, vermoedde Damien en hoewel hij zijn eigen, met goud beslagen instrument met overduidelijke eerbied hanteerde, leken zijn harde, gegroefde vingers eerder te passen bij een struikrover dan bij een officier. Hun karakters liepen evenzeer uiteen maar vulden elkander op verrassende wijze aan, wat resulteerde in een gespannen maar doelmatige samenwerking waarmee de gevaarlijkste wateren van Erna succesvol waren bedwongen.
Langzaam maakte de kapitein een draai teneinde de lengte en de breedte van de kustiijn door zijn eigen telescoop af te speuren. Tussen zijn vingers was het fijne graveerwerk te zien van de met kostbare edelstenen afgezette figuren die de gouden koker versierden. Tarrant had hem het instrument ten geschenke gegeven toen ze pas de haven uit waren en Damien herinnerde zich nog dat hij verbaasd was over het opzichtige ontwerp ervan. Onterecht. Met de waarde die in heel zijn smakeloosheid duidelijk uit het voorwerp sprak, had Tarrant de kapitein ogenblikkelijk voor zich gewonnen. De goede wil die de Jager in deze bemanning niet kon opwekken, was hij duidelijk van plan te kopen.
Zorgvuldig bestudeerde Damien de ligging van het land in de verte: golfbrekers en klifwanden en hier en daar een rotshelling die met een beetje verbeelding kon worden aangeduid met het woord strand... Hij speurde de zout schuimende kustlijn af en betreurde het dat hij Tarrants Zicht niet had. Onderhand zou de Jager alle stromingen in dit gebied al wel hebben geanalyseerd en geïsoleerd om de boodschap die ze droegen te kunnen lezen. Ja, zou hij hebben gezegd, er zijn mensen, net ten zuiden van hier. Niet bewust van onze aanwezigheid. Zeil maar verder voor de wind...
En plots haalde Damien diep adem toen hij een vorm in het oog kreeg die er niet geheel natuurlijk uitzag. Het duurde even voordat hij het scherp in beeld had: een vage lijn, vrijwel helemaal recht, die van de voet van het klif helemaal naar de top, een paar honderd voet daarboven, liep. Kunstmatig, dacht hij. Geen twijfel mogelijk. Zijn vingers verstrakten om de smalle buis van de telescoop toen hij die scherpstelde op de lijn zelf, op het ritme van piepkleine stippels van schaduwen die die lijn vormden. In een poging die te identificeren.En een ogenblik hield hij zijn adem in, toen hij besefte wat die stippels waren. Wat ze moesten zijn.
Grote God. Natuurlijk.
De kapitein keek hem aan. 'Ziet u iets?' Hij knikte. Zijn hart bonsde zo luid van opwinding dat hij verbaasd was dat de anderen het niet konden horen. 'Daar.' Hij richtte 's mans blik op de lijn die hij had gezien en gaf zijn eigen telescoop aan Rasya. Zonder iets te willen zeggen voordat ze het zelf hadden gezien. Voordat ze het hadden bevestigd.
De kapitein zag het het eerst en vloekte zachtjes. 'Grote negende messias. Een trap?' 'Het zijn nauwelijks treden te noemen,' corrigeerde Rasya. 'Daar is de helling te steil voor.' 'Maar ze zijn door mensen uitgehakt. Zeker weten.'
Mensen, dacht Damien, of iets dat veel op mensen lijkt. Iets dat een menselijke gedaante heeft en zich daarom bedient van menselijk gereedschap. Staan we te kijken naar het werk van een mogelijke bondgenoot... of is dit het visitekaartje van de vijand? De onzekerheid maakte hem koud van binnen. Hij probeerde een Kenning te doen om zijn twijfels te sussen, maar de macht die aan de aarde kleefde liep nog steeds te diep onder hen door. Onbereikbaar. Tarrant zou misschien door zo'n laag water heen kunnen Werken, maar hij beslist niet.
'Ras?' zei de kapitein.
'Slechte plek om aan land te gaan,' antwoordde ze rustig. 'Ook voor een roeiboot. En er is geen plek in de buurt om de Glorie binnen te brengen, niet dat we gezien hebben, tenminste. Dat betekent dat we jullie hier moeten achterlaten en misschien tien, misschien honderd mijl verder langs de kust moeten gaan. Niet goed.' 'Maar als u het wilt, doen we het,' verzekerde de kapitein Damien. 'Dat was de afspraak. U aan wal brengen waar u maar wilt... ook al is dat ergens midden in de wildernis.'
'En tegen beter weten in,' voegde Rasya eraan toe. Damien bleef de kust nog een lange minuut bestuderen, alsof dat zijn ongemak wat kon doen afnemen. 'Kunnen we hier wachten? Tot de zon onder is? Dat is...'
'Over zeven uur,' hielp Rasya, en de kapitein vroeg: 'Vanwege de edele heer?'
