Proloog

Ik kan niet geloven dat we dit aan het doen zijn.

Kolonieleider Leonid Case lag op zijn buik op de vochtige Ernaanse aarde, zijn gebalde vuisten voor hem op de grond. Dit hele plan was waanzin, dacht hij. Waanzin om stiekem de nederzetting te verlaten, waanzin om midden in de nacht door deze buitenissige bossen te sluipen en waanzin om je in deze greppel verborgen te houden, als een roofdier met al je zintuigen op scherp voor de geur van je prooi... In feite was het enige dat nog gekker was dan de manier waarop hij zich gedroeg, de situatie die hem ertoe had gebracht. En de man die daar verantwoordelijk voor was.

Die schoft van een Ian, met die verdomde waanideeën van hem! Had de nederzetting hier niet al genoeg problemen, zonder die van hem erbij? Was het niet genoeg dat er mensen stierven, op allerlei manieren die de hele verzameling natuurwetenschappen tartte? Moest Ian die nachtmerrie nog groter maken?

Het zwart van de wanhoop kolkte koud in Cases ingewanden, met een golf van paniek als kielzog. Hij mocht zich er niet door van zijn stuk laten brengen. Hij was verantwoordelijk voor deze piepjonge kolonie, wat inhield dat de anderen op hem rekenden op zijn advies, zijn oordeel en bovenal zijn persoonlijke stabiliteit. Hij kon zich niet laten overweldigen door wanhoop, evenmin als hij openlijk zijn woede kon spuien over het gedrag van zijn belangrijkste botanist. Maar soms was het bijna meer dan hij aankon. God wist dat hij had beloofd dit ambt in voor en tegenspoed te zullen vervullen, zich terdege bewust van alle tragedies die een nieuwe kolonie konden overkomen... maar niemand had hem hierop voorbereid.

Zesendertig doden, nu. Zesendertig mensen van zijn volk. En niet zomaar dood, maar op gruwelijke, angstaanjagende wijze overleden, gestorven op een manier die een mens onmogelijk kon aanvaarden. Hij herinnerde zich hoe het ijskoude lichaam van Sally Chang in zijn handen had gelegen, zo broos dat het, toen hij haar wilde optillen, als glas in kleine stukjes uiteenviel. En het lijk van Wayne Reinhart, dat niet veel meer was dan een slijmerig hoopje vel, bloed en verpulverde organen toen ze het vonden. En Faren Whitehawk... dat was de griezeligste van allemaal, dacht hij. Niet omdat het de afstotelijkste was, want Farens lijk was nog intact geweest, het lichaam nog steeds zacht en plooibaar, het gezicht welhaast vredig. Maar al het bloed was uit het lichaam verdwenen, op onverklaarbare wijze weggelopen uit twee steekwonden in de hals. Dat hadden de artsen hem tenminste verteld. Godallemachtig! Toen hij die wonden had gezien -rafelig en rood, met aan de randen zwarte korsten van opgedroogd bloed en ergere dingen wist hij dat ze iets tegenover zich hadden waar de Aarde hen onmogelijk op had kunnen voorbereiden. Monsters uit de Aardse tradities; hun eigen nachtmerries, die zich, getooid in vlees en bloed, tegen hen keerden... Hoe moest je je daartegen verdedigen? Waar kon je zelfs maar beginnen? Toen Carrie Sands drie nachten later werd gedood door een gevleugeld beest dat haar in haar slaap had besprongen, was hij niet eens verbaasd geweest haar kamergenote het dier te horen beschrijven als een wezen dat regelrecht uit de Oost-Indische mythologie afkomstig was. Iets dat zich voedde met nachtmerries, herinnerde hij zich. Alleen had het zich deze keer laten meeslepen en had het zich ook met het lichaam gevoed. Jezus Christus. Waar hield het op?

Zesendertig doden. Van de drieduizend-nog-wat kolonisten die de reis hierheen in koudslaap hadden overleefd, teneinde zich in het licht van een vreemde zon met hart en ziel over te geven aan het bouwen van een nieuwe wereld. Zijn wereld. En nu liepen ze allemaal groot gevaar. Verdomme, het selectieschip had dat moeten zien aankomen! Dat hoorde iedere planeet afzonderlijk te onderzoeken tot er absoluut, maar dan ook absoluut geen twijfel bestond dat de kolonisten er goed zouden gedijen. Zo niet, dan was het geprogrammeerd om verder te gaan naar de volgende planeet. In theorie was dat een onfeilbaar systeem, ontworpen om de Aardse ontdekkingsreizigers te beschermen tegen de duizend en één voorspelbare gevaren van buitenaardse kolonialisatie. Zoals rivaliserende diersoorten. Onverenigbare proteïnestructuren. Klimatologische instabiliteit.