'Ik wil hem hier eerst naar laten kijken. Voordat er een beslissing wordt genomen.' 'We kunnen hier niet blijven liggen,' waarschuwde Rasya. 'Tenzij je je te grazen wilt laten nemen door de eerstvolgende roller. Kijk maar, de kust is vaak en hard geraakt. Hier blijven liggen is vragen om moeilijkheden.' Bedachtzaam haalde ze een hand door haar korte haar. 'We kunnen een poos de zee op en terugkomen op het tij van Domina... 's nachts wel gevaarlijk, maar als de wind blijft staan, wil ik het er wel op wagen.' De kapitein keek ter goedkeuring Damien aan en deze knikte. 'Goed. Doe maar.' Ze legde de slanke zwarte telescoop neer en vertrok om de bevelen te geven die hun koers zouden aanpassen. Damien wilde haar achterna gaan, maar werd tegengehouden door de hand van de kapitein op zijn schouder.
'Wacht even,' mompelde hij. 'Wacht heel even.'
Hij gebaarde Damien zijn telescoop weer op te pakken. Dat deed hij en hij richtte het instrument nogmaals op de kustlijn in de verte. 'Boven aan de trap,' gaf de kapitein aan. Zijn stem was gespannen. 'Ongeveer tweehonderd el naar rechts. Een klein eindje van de rand.' Schaduwen. Rotsblokken. En een cirkelvorm die duister glom in het zonlicht, een ring van blauwzwart metaal die uitkeek over de branding als een enorm nachtzwart oog. Niet moeilijk te zien, nu hij hem eenmaal had gevonden. Het duurde wat langer voordat hij de vorm had herkend die erachter lag. De lange metalen buis met het draagstel van ruw hout en zware ijzeren pennen. Daarnaast ijzeren ballen, opgestapeld met meetkundige precisie. Granaten.
Hij liet de telescoop zakken. En vloekte zachtjes. 'Denk eraan,' zei de kapitein, 'ik heb niet veel van die dingen gezien... maar het lijkt mij verdomd veel op een kanon.'
De nacht viel, maar bracht geen ware duisternis. De wolkeloze hemel was nog voor de helft gevuld met sterren, duizenden heldere speldepuntjes licht die twinkelden in de kobaltblauwe hemel als diamanten op het fluweel van een juwelier. Meer naar het westen stonden er zoveel dat hun lichtjes samensmolten tot een plas van gesmolten goud aan de horizon die de zee met vuur bekroonde. Weldra zou Erna's tweede zon ondergaan een valse zon, bestaande uit miljoenen sterren maar tot die tijd hoefden de Ernaanse kolonisten niet bang te zijn voor het donker. Alleen de wezens die het ware zonlicht vreesden zouden deze tijd aanduiden met het woord nacht.
Tarrant stond aan de boeg van het schip, zijn bleke ogen dichtgeknepen tegen het Kernlicht. Zijn handen in de handschoenen waren stevig om de reling geslagen en Damien wist zeker dat de knokkels wit waren van de spanning als hij ze zou kunnen zien. Tarrants hele lichaam was stram en zijn aandacht was onwankelbaar gericht op de kust. Probeerde hij een Kenning? Ten slotte ontspande hij zich en slaakte een zware zucht. Een geïrriteerde zucht.
'Nog steeds te diep,' mompelde hij. 'Ik had gehoopt...' Hij schudde zijn hoofd.
'Kun je niets zien?'
De zilveren ogen schoten vuur. 'Dat zei ik niet.' Hij staarde nog een ogenblik langer naar de kustiijn, de neusgaten wijd open als om de geuren op de avondbries te onderscheiden. 'Leven,' mompelde hij ten slotte. Hongerig. 'Er zijn mensen, in overvloed. De stromingen staan er bol van. Vet van hun angst...' Zijn lippen verstrakten een weinig. Een glimlach? 'Maar dat is uw zorg niet, nietwaar?'
'Wat nog meer?' vroeg Damien stijfjes.
'Beschaving. Maar dat had u natuurlijk al geraden — vanwege het kanon. Ze zijn voldoende georganiseerd om zichzelf te verdedigen en genoeg gedisciplineerd voor het gebruiken van kruit.' 'En er is iets waar tegen ze zich moeten verdedigen.'
'Ja. Dat ook.'
'Onze vijand?'
'Wellicht. Maar wie kan zeggen welke vorm dat kwaad heeft aangenomen, hier in het land van herkomst? Ik zou overal voor op mijn hoede zijn, ook voor beschaving, tot we de basis daarvan hebben ontdekt.' 'Die kun je niet zien?'
'Het enige wat ik nu kan doen is kijken naar de machtstromingen en me een voorstelling maken van de krachten waardoor ze zijn gevormd. Als ik de aard-faege kon aftappen, kon ik misschien een duidelijker beeld oproepen... maar op dit moment zijn dat mijn grenzen. Met een blik op een rivier zou men zich, gebaseerd op het sediment, een voorstelling kunnen maken van de oorsprong ervan, maar nooit met zekerheid kunnen zeggen wat voor boot er voor het laatst op heeft gevaren. Met deze stromingen is dat precies hetzelfde.'