Het sleutelwoord daarbij was voorspelbaar.

Case keek op naar de sterrenloze hemel zo zwart, zo leeg, zo hoogst zonderling en merkte dat hij huiverde. Wat deed een Terraans selectieschip als het duizenden, misschien zelfs tienduizenden planeten had onderzocht en nog steeds geen gastvrije wereld voor haar lading had gevonden? Kwam er een tijd waarop de microchips begonnen te slijten en haar eigen mechanische ouderdom zou leiden tot het maken van een net niet ideale keuze? Of was het allemaal de schuld van de programmeurs, die nooit hadden voorzien dat een schip zo ver zou gaan en zo lang zonder succes zou blijven zwerven? Die kant op, zo hadden ze het schip geprogrammeerd, onderzoek iedere planeet die je tegenkomt en als die niet voor je doel geschikt is, vul dan de brandstofvoorraad aan en ga verder. Hij dacht aan de Ernaanse nachtelijke hemel, zo griezelig volledig ontdaan van sterren. Wat moest een dergelijk programma doen als het geen alternatieven meer had? Als de volgende stap het schip buiten de grenzen van het melkwegstelsel bracht, naar gebieden die zo volkomen verlaten waren dat het eeuwig kon blijven vliegen zonder ooit een andere zon of een andere brandstofbron te vinden? Moest het blindelings dat lege gat induiken, ongestoord door het vooruitzicht op een eeuwigdurende eenzaamheid? Of zou het de laatste keuze steeds weer opnieuw bestuderen, keer op keer, tot het programma uiteindelijk tot een logische wending in staat was om te bepalen dat deze laatste keus inderdaad een aanvaardbare was, gezien de wanhoop die de situatie met zich meebracht? Zodat daar, op tienduizenden lichtjaren afstand van de Aarde, afgescheiden door een communicatiekloof van vele millennia, de vierduizend kolonisten eindelijk konden worden gewekt.

We zullen het nooit weten, dacht gezagvoerder Case grimmig. Het grote selectieschip zweefde nu hoog boven hen, als een dwalende maan rond de gekwelde planeet draaiend. Ze hadden alle gegevens mee naar beneden genomen, tot op de laatste nanoseconde van het onderzoek dat negentig jaar had geduurd, en hij had het materiaal zo vaak bestudeerd dat het soms wel leek of hij iedere byte ervan uit zijn hoofd kende. Met welk doel? Al zou hij iets vinden dat wees op gevaar, wat schoten ze daar nu dan mee op? Ze konden niet terug. Ze konden geen hulp halen. Helemaal aan de rand van het melkwegstelsel konden ze niet eens om raad vragen. De programmeurs van het selectieschip waren al lang dood, evenals de cultuur die hen had voortgebracht. Communicatie met de Aarde betekende meer dan veertigduizend jaar wachten op antwoord en dan alleen als de Aarde nog bestond en men daar de moeite nam te reageren. Wat was er van de moederplaneet geworden, in de duizenden jaren die het dit schip had gekost om een tehuis te vinden? Het tijdsgat was welhaast te groot, te ontzagwekkend om over na te denken. En het maakte ook niet uit, hield Case zichzelf grimmig voor. Het feit dat ze hier alleen waren, voor altijd in volkomen afgescheidenheid, was alles wat telde. Voor zover het deze kolonie betrof, bestond de Aarde niet.

Hij ging ongemakkelijk verliggen in zijn met mos begroeide greppel, zich maar al te bewust van de duisternis die zich rondom hem sloot. Het was een dikke duisternis, koud en onheilspellend, evenzeer verschillend van de duisternis op Aarde als het koude licht van deze nieuwe zon verschilde van de warme stralenpracht van Sol. Een ogenblik werd hij overvallen door heimwee, tweemaal zo krachtig door het feit dat het thuis zoals hij het kende niet langer bestond. De kolonisten hadden zich aan de hof van Eden overgeleverd, om erachter te komen dat die de ziel van een duivel had. Maar daar was geen ontsnappen meer aan. Niet met statistieken die erop wezen dat zesentachtig procent van de mensen die voor de tweede maal in koudslaap gingen, overleden.