'Dan moeten we dus wachten tot we aan land zijn. Verdomme.' Even wierp Tarrant hem een blik toe, toen keek hij weer over het water naar de kust. 'Ja,' zei hij zacht. 'U zult moeten wachten.' Damien verstijfde. Hij kende de Jager goed genoeg om alert te worden als zijn toon op die manier veranderde en heel nauwkeurig naar zijn exacte woordkeus te luisteren. In vijf midmaanden op zee had hij een hoop geleerd. 'Ga je ons verlaten?'
'Dat lijkt me verstandig,' fluisterde hij.
'Mij niet.'
'U hebt antwoorden nodig.' Zijn stem was kalm, maar de honger resoneerde in de klank ervan. 'Ik... voedsel.' Damien haalde diep en langzaam adem. Probeerde bedaarder te klinken dan hij was. 'Je gaat aan land om te doden.'
De Jager zei niets.
'Tarrant...'
'Ik ben wat ik ben,' onderbrak hij scherp. 'Dat wist u toen u me vroeg om mee te gaan. U wist dat ik zou doden, en vaak. Dat ik moet doden om in mijn eigen levensbehoefte te voorzien. Dat wist u, en toch verkoos u mij mee te vragen. Hang nu niet de hypocriet uit,' waarschuwde hij hoofdschuddend. 'Dat past u niet.'
Damiens handen balden zich tot vuisten langs zijn lichaam. Hij deed zijn best zijn stem tot kalmte te dwingen. 'Wanneer?' 'Zodra we buiten bewaking zijn.' Hij knikte naar de kliffen in de verte. 'Ze houden ons in het oog, weet u. Al sinds we hier zijn aangekomen. Ondertussen zullen er boodschappers onderweg zijn, soldaten gemobiliseerd worden... ze zullen ons voor een verkenner van de vijand houden tot het tegendeel is bewezen.'
'Des te meer reden om ons niet op te splitsen.'
'Ik ben u hier van geen enkel nut,' zei hij bruusk. 'Als we morgen worden omsingeld door een oorlogsvloot, kan ik niets doen om ons te redden. Aan land kan ik uw vorderingen volgen, de vijand leren Kennen, gebruik maken van de aard-faege...'
'En voedsel vinden.'
De zilveren ogen richtten zich op hem, scherp als twee diamantboren. 'Ik ben wat ik ben,' herhaalde hij. 'Dat onderwerp staat niet ter discussie.' Hij draaide zich om. 'En als u me nu wilt excuseren, er zijn nog een paar dingen die geregeld moeten worden voordat ik vertrek. Ik moet me voorbereiden.' Hij maakte een buiging, een miniem gebaar, en verliet Damien.
Een korte wandeling bracht hem voorbij de stuurhut op het lager liggende middendek. Daar waren mensen, passagiers zowel als bemanning, en op zijn nadering weken ze als een betoverde zee uiteen. Sommigen staarden hem vol ontzag na, anderen wendden bijgelovig hun ogen af zoals ze zouden doen bij een passerende demon. Hij negeerde hen allemaal. Eens hadden ze hem gevreesd, zoals de mensen het demonische altijd vrezen, en er was zelfs gemompeld dat het schip beter af was als ze hem zouden blootstellen aan de zon en dan zijn stof zouden uitstrooien over de golven. Maar zijn optreden tijdens de storm had daar verandering in gebracht. Een kleine vijftig mannen en vrouwen die zich eens tegen de Jager zouden hebben gekeerd, bezagen hem nu met een eerbied die weinig voor aanbidding onderdeed en eenieder die een afkeer had van dat gebruik, had geleerd zijn mond te houden.
Als het heidens gepeupel was, zouden ze hem al lang tot een god hebben uitgeroepen, dacht Damien somber. Hij vroeg zich af of Tarrants aard hem zou toestaan dat te accepteren. Of kleefde er nog steeds genoeg van de filosofie van de Kerk aan zijn ziel om die macht, in die vorm, te verafschuwen? Dank de Ene God dat we daar nooit achter zullen komen. Hij wierp een blik op de zich terugtrekkende gestalte van de Jager en de devote gezichten die hem omringden — en verbeterde zichzelf grimmig. Bid tot de Ene God dat we daar nooit achter hoeven te komen.
Tarrants hut was benedendeks, in de donkere, volle ruimte die normaal was gereserveerd voor lading, levende have en machinerie. Dat was zijn eigen keuze. Damien had hem een hut naast die van hem willen geven, met de kleine raampjes zorgvuldig gebarricadeerd tegen het zonlicht... maar Tarrant had de voorkeur gegeven aan een waarlijk lichtloos domein, waar niemand zijn leven in gevaar kon brengen door het openen van een deur. En dat kon Damien hem niet kwalijk nemen. Uit het incident bleek eens te meer hoe kwetsbaar de Jager buiten de nachtelijke uren was.