Hij hoorde iets naast zich ritselen en verstijfde. Zijn linkerhand ging naar zijn wapen terwijl hij zich een voorstelling maakte van allerlei soorten gevleugelde nachtmerries die nu op hem neerdaalden. Maar het was slechts Lise, die zich bij hem voegde. Hij knikte een groet en schoof opzij om zoveel ruimte te maken dat ze verder kon kruipen. Er was maar amper plaats voor hen beiden in de nauwe greppel.

Lise Perez, arts. Hij dankte God dat hij haar had. Een paar nachten geleden had ze zijn leven gered, onder omstandigheden die hij zich liever niet meer voor de geest haalde. Bijna had ze Tom Bennett nog weten te redden toen dat beest voorbij het hek was gekomen en zich op de bezoekers van de kantine had gestort, en in ieder geval had ze kunnen voorkomen dat er nog iemand anders was gegrepen voordat een van de koks het uiteindelijk onschadelijk had gemaakt door met een slagersmes de kop van de romp te scheiden. Ze was een bekwaam officier, altijd rustig en beheerst, en ze had een neus voor problemen. Ze had nu al bijna een maand Ian Casca in de gaten gehouden. God zij dank.

'Hoe lang nog?' fluisterde hij. Ze keek op haar horloge. 'Een half uur.' En keek hem aan. 'Voor die tijd is hij hier,' verzekerde ze hem.Als iemand anders hem mee naar buiten had willen nemen, als iemand anders zelfs maar had voorgesteld naar buiten te gaan en van zichzelf een prachtig doelwit te maken voor al die afgrijselijke beesten uit de gruwelijke verzameling van deze planeet, dan zou hij in het gunstigste geval in lachen zijn uitgebarsten. Maar het was Lise geweest en hij vertrouwde op haar oordeelkundigheid, soms nog meer dan op die van hemzelf. En Ian moest onder handen worden genomen. Daar kon hij niet omheen. Case had die man toen het allemaal was begonnen in de bak moeten smijten, maar hij had verkozen hem in plaats daarvan verplicht in therapie te doen, en nu betaalde hij de prijs voor die beslissing. 'Hoor,' fluisterde ze. 'Daar komt hij aan.'

Hij knikte en merkte dat haar jas en broek wel donker genoeg waren om zich schuil te houden, maar dat haar bleke huid in het maanlicht glom als een baken. Daar hadden ze aan moeten denken. Ze hadden haar moeten insmeren met houtskool of lampzwart of zoiets. Dan was ze net zo zwart als hij geweest en had ze onzichtbaar door de nacht kunnen sluipen. Daar is het nu te laat voor, dacht hij. Hij vervloekte zichzelf voor die onachtzaamheid en gebaarde naar haar zich gedekt te houden zodat haar gezicht door het onkruid verborgen werd gehouden.

Het was nu bijna ware nacht. Over nog geen half uur. Case hield zichzelf voor dat het slechts een technische term was, dat ook op Aarde een zwaar wolkendek de maan en sterren aan het zicht kon onttrekken om een mens in totale duisternis te hullen, maar hij wist dat het meer was dan dat. Eenmaal had hij de ware macht ervan geproefd in het open veld, door zijn lantaarn uit te zetten zodat de duisternis hem volledig kon omsluiten, een duisternis die zo compleet en zo grenzeloos was dat alle schaduwen van de Aarde daarbij vergeleken verbleekten. Als hij er weer aan dacht kreeg hij kippevel. Onderhand zou het hele kamp nu zijn verlicht met bakens, die met hun heldere gloed de schaduwen van de drievoudige nacht verdrongen. Alsof licht hielp. Alsof kale muren de duivel uit de hof konden weren of hem ervan konden weerhouden hun geheime gedachten te lezen en hun eigen angsten en zelfs hun verlangens tegen hen te keren.

Terwijl hij luisterde naar het geluid van lans nadering, dacht hij terug aan de nacht dat hij hem was komen halen, de duivel in de gestalte van een engel. Hij herinnerde zich hoe heel zijn angst en zijn scepsis en zelfs zijn aangeboren voorzichtigheid in een enkel ogenblik uit zijn ziel waren verdreven alsof die nooit hadden bestaan. Want wat er uit de schaduw was gestapt, was zijn zoon zijn zoon! — net zo jong en gezond als tien jaar geleden, vóór het ongeluk dat hem uit Cases leven had weggerukt. En op dat mo-

ment was er geen vrees in het hart van de gezagvoerder geweest, geen argwaan, zelfs geen sprankje twijfel. Hij was vervuld geweest van een liefde, zo krachtig dat hij ervan trilde, en de tranen hadden hem over de wangen gelopen. Hij had zijn zoons naam gefluisterd en de gestalte was naar hem toe gelopen. Hij had zijn hand uitgestoken en het wezen had hem aangeraakt — hem aangeraakt! en het was warm en het leefde en hij herkende de aanraking, de geur en honderden andere tekenen. Godallemachtig, zijn zoon leefde weer! Hij had zijn armen gespreid en de jongen opgepakt, zijn gezicht in zijn haar gedrukt (en de geur was vertrouwd, zelfs dat had geklopt) en gehuild, had alle pijn uit zich laten stromen in een vloedgolf van rauwe emotie, een eindeloos tij van smart, liefde en verlies...