Nu werd het geïmproviseerde heiligdom bewaakt door een altereiken deur, versterkt met ijzerbeslag en — zonder twijfel, volgens Damien net zoveel donkere faege als het ruwe hout kon absorberen. Die macht, uitgezaaid door de duisternis in Tarrants eigen ziel, had hier beslist welig getierd vanaf het moment dat het zonlicht hier voor het laatst geschenen had. Geen prettig idee.
Hij zette zich schrap om te kloppen toen de zware deur openzwaaide. Het licht van een enkele kaars scheen als een aureool rond het lichtbruine haar van de Jager. Een ogenblik dacht Damien dat hij de donkere faege om zich heen voelde wervelen: een hongerige, kwaadwillige macht die zijn kracht ontleende aan duisternis en afzondering. Verbeelding, natuurlijk. Hij kon die macht noch een andere niet Zien zonder eerst zijn zintuigen te hebben aangepast. 'Komt u binnen,' nodigde de Jager hem uit, en voor het eerst sinds de ruimte maanden geleden was verzegeld trad de priester binnen.
De lucht in het ruim van de Gouden Glorie was verstikkend dik door de walm van mest, oude rook en te sterk gezouten vis. Damien wist dat zo'n stank onvermijdelijk was stront kun je zo vaak onderschoffelen als je wilt, had de kapitein hem verzekerd — en hij had zich dikwijls afgevraagd hoe Gerald Tarrant, normaal toch zo kieskeurig, het daar kon uithouden. Maar toen hij over des Jagers drempel stapte, kwam hij in een andere wereld terecht. Hier, in dit heiligdom van de nacht, was alles steriel. Hier was de macht van de donkere faege gebruikt om alle geur van leven en van de dood aan de lucht te onttrekken. De Jager mocht dan geen toegang kunnen krijgen tot een macht die hem kon dienen op het door de maan beschenen dek, maar hier in deze zorgvuldig gekoesterde duisternis was hij de onbetwiste heer en meester.
Op het bed lag Hesseth en het licht van de ene kaars naast haar scheen op een lichaam dat stijf stond van de spanning. Haar vacht was opgezet als die van een kat en er lag een dun vlies over de binnenste ooghoeken, waardoor haar gezicht er des te vreemder uitzag. De lange gepluimde oren lagen plat tegen haar hoofd; van verschrikking. Of vijandigheid. Of beide.
'Gaat het?' vroeg Damien zacht. Ze knikte en wist zelfs nog iets op te brengen dat bedoeld had kunnen zijn als een glimlach. Haar scherpe carnivorentanden droegen bij aan haar dierlijk woeste uiterlijk. Tarrant zette een kruk naast het bed en gebaarde de priester te gaan zitten. Terwijl hij plaatsnam merkte hij op dat Hesseths polsen waren vastgebonden aan de zijkanten van het bed. Met een ruk keek hij Tarrant aan. 'Ze heeft klauwen,' bracht de adept hem in herinnering. 'Ik achtte deze voorzorgsmaatregelen... niet onverstandig.'
Haar slanke handen waren tot stevige vuisten gebald en hij zag de spieren onder de vacht gespannen staan terwijl ze de stevigheid van haar boeien testte. 'Denk je werkelijk dat ze naar je uit zou halen?' 'Ik geef er de voorkeur aan overal op voorbereid te zijn.' Hij wierp een blik op Damien en de priester wist onmiddellijk hoeveel er niet werd gezegd. Haar ras is nog altijd primitief. Nog altijd behept met een dierlijke ziel. Wie kan zeggen of het haar instinct of haar intelligentie is die de overhand krijgt als ze zichzelf bedreigd voelt? Maar het was meer dan dat alleen: een donkerder onderstroom die even flitste in de bleke ogen en toen weer zorgvuldig verborgen was.
Hij haat haar nog steeds, dacht hij. Heel haar volk. Ze hebben hem één keer gevangengenomen en dat zal hij nooit vergeten. God sta haar bij als hij ooit tot de slotsom komt dat ze niet langer onmisbaar is. 'Nu dan,' zei de Jager zacht. De vertrouwde waarschuwing was des te krachtiger nu die niet werd verwoord: Niet tussenbeide komen. Niet mee bemoeien.
Tarrant nam naast haar plaats op het smalle bed en bleef een ogenblik stil zitten. Om zichzelf voor te bereiden. Toen legde hij zijn handen over haar gezicht, de slanke vingers over haar trekken gespreid als de poten van een uitgehongerde spin. Ze verstijfde en hijgde en er ontsnapte een zacht gekreun van pijn aan haar lippen, maar ze probeerde niet te ontsnappen. Niet dat dat haar iets zou hebben geholpen. Ze was nu gebonden door de donkere faege, steviger dan touwen haar ooit zouden hebben kunnen binden. Damien werd misselijk toen hij zich er een voorstelling van maakte.