En zij had hem gered. Lise. Ze was gekomen, ze had gezien en ze had ogenblikkelijk begrepen. En gehandeld. Op een of andere manier had ze het onnatuurlijke wezen gedood, of verdreven, en Case naar de ziekenboeg gesleept. Net op tijd. Later, toen hij de middelen om te communiceren weer had hervonden, had hij haar gevraagd wat ze had gezien. En heel kalm had ze geantwoord: Hij was je aan het opvreten. Van binnenuit. Dat doen al die wezens, op een of andere manier. Ze voeden zich met ons.

In de verte hoorde hij het zachte gerommel van een naderende terreinwagen, met trillende zonnepanelen bonkend over het oneffen terrein. Ian. Dat moest wel. De wagens waren gevaarlijk onbetrouwbaar gebleken twee waren er bij het starten ontploft en drie andere deden het gewoon niet —maar Ian was een van de weinigen die in staat scheen in die dingen rond te rijden zonder dat hij voor verrassingen kwam te staan. Evenzo deden 's mans wapens het uitstekend, terwijl die van anderen haperden of ketsten, en wat de apparatuur in zijn laboratorium betrof... De botanist leefde ongetwijfeld een gezegend leven. Maar tegen welke prijs?

In gedachten zag Case de weerzinwekkende verzameling die Lise had ontdekt, op een nacht toen ze Ian vanuit het kamp was gevolgd. Kleine zoogdieren, een paar vogels, een enkele hagedis... allemaal met de kop of een poot eraf, soms zelfs beide, verborgen onder een doornstruik aan de rand van het woud. Toen Case Ian ermee had geconfronteerd, had de botanist geen enkele poging gedaan het te ontkennen of zichzelf te verdedigen, maar eenvoudig gezegd: Er schuilt macht in het bloed. Macht in het brengen van een offer. Snap je? Zo werkt deze planeet. Het brengen van een offer geeft macht, Leo. Het brengen van een offer geeft macht.

De terreinwagen kwam nu in zicht en hij kon de gestalte van een man achter de knoppen onderscheiden. Het lamplicht glinsterde op rood haar, wapperend in de wind: Ian Casca's handelsmerk. Achter in de wagen lag iets dat in een deken was gewikkeld. Wel of niet levend. Case voelde een koude rilling door hem heen gaan toen hij de grootte van het gevangen dier probeerde in te schatten, en hij dacht: Kan een mens zijn. Zou kunnen. Hij kon Lises gezicht niet zien, maar hij durfde te wedden dat ze hetzelfde dacht.

Het bloed is het leven, verkondigde het Oude Testament. Lise had hem die zinsnede laten zien in Casca's eigen Bijbel, met twee rode lijnen onderstreept op een pagina met een ezelsoor. Hij vroeg zich af of Ian die markeringen had gemaakt vóórof nadat de gruwelijkheden waren begonnen.

De wagen was de open plek opgereden en na een paar seconden te hebben stilgestaan zette Ian hem af. Het schorre gepruttel van de motor stierf weg in de nacht en de stilte die volgde was zo absoluut dat Cases ademhaling daarbij vergeleken een denderend geraas was. Zelfs de insecten waren stil, alsof ook zij de duisternis vreesden die op het punt stond te vallen. Case verstevigde zijn greep op zijn pistool. En wachtte.

De oude formules doen het nog steeds, had Ian beweerd. Hij tilde iets uit het vrachtgedeelte, een tas waarvan de zijkanten opbolden toen hij die neerzette. Daaruit haalde hij een lange strook rode stof en een linnen zak. We hoeven ze alleen maar te leren toepassen. Hij hing de doek over zijn hals zodat de uiteinden naar voren vielen en langs zijn onderbenen streken toen hij verder ging. Op de stof waren glinsterende patronen geschilderd: geometrische figuren, Hebreeuwse letters, oude Egyptische hiërogliefen, iets wat een astrologisch symbool zou kunnen zijn... Vol verbazing schudde Case het hoofd toen de man een hand in de zak stak en er een handvol wit poeder uithaalde. De uiterlijke kenmerken van zijn geestesziekte waren zo nauwkeurig, zo doelbewust, zo zorgvuldig gedetailleerd... wat hem des te gevaarlijker maakte, bedacht Case. Een achteloze gek zou al lang geleden zijn opgesloten.

Lise raakte zijn arm aan. Hij keek om, zag de vraag in haar ogen. Maar hij schudde het hoofd. Nog niet. Hij keek weer naar de botanist, die nu een cirkel op de grond aan het maken was door het poeder door zijn vingers te laten lopen. Toen hij daarmee klaar was, begon hij complexere figuren te tekenen, zijn vingers trillend van angst of opwinding terwijl hij bezig was. Een van de bundels in de wagen begon te bewegen en Case hoorde er een zachte gekreun uit komen. Een mens, dacht hij. Geen twijfel mogelijk. Hij klemde zijn kaken op elkaar, maar dwong zichzelf niet in beweging te komen. Nog niet. Erna had geen gevangenis en in het tempo waarmee de dingen hier uit de hand liepen, kregen ze misschien wel nooit de tijd om er een te bouwen. Als lans ziektebeeld moorddadig was geworden, dan moest hij in het belang van de kolonie uit de weg worden geruimd. Verwijderd, zoals een kwaadaardig gezwel werd verwijderd om het onderliggende vlees te redden. En als rechter, jury en beul kon Case maar beter verdomd zeker zijn dat wat hij deed gerechtigd was.

De cirkel was nu af, met alle figuren die de botanist verkozen had daaraan toe te voegen. De laatste handvol poeder goot hij terug in de zak, die hij weer dichtbond en neerzette. Case spande zijn spieren, klaar om in te grijpen op het moment dat Ian naar zijn gevangenen ging. Maar de man deed slechts een stap achteruit zodat hij precies in het midden van de cirkel stond, en sloot zijn ogen. Een ogenblik bleef hij stil staan, alsof hij zich ergens op voorbereidde. Waarop? vroeg Case zich af. Wat voor geheimzinnig ritueel dacht de man nodig te hebben om controle over deze gewelddadige, onvoorspelbare wereld te krijgen?

Was het maar zo makkelijk, dacht hij bitter. Een paar figuren op de grond tekenen, een oud incantatietje of twee reciteren en zie, alle problemen zijn verdwenen... Heel even wou hij dat hij de hersenschimmen van de botanist kon delen en vroeg hij zich af of ook hij niet bereid zou zijn een weinig bloed te vergieten als hij werkelijk geloofde dat hij het voortbestaan van de kolonie daarmee kon garanderen. Mensenbloed? Het was een verontrustende vraag, niet een die hij nader wenste te onderzoeken. God behoede hem voor de ontdekking dat zijn gevoel voor moraal net zo broos en breekbaar was als de geestelijke gezondheid van Ian Casca...

De botanist kwam in beweging. Langzaam, diep ademhalend, hief hij zijn handen op naar opzij en deed eindelijk zijn ogen open. In het lamplicht waren zijn gelaatstrekken nauwelijks te zien, maar desondanks zag Case de concentratie branden in zijn ogen en het zweet van de inspanning glimmen op zijn voorhoofd. Hij begon een tekst op te zeggen, op een manier die half spraak, half zang was. Case ving een paar woorden op van iets wat klonk als Latijns, afgewisseld met stukjes die Grieks, toen Hebreeuws en vervolgens Aramees konden zijn. Het was net alsof Ian uit alle oude talen van de Aarde de woorden had gezocht die hij nodig had en die lukraak door elkaar had gegooid om zijn zelfgemaakte ritueel te voorzien van een tekst. Woorden van macht, dacht Case. Eén misselijkmakend moment vroeg hij zich af of Ian misschien niet toch gelijk had, dat de magische tradities van de oude Aarde toch een vorm van macht konden uitoefenen in dit buitenaardse oord... maar een gekreun vanonder de dekens bracht hem weer bij zinnen en zijn hand spande zich om zijn pistool. Al zou het zo zijn, dacht hij grimmig, dan nog is de prijs te hoog.

Toen hield Ian op. Starend in de nacht. Zijn hele lichaam stond stijf van de spanning. 'Erna, hoor mij aan,' psalmodieerde hij. 'Ik bied u dit offer aan. Ik offer u ons kostbaarste bezit: het levensbloed van Terra. In ruil vraag ik u: neem ons op. Laat ons deel van u zijn. Wij hebben als vreemden ons best gedaan op uw grond, maar uw schepselen hebben ons verslagen. Maak ons nu deel van deze wereld, zoals die schepselen daar deel van zijn. En in ruil... offer ik u het hartebloed van de Aarde. De ziel van deze kolonie, voor nu en voor altijd.' Hij sloot zijn ogen; Case dacht dat hij beefde. 'Moge het u behagen,' fluisterde hij. 'Moge het u aangenaam zijn.'