'Nu dan,' fluisterde de Jager opnieuw. Hij begon de macht aan te wakkeren. Te verleiden. Met onberispelijk gemanicuurde handen streelde hij de gladde vacht op haar gezicht met naar het scheen een liefhebbende tederheid, maar Damien had de man vaak genoeg zien Werken om zijn macht te herkennen voor wat die was. Dodelijk, immer dodelijk. Het onderwerp van aandacht kon zijn een eenzame, doodsbange vrouw, een zwerm bacteriën of de haarfollikels op een rakhs gezicht; het patroon was altijd hetzelfde. De Jager ontleende zijn macht aan de Dood.
De dunne vacht onder zijn vingers raakte los en viel in een fijne wolk van goud van haar wangen terwijl hij met zijn handen over haar huid streek. Het was duidelijk een pijnlijk proces, want terwijl hij Bezig was, siste Hesseth en klauwden haar nagels diep in het hout van het bed. Eenmaal gaf ze een gil, een scherpe, lijdzame noot, eerder beestachtig dan menselijk, en Damien kende Gerald Tarrant goed genoeg om de afkeer in zijn ogen te zien flitsen.
Maar ze jammerde niet en deed duidelijk haar best om niet voor hem terug te deinzen. Ze had hier tenslotte zelf om gevraagd. Het was haar idee geweest. En hoe verschrikkelijk Damien het ook vond om toe te geven, een verdomd goed idee ook nog. Het is niet zomaar vacht wat ze opoffert, bracht Damien zichzelf in herinnering. Maar haar erfgoed. Haar afkomst. Want bij haar volk zit de haat jegens mensen veel te diep om haar terug te nemen zoals ze er nu uitziet. Voor iemand van haar ras was het de ultieme misvorming. En hij wilde haar hand pakken en erin knijpen, om haar te troosten zoals hij een mensenvrouw zou troosten maar met de duimlange klauwen die al diepe voren in het bed hadden gekerfd was een dergelijk gebaar onmogelijk. En zou zij zo'n gebaar hebben aanvaard? Ze had zich het grootste deel van de reis afzijdig gehouden en het gezelschap van mensen ook van haar eigen reisgenoten tijdens de lange maanden op zee veracht. Zou het aanbod van menselijk contact haar nu troosten of slechts beledigen?
Langzaam en zorgvuldig herschiep Gerald Tarrant haar gezicht, zonder acht te slaan op haar zachte, lijdzame gekerm of de kreten die af en toe aan haar ontsnapten als de gil van een gewond dier. Hij hield alleen even op als er een golf van pijn door haar lichaam trok en dan alleen omdat het door die beweging moeilijker was om haar gezicht van de natuurlijke deklaag te ontdoen en de tere huid daaronder bloot te leggen. Wangen. Voorhoofd. Oogleden. Neus. De vacht viel in stukjes van haar af, alsof ze levend werd gevild. En toch klaagde ze met geen woord, hoewel haar armen vaak en hard genoeg aan het ruwe touw van haar boeien trokken om het bloed te doen vloeien.
Is dat soms bestiaal van aard, vuile klootzak?
Ten slotte scheen Tarrant klaar te zijn. Hij veegde nog een paar losse haartjes van haar gezicht en ging rechtop zitten om zijn staaltje vakmanschap in ogenschouw te nemen. Hesseth bleef stil liggen, hulpeloos en uitgeput, hijgend als een opgejaagd dier. En haar gezicht... Was prachtig. Exotisch. Van zeldzame schoonheid. Tarrant had dunne lijnen vacht laten zitten om dienst te doen als wenkbrauwen en oogharen, en die omlijstten haar ogen met een sierlijke symmetrie. De ogen waren exotisch, met een zachte welving in de binnenste ooghoek die veel weghad van de menselijke mongolenplooi. De haargrens verliep geleidelijk, zodat de hoofdhuid leek over te gaan in lang en dik goudblond haar in plaats van vacht. De jukbeenderen waren hoog en fijn, de neus menselijker dan Damien had verwacht en de lippen... Tarrant had iets met de spieren daaronder en daarboven gedaan om ze te herscheppen tot een menselijke volheid. Het resultaat was van volmaakte, evenwichtige en adembenemende schoonheid. Een ontzagwekkende schoonheid, omdat die was gemaakt uit bloed en pijn. Zelfs wanneer hij vernietigde ging de Jager esthetisch te werk. Het was makkelijk die kant van hem te vergeten, dacht Damien. Evenals het makkelijk was te vergeten dat onder die brute buitenkant het scheppende genie schuilde dat zijn geloof had voortgebracht. God van de Aarde, als dat aspect van hem weer tot leven kon worden gewekt...