Zijn handen vielen terug langs zijn lichaam. Een ogenblik bleef hij stil, wellicht wachtend op een antwoord? Case zag een van de bundels in de wagen bewegen als om zichzelf te bevrijden. Kennelijk zag Ian het ook. De beweging deed hem ontwaken uit zijn schijnbare trance en hij ging naar de wagen met de bundels. Stapte over de lijn die hij had getrokken, over de met symbolen gevulde rand van de cirkel die hij zo zorgvuldig had gemaakt. En haalde een lang, smal mes uit zijn gordel.

Dat was genoeg voor Case. In een oogwenk was hij op de been en Lise kwam vlak achter hem aan. Terwijl zij rende om de man te onderscheppen, om te voorkomen dat hij bij de wagen kwam, nam hij positie in aan de rand van de open plek en richtte zijn pistool op lans hart. 'Zo is het wel genoeg,' zei hij. 'Het is mooi geweest, Casca. Blijf staan waar je staat.'

De botanist wankelde zichtbaar, alsof Cases woorden hem niet alleen hadden tegengehouden, maar hem ook uit een soort trance hadden gehaald. Hij draaide zich om naar de gezagvoerder en staarde hem aan alsof hij zich inspande om het feit van diens aanwezigheid in zich op te nemen. 'Leo,' zei hij ten slotte. En deed een stap naar hem toe. 'Hoe heb je...'

'Staan blijven!' commandeerde Case. 'En zorg dat ik je handen kan zien.' Hij wierp een blik op Lise en knikte. Ze knielde neer op de bodem van de terreinwagen om de bundels te inspecteren. 'Geen plotselinge bewegingen, hoor je? Blijf staan waar je staat en hou je gedeisd.' Lise had het touw van een van de bundels doorgesneden en was de gebundelde aan het bevrijden. 'En?' vroeg Case.

'Het is Erik Fielder.' Ze stak een hand in de deken om zijn polsslag te controleren en zei: 'Hij leeft.' Snel ging ze naar de andere bundel en maakte de bovenkant open. 'Liz Breslav. Bewusteloos. Ik zie blauwe plekken, vermoedelijk van een zware klap tegen de zijkant van het hoofd... Zonder de ziekenboeg kan ik niet zeggen hoe ernstig het is. We moeten haar mee terug nemen naar het schip.'

Het duurde even voordat hij de namen in een verband kon plaatsen. Toen dat was gelukt, betrok zijn gezicht. lans keuze van slachtoffers was van zeer praktische aard. Tijdens de ware nacht zouden de andere leden van de kolonie allemaal op een kluitje in hun geïmproviseerde hutten zitten, de voorkeur gevend aan de twijfelachtige veiligheid van grote aantallen. Het zou Ian moeilijk vallen er een of twee te isoleren, laat staan bewusteloos te slaan en ongezien het kamp uit te slepen. Maar Fielder en Breslav hadden die nacht bijzondere wacht, wat inhield dat ze al buiten het kamp waren om het schip dat op een flinke mijl afstand stond in het oog te houden. En ze waren nog kwetsbaarder, bedacht Case, als hun vijand geen Ernaans wezen was, zoals ze verwachtten, maar een van henzelf. Een man met een vlotte tong, die zich met een praatje bij hen kon voegen om hen van achteren neer te slaan als ze daar het minst op bedacht waren.

Hij perste zijn mond tot een harde streep en bracht het pistool omhoog. 'Dat is voor mij voldoende bewijs.' In lans ogen lichtte plotseling het besef op. Besef... en angst. 'Leo, luister eens naar me...'

'Ian Casca, je staat terecht onder verdenking van het in gevaar brengen van het welzijn van de kolonie,' zei Case kalm. 'Het vonnis luidt schuldig.' Er verstrakte iets in hem, iets kouds en scherps. Iets dat een hekel had aan moorden, ook in naam van het recht. Het kostte hem moeite de woorden uit te spreken. 'Het vonnis is de dood.' Het is geen moord, hield hij zichzelf voor. Het is een chirurgische ingreep. Een zuivering. Ian moest sterven opdat de rest van de kolonie in leven bleef. Was dat moord? Noem het maar een offer.