'De handen lijken niet,' zei Tarrant kortaf. 'Niet met zulke klauwen in plaats van nagels. Ze kan het beste handschoenen dragen, en de vacht laat ik zitten om het effect te verzachten als die handschoenen uit moeten. En er is nog één ding...' Hij legde zijn vingers op haar ogen, op de plek van de binnenste ooghoeken. Haar kreet van pijn was kort en schor en scheen een soort dam in haar te doen breken. Toen hij haar losliet, stond er bloed in haar ogen op de plaats van het membraan, en ook tranen. Ze begon onbeheerst te beven.
'Dat was het,' stelde Tarrant vast, zonder acht te slaan op haar lijden. 'Als ze voorzichtig is, moet het lukken.' Hij knikte, duidelijk tevreden met zijn werk. 'U kunt haar nu losmaken.' Voorzichtig maakte Damien haar boeien los. Zachtjes vouwde hij haar gekneusde armen over haar borst en nam haar in zijn armen, zoals hij dat met een kind zou doen. Ze kreunde zachtjes en drukte haar gezicht tegen zijn borst om zich in zijn warmte te begraven. Hij wou dat hij nog een hand had waarmee hij haar kon strelen. Hij wou dat hij iets wist te zeggen om haar pijn en de vernedering van haar misvorming te verzachten. Maar het enige wat hij wist te fluisteren, was: 'We krijgen hem wel, Hesseth. We maken degene die hier allemaal verantwoordelijk voor is genadeloos af. Ik zweer het.' Voorzichtig droeg hij haar het hol van de Jager uit, omhoog naar de genezende nacht.
Het was middernacht toen Tarrant vertrok. Een heldere nacht, met een volle Domina en een driekwart Casca om de hemel te verlichten. Een frisse nacht, met aarzelende golven die een wit sidderende kam toonden, alsof ze niet wisten of ze nu wel of niet in schuimen moesten losbarsten. Maar Tarrant had hen ervan verzekerd dat het het komende uur beslist niet nog harder zou gaan waaien hoewel Damien niet wist hoe hij dat zonder de aard-faege kon weten dus hesen ze de zeilen, ondanks de wind. Dus hesen ze de riemen, om precies te zijn.
Damien spande zich in om de vorm van een eiland ten oosten van hen te kunnen zien, maar zag alleen water. Wat natuurlijk niet betekende dat het eiland er niet was. Hij had het volste vertrouwen in Rasya's observaties en als zij zei dat er ten oosten van hen een eiland lag, dan twijfelde hij daar niet aan. Geen seconde.
Een eiland. Dat betekende land dat boven de golven uitkwam.
Aard-faege.
Onder hen sloeg de reddingsboot op het water met de zware, resonerende klap van de staart van een niwalvis. Rasya slingerde haar benen over de rand van het schip en begon omlaag te klimmen. Even overwoog Damien haar plaats in te nemen met als argument dat hij degene behoorde te zijn die de Jager aan wal bracht... maar daar hadden ze al enkele malen een discussie aan gewijd die hij telkens had verloren. Rasya wilde het zelf en Tarrant had ermee ingestemd, dus wie was hij om zich ermee te bemoeien? En waar was hij eigenlijk bang voor dat zij zijn macht aan het werk zou zien en er ogenblikkelijk door zou worden besmet? Ze verdiende toch wel wat meer eer dan dat.
Hij voelde zich op een vreemde manier machteloos, nu Tarrant wegging. Een merkwaardig gevoel. Alsof hij ooit enige macht over de Jager had gehad. Alsof iemand ooit enige macht over de Jager kon hebben. Ten slotte trokken de twee mannen die hadden geholpen met het strijken van de reddingsboot zich terug om Damien met zijn duistere bondgenoot alleen te laten op het dek. Een ogenblik bleef Tarrant staan staren naar de zee, waar het maanlicht speelde over de rimpelende golven onder een nevel van zilver stuifwater. En wachtte. Tot de voetstappen van de mannen eindelijk van ver genoeg klonken om zeker te zijn van hun afzondering.
'U hebt me nooit gevraagd waarom ik ben meegegaan op deze reis,' zei de Jager rustig.
'Ik nam aan dat je daar je redenen voor had.' 'En u hebt zich die redenen nooit afgevraagd?' Ondanks zichzelf glimlachte hij. 'Het valt niet mee om jou ergens over uit te horen.' 'Dat heeft u nog nooit van een poging weerhouden.'
Damien haalde zijn schouders op.
Tarrant keek omlaag naar de wachtende Rasya. Damien wist dat hij niet hoefde aan te dringen. Ten slotte zei hij met een stem die nauwelijks boven de wind uitkwam: 'Hij kwam naar me toe, weet u. De lievelingsdemon van onze vijand, die ze aansprak met de naam Calesta. Hij kwam me opzoeken in het Woud, toen ik eenmaal genezen was. Ik herkende hem uit haar citadel...' Damien zag de spieren langs zijn kaken bewegen. Dacht hij terug aan die acht dagen en nachten in gevangenschap, overgeleverd aan de genade van een wezen dat nog sadistischer was dan hijzelf? 'Hij was het die me vertelde dat zijn meesteres me niet met zonlicht had gevangen, zoals ik had gedacht, maar met een eenvoudige illusie. Een toverkunstje! Het was mijn eigen angst die me verslagen had...' De bleke ogen werden tot spleetjes samengeknepen van haat. Damien dacht dat hij hem zag beven. 'Hij kwam om vrede te sluiten, zoals demonen wel vaker doen als hun meester gestorven is. Ik voelde me veilig, eindelijk terug in mijn eigen domein, en beging de fout naar hem te luisteren.' Hij schudde zijn hoofd toen hij er weer aan dacht. 'Hij had er bijna voor gezorgd dat ik mezelf verraadde. Daar, in mijn eigen land, waar de aarde zelf is onderworpen aan mijn wil, wist hij me bijna te verslaan.' Zijn gezicht stond strak, maar de emotie die daaraan ten grondslag lag was moeilijk te zien. Woede? Vernedering? De Jager had nooit erg goed tegen zijn verlies gekund. 'Vijfhonderd jaar ben ik bezig geweest om van het Woud een toevluchtsoord te maken dat door mens noch godheid kan worden bedreigd. Het Woud heeft oorlogen, kruistochten en natuurrampen doorstaan en is net zo zeer een deel van me als mijn eigen lichaam... en daar nam hij me te grazen. Daar! Wist hij me te misleiden, zodat ik mijn eigen ziel in gevaar zou brengen...'
Hij haalde langzaam en diep adem. Om zichzelf te kalmeren. 'Als ik in het Woud niet langer veilig ben, ben ik dat nergens meer. Ik zou me met mijn boeken en mijn toverkunst kunnen opsluiten, een maand, een jaar, een eeuw... maar de dreiging zou er altijd zijn. Zal er altijd zijn, tot ik ermee heb afgerekend.' De bleke ogen richtten zich op Damien. 'Begrijpt u?'
'Ik denk van wel.'
'U hebt me altijd gewantrouwd... hetgeen terecht is, dat verzeker ik u. Maar er kan een dag komen waarop dat een gevaarlijke luxe is. Onze relatie is zelfs hier, op dit schip, gespannen geweest en ik weet dat u uw twijfels hebt gehad omtrent de wijsheid van ons verbond. Dat wordt alleen maar erger naarmate de tijd verstrijkt. Onze vijand schijnt uitstekend in staat onze angsten op te sporen en tegen ons te keren -voedt zich daar misschien zelfs mee -en daarom vond ik het beter dat u begrijpt waarom ik hier ben. Hoeveel er voor mij op het spel staat met dit waagstuk. Ik dacht dat kennis meer waard zou zijn dan woorden over betrouwbaarheid en vertrouwen en dat soort dingen.' Hij kon de macht van die bleke ogen voelen toen die hem opnamen, zijn ziel doorvorsend naar een reactie. En even — heel even maar was het alsof hij de onzekerheid die daar diep van binnen verborgen lag, die verschrikkelijke kwetsbaarheid van de man, kon voelen. Want op de keeper beschouwd, was de Jager net zo min op zijn gemak met hun verbond als hij. Een ontnuchterend idee.
'Ik begrijp het,' zei hij kalm.
Ik heb gezworen hem te doden. Hij weet dat ik het zal proberen als dit allemaal voorbij is. Hoe dun is de draad die ons samenbindt? En wat belangrijker is: hoe dun denkt hij dat die is? Met volmaakte gratie zwaaide de Neograaf zijn benen over de reling naar de smalle touwladder daaronder. De natuurlijke gratie van een roofdier, dacht Damien. Evenzeer geschokt als gefascineerd door dat inzicht. Toen Tarrant zijn voeten op een sport had geplaatst bleef hij staan en keek hij Damien aan. 'Stel mijn verblijf bloot aan het daglicht,' gelastte hij. 'Breek de muren ervan af en breng mijn bezittingen naar boven zodat er niets meer van mijn macht overblijft.'
'Ik had me zo voorgesteld dat we eenmaal in een haven het hele schip -'
'Nu meteen, priester. Voor de plaatselijke bevolking zich met u in verbinding stelt. Onze vijanden schuwen het zonlicht eveneens, weet u nog? Het is beter om verwarring in deze te vermijden.' Een zweem van een glimlach, vaag als altijd, plooide zijn lippen. 'Vertrouw me maar.' 'Je hebt me er eens voor gewaarschuwd dat nooit te doen,' bracht hij hem in herinnering. 'Maar ik zal ervoor zorgen.'
'Zodra de zon op is.'
Hij vertrok zijn gezicht en deed een tegenbod. 'Vroeg. Ik beloof het.' Tarrant grinnikte. 'Goed genoeg.' Hij begon aan zijn afdaling voorzichtig, opdat zijn tot de enkels hangende kleding niet tussen zijn voeten en de sporten raakte maar Damien hield hem tegen.