'Luister naar me,' protesteerde de botanist. 'Je weet niét wat je doet...' 'O nee?' vroeg hij woedend. Met de teen van zijn laars schopte hij naar lans cirkel, het krijt wegpoetsend. 'Verdomme, man! Dit is niet een of andere primitieve stam die zit te wachten op een sjamaan, maar een kolonie met een dringende behoefte aan eenheid! Ik heb al genoeg problemen van buiten zonder dat ik ons tegen mijn eigen mensen —'

'En hoeveel doden mogen er van jou nog vallen?' vroeg Ian op eisende toon. 'Jij weet net zo goed als ik dat het aantal doden exponentieel toeneemt. Hoeveel nachten heeft deze kolonie nog voordat die de aantallen mist die noodzakelijk zijn voor een levensvatbare genenkweekvijver?'

'Twee Terraanse maanden,' antwoordde hij nors. 'Maar we leren die beesten nog wel te verslaan. We leren nog wel hoe -' 'Erna zal net zo snel nieuwe maken als jij de oude vernietigt! En als je geleerd hebt hoe je de ene soort aankan, is de volgende soort weer anders. Snap je, Leo, het is de planeet waartegen je vecht, de planeet zelf! Een of andere kracht die de ecosfeer hier beheerst en alles met elkaar in evenwicht houdt. Die kracht weet met ons geen raad. Die weet niet hoe die ons in het systeem moet passen. Maar hij blijft het proberen.' Met bevende hand veegde hij een lok haar uit zijn ogen, die vrijwel onmiddellijk terugviel. 'Leo, deze planeet was volmaakt. Geen droogte, geen hongersnood, geen cycli van overdaad en tekort zoals op Aarde... Denk je eens in! Een hele ecologie in volmaakt evenwicht, een ware hof van Eden. En toen kwamen wij en verstoorden dat evenwicht met onze aanwezigheid.'

'En jij denkt dat je daar met die rituelen iets aan kunt veranderen?' vroeg Case ruw. 'Ik denk dat die rituelen bruikbaar zijn. Als middel van communicatie. Dat is de uitdaging, zie je? We moeten die kracht hier zien te imponeren met Terraanse symboliek, zodat we een manier hebben om er aanspraak op te maken. Om die kracht te beheersen, Leo! Als ons dat niet lukt, dan kunnen we beter nu beginnen met inpakken. Want heel onze technologie kan die kracht het doden niet beletten als die de wetten van de natuur zelf beheerst.'

'Dus antwoord jij met nog meer doden? Geef maar bloed...'

'Het brengen van een offer is het oudste en machtigste symbool dat we hebben,' zei Ian. 'Denk er maar eens over na! Als de primitieve mens zijn goden gunstig wilde stemmen, was het zijn eigen vlees en bloed dat hij op het altaar verbrandde. Toen de God van de Joden besloot Abrahams geloof op de proef te stellen, was het het offer van zijn eigen vlees en bloed dat Hij eiste. Mozes heeft zijn volk gered van de Engel des Doods door de deurposten in te smeren met het bloed van dieren. En toen God de mensheid Zijn Hand toestak met Zijn boodschap van goddelijke vergeving, schiep Hij een Zoon uit Zijn Eigen Essentie die als offerlam zou dienen. Het offer is een brug tussen de mens en het Oneindige. En dat kan hier in ons voordeel zijn, Leo. Mettertijd kunnen we daarmee een einde maken aan het doden. Dat geloof ik.' Toen Case niet reageerde, voegde hij er wanhopig aan toe: 'Je kunt niet begrijpen -'

'Ik begrijp het best,' zei Case rustig. 'Maar al te goed.' Hij gebaarde met het pistool. 'Ga bij die wagen vandaan.' 'Je kunt het toch niet meer tegenhouden. Het offer is al gebracht. Het ritueel -' 'Is afgelast, hier en nu. Ga bij die wagen vandaan.'

Een ogenblik bleef Ian hem aanstaren, toen begon het hem te dagen. 'Jij dacht dat ik hen wilde doden,' fluisterde hij hees. Vol ongeloof. 'Jij dacht dat ik mijn eigen mensen...' 'Wat had ik verdomme dan moeten denken?' beet Case hem toe. 'Jij hebt ze uit het kamp gehaald. Jij hebt een offerdienst gehouden en toen ben je met een mes op hen afgegaan. Vertel jij mij dan maar eens wat voor conclusie ik daar uit moet trekken!'

De botanist opende zijn hand. Het mes viel naast zijn voeten neer. 'Ik wou hen lossnijden,' zei hij. 'Ik heb hen hierheen gebracht zodat hen niets zou overkomen... gezagvoerder.' Case schudde heftig het hoofd. 'Je vergeet dat we hier al waren. We hebben je gehoord. "Ik geef u het levensbloed van Terra...'" Hij zweeg. Staarde Ian aan. Door de ogen van de man heen naar de waanzin die daarachter lag. En hij wist.

Hij wist.

O, mijn God...

De hemel in het oosten lichtte op, fel van vlammen, en hij draaide zich bliksemsnel om naar de bron van het vuur. Het geluid en de kracht van de explosie sloegen de lucht uit zijn longen. Vanaf een punt dat zo'n vijf mijl ten oosten van hen lag schoten vlammen op die de hemel verlichtten met een vuurzee die duizendmaal feller was dan een bliksemschicht. De wanhoop nabij wankelde hij achteruit toen de hete wind tegen hem aansloeg, geladen met de geur van verbranding. 'Idioot! siste hij. 'Godverdomde idioot!'

Het schip. In gedachten kon hij het zien: niet de trotse keramische vorm van hun landingscapsule, maar een verwoeste, zwartgeblakerde schil en een wolk van kapotte deeltjes en as waar eens een immense rijkdom aan computers, laboratoriumapparatuur en biovoorraad was geweest... en aan de voet van die vlammen een zee van hete slakken, een gesmolten meer waarin ras al hun hoop, al hun herinneringen en al hun dromen verloren gingen. Heel hun erfgoed. Alles weg. Voorgoed weg.

Met dichtgeknepen ogen, nat van hete tranen, wist hij zijn evenwicht te hervinden. Er daalde een brandende wolk neer van stukjes metaal en plastic, zwartgeblakerd door dat verschrikkelijke vuur. Met zijn ene hand schermde hij zijn ogen af zodat hij kon zien waar Ian Casca was: neergeknield op de plek waar hij stond, zijn handen gevouwen als voor een gebed, een gruwelijke uitdrukking van extase op zijn gezicht. Toen richtte Case zijn pistool en schoot. Eenmaal, tweemaal, net zo vaak als er kogels waren, tot de trekker nutteloos klikkend tegen een lege kamer sloeg. En zelfs toen bleef hij schieten. De furie die in hem woedde leidde een eigen leven en zelfs de aanblik van lans borst en hoofd vol bloederige gaten kon de vlaag van wanhoop in hem niet tot bedaren brengen.

Ten slotte was het Lise die hem bij de arm pakte, die hem het pistool uit zijn bevende vingers wrong. Haar gele haar zat vol met as en op haar ene wang zat een veeg bloed waar ze was geraakt door een stuk schroot. 'We zijn het kwijt,' fluisterde hij hees. 'We zijn alles kwijt. Besef je dat? Alles wat we hadden...'

Zoals altijd de pragmaticus fluisterde ze: 'We hebben de nederzetting nog. Een paar terreinwagens. Twee generatoren...' Hij schudde zijn hoofd. 'Die houden het niet. Kunnen ze niet repareren. O, mijn God, Lise...' Zijn handen beefden. Vlak voor hem viel een sintel op de grond, uitdovend op de vochtige aarde. Hij worstelde om helder na te denken over een plan. Was dat niet zijn taak? 'We moeten vastleggen wat we kunnen. Alle gegevens die we kunnen achterhalen... voordat de mensen het vergeten zijn. Alles op papier zetten, alles opschrijven wat we weten...'

'Dat doen ze nooit.' Ze zei het heel kalm, maar zodra ze die woorden had uitgesproken wist hij dat het waar was. 'Ze hebben veel liever wapens. Veiligheid. Ze gaan geen tijd verspillen met het vastleggen van dode feiten als er buiten de hekken iets ligt te wachten op een kans om hen op te vreten.'

'Het is geen verspilling.'

'Dat weet ik. Dat weet jij. Maar begrijpen zij dat?'Hij deed zijn ogen dicht. Het geluid van de explosie galmde dreunend na in zijn hoofd, een hartslag van verlies. 'Dan raken we alles kwijt wat we hebben,' fluisterde hij. 'Alles wat we zijn' Er was niets wat ze daarop kon zeggen. Niets wat ze kon doen, behalve haar armen om hem heenslaan en hem tegen zich aandrukken terwijl de hemel op hen neerviel in een wolk van de zwarte as van hun dromen. De fall-out van Casca's offer, de laatste versplinterde restanten van hun Terraanse erfgoed.

In het licht van het vuur leek het veel op bloed.