'Tarrant.'
De Jager keek naar hem omhoog. En een ogenblik zag Damien in hem niet de koelbloedige moordenaar die hij was, maar de man die hij eens was geweest. Een man met een oneindige visie. Een man van geloof. Die is er nog steeds, diep in hem. Dat moet wel. Maar hoe breng je die naar boven? 'Bedankt,' zei hij ten slotte. 'Dat je het me verteld hebt.' En hij voegde eraan toe: 'Het helpt.' De Jager knikte. Zijn gezicht stond grimmig.
'Laten we hopen dat het genoeg is.'
Rasya. Hij had van haar gedroomd en was stijf van verlangen wakker geworden. Ze hadden het zo goed gehad samen, toen de reis pas was begonnen, met zijn energie en haar uitbundigheid en een flinke hoeveelheid seksuele kennis van zaken aan weerszijden. Een perfect paar, naar het scheen. Hij had gehoopt dat dat zo zou blijven. Maar toen hun navigatieapparatuur begon te haperen, werd ze steeds rustelozer. Gespannener. Hij beging de vergissing om te denken dat het vanwege haar werk was. Tegen de tijd dat hij de ware oorzaak besefte, was het te laat om nog te redden wat ze samen hadden gehad. Ik heb afweren die voorkomen dat ik zwanger word, had ze hem verteld, maar wat moet ik als die het ook begeven? Prachtig moment om kindjes te krijgen, vind je niet?
En toen kwamen de vulkanen van de Novatlantis en de vloedgolven uit de Poort van het Oosten en deed er zich nooit echt een geschikt moment voor om haar te vertellen dat er ook nog mechanische middelen waren waartoe ze hun toevlucht konden nemen. Want dat punt waren ze eigenlijk al voorbij. Voordat ze met haar ware angst naar buiten was gekomen hadden ze al zo vaak ruzie over trivialiteiten gehad dat de herleving van die momenten van intimiteit welhaast onmogelijk was. Zo waren vrouwen.
Jammer dan, dacht hij. Het was goed zolang het duurde. Meer kon je eigenlijk niet vragen, toch? Hij draaide zich om om weer te gaan slapen, half hopend dat hij de droom kon oppikken op het moment van wakker worden. Toen bracht een zacht geklop op de deur hem in herinnering waar hij eigenlijk wakker van was geworden. Hij tastte naar de lamp en wist die aan te doen zonder zichzelf in brand te steken. Daarop plooide hij de deken op de plek waar dat het hardste nodig was en riep zachtjes: 'Wat is er? Wie is daar?'
De deur piepte een heel klein stukje open. Er glipte een slanke gestalte naar binnen, gehuld in een ruwe zeemansjas. Met blote benen, merkte hij op. Een korte broek, met dit weer? Echt iets voor haar. 'Ben je wakker?' vroeg Rasya. Het kostte hem al zijn zelfbeheersing om niet met het meest voor de hand liggende geintje te riposteren. 'Nu wel,' zei hij alleen. 'Is Tarrant weg?'
Ze knikte. 'Opgelost in duisternis, zoals de poëet zou zeggen. Best een indrukwekkende vertoning.' 'Ja. Best een indrukwekkende kerel.'
Haar blauwe ogen waren op hem gericht. Fonkelend. Ondeugend. God, wat verlangde hij nog steeds naar haar. 'Heb je bezwaar tegen gezelschap?' vroeg ze zacht. 'Hoezo? Is er wat gebeurd?'
'Nog niet.' Ze glimlachte, ietwat aarzelend. 'Maar ik dacht dat er misschien wat kon gebeuren.' Ze kwam naar het bed en ging zitten. Naast hem. Zo dichtbij dat hij haar warmte door de deken heen kon voelen. 'En jouw afweren dan?' wist hij uit te brengen.
Ze grijnsde. 'De edele heer heeft ze voor me opgeladen toen we aan land kwamen. Waarom dacht je dat ik hem ben gaan roeien?' De jas gleed van haar ene schouder terwijl ze sprak. Daaronder had ze niet veel aan. Misschien wel helemaal niets. 'Naar mijn idee hebben we zojuist de op één na gevaarlijkste reis van de hele planeet volbracht, dus ben ik wel toe aan een klein feestje. Toch?' Ze hield haar hoofd schuin en keek hem onderzoekend aan. 'Maar als je geen interesse hebt...' Vrouwen. Probeer ze maar niet te begrijpen. Daar ben je gewoon niet voor uitgerust.
'Nee, ik zal geen interesse hebben,' mompelde hij en stak zijn handen naar haar uit. Pas later, in het holst van de nacht veel later, en na aanzienlijke inspanning dacht hij eraan haar te vragen: 'Wat is dan de allergevaarlijkste reis?' Het was te donker om het te kunnen zien, maar hij dacht dat hij haar voelde glimlachen.
'Naar huis,' fluisterde ze.