26
In het rijk van zwarte lava In de citadel van de nacht In de troonzaal van de Onsterfelijke Prins Daar stond Calesta. Hij wachtte.De vorm die voor zijn ogen verscheen deed dat zonder fanfare, zonder trompetgeschal. Hij siste zacht toen die vorm vast werd, een geluid als van vingernagels over lei. Herkenning volgde ogenblikkelijk.
'Karril.' De scherpe zwarte lippen vormden scherpe woorden, ruw voor het oor en het verstand. 'Waar heb ik dit dubieuze genoegen aan te danken?' Toen Karrils ogen volledig waren gemanifesteerd, keek hij rond om het weelderige interieur van de troonzaal in zich op te nemen: vergulde stoelen, kristallen lampen, een wand van zwart glas waardoor een glimp van het hele rijk kon worden opgevangen. 'Je schijnt in behoorlijk goede doen te zijn.'
Calesta neeg zijn hoofd. 'Mijn patroon is erg rijk.'
'En machtig?'
'Uiteraard.'
'Daar heb je ongetwijfeld goed voor gezorgd.' 'We hebben allebei zo onze eigen manier om ons aan mensen te binden.' De zwarte nevel die rond zijn glasachtige gestalte zweefde, kronkelde als slangen rond zijn hals. 'Wat kom je hier doen? We kunnen elkaar niet luchten of zien.' 'Nee,' stemde Karril in. 'En daar zal ook niets aan veranderen, ben ik bang.' Hij deed een paar stappen naar Calesta, liet zijn vinger langs de rand van een vergulde stoel gaan. Toen hij weer sprak, lag er een ongewone hardheid in zijn stem. 'Je bent in overtreding, Calesta.'
De zwarte gestalte snoof. 'Nauwelijks.'
'Je bent in overtreding,' herhaalde Karril. 'Negenhonderd jaar geleden ben ik een bondgenootschap aangegaan met een mens en nu kom jij tussenbeide.' Het begrip fonkelde in Calesta's facetogen. 'Gerald Tarrant.'
Karril knikte.
'Als je daarvoor komt, is dat zonde van je tijd. Tarrant is van mij. Dat heb ik gezworen op de dag dat hij mijn project in het rakhland vernietigde. Hij en die bovenmaatse priester van hem...' 'De priester zal me een zorg zijn. De Jager niet.' Het glazen gezicht glimlachte, obsidiaanzwarte tanden glinsterend in een lichtloze wond. 'Wat jammer dat je dan helemaal hiernaar toe bent gekomen om alleen maar te worden teleurgesteld. Deze zaak staat niet ter discussie.' 'Volgens mij wel,' drong Karril aan. 'Volgens mij heeft die namelijk betrekking op de regels van ons bestaan. Of wil je de zaak liever ter arbitrage brengen?'
De facetogen flitsten woedend op. 'Dat durf je niet,' gromde hij.
'Dacht je.'
'Op welke gronden? Non-interventie? Deze oorlog was al begonnen lang voordat jij ermee te maken kreeg.'
'Hij is al negenhonderd jaar van mij, Calesta. Dat is ruim vóór de aanspraak die jij mogelijkerwijs zou kunnen maken en dat weet je heel goed. Je kent de regels toch nog wel? Geen van ons mag tussenbeide komen als een ander al aanspraken heeft gemaakt.' 'Van jou? Is hij van jou?' De zwarte gestalte lachte ruw. 'Kom nou, Karril! Wanneer heeft de Jager zich ooit aan jou onderworpen?'
'Ik heb me met hem gevoed.'
'Ik heb me aan duizenden gevoed aan miljoenen! Maar daarmee zijn ze nog niet van mij. Niet in de zin die jij bedoelt, tenminste. Nee, die dierbare Neograaf van jou hecht veel te veel waarde aan zijn onafhankelijkheid om zich werkelijk aan jou — of aan een willekeurige andere Iezu te binden, en zodoende zijn de regels hierop niet van toepassing. Sorry, broertje. Als je daarvoor bent gekomen, kun je net zo goed meteen weer gaan.' 'Als ik nu ga,' zei Karril kalm, 'dan is dat rechtstreeks naar onze maker.'
Het obsidiaanzwarte lichaam verstijfde. 'Waag het eens. Ik heb het recht -'
'Zullen we dat aan haar overlaten?'
De glazen gestalte blies zichzelf op. De scherpe randen van zijn lichaam schitterden vervaarlijk. 'Jij stomme nietsnut! Onbeduidend godje van de zweetrijke geslachtsdaad, beschermheilige van masturbanten... zie je niet waar je je mee bemoeit? Zie je niet hoeveel jaren ik hier in gestoken heb, hoeveel voorbereiding hier achter schuilt? Ik ga deze wereld veranderen, Karril. Niet alleen in uiterlijke verschijning, maar ook de wetten die eraan ten grondslag liggen. Ik ga de faege zelf veranderen! Mettertijd zal deze hele planeet ademen in harmonie met mijn visie. Dat is toch best de dood van een nietig tovenaartje of twee waard? Denk je eens in! Wij zijn niet zo heel erg verschillend van aard, Karril, jij kunt je voeden waar ik dat doe. Dat heb je wel vaker gedaan. Denk je eens in hoe het zal zijn wanneer het hele bestaan van deze planeet is gericht op onze bevrediging...'
'Je hoeft je dierbare project niet af te blazen,' zei Karril ijzig. 'Je hoeft Tarrant niet eens vrijuit te laten gaan. Je hoeft alleen maar de illusie van het Terata-domein op te heffen. Dat is alles wat ik kwam vragen.' 'Waarom doe je niet mee?' vroeg Calesta zacht. 'We lijken zo veel op elkaar, jij en ik. Samen kunnen we dit mensenras temmen en hervormen naar onze wil. Waarom doe je niet mee?'
Karril schudde zijn hoofd. 'Ik walg van jou, weet je dat?'
'Jouw antwoord verandert ook nooit, hè?'
'Had je dat dan ooit verwacht? Wij zijn geboren als symbioot, niet als roofdier. En jij bent de scheidslijn daartussen aan het vertroebelen. Wat moet onze maker daar wel niet van denken?' Toen Calesta geen antwoord gaf, drong hij aan: 'Hef je illusie op het Tarrant-kamp op, zodat Gerald Tarrant jouw creaturen kan zien voor wat ze zijn. Of ik ga naar onze maker en laat haar over de waarde van mijn argumenten beslissen.' Een pauze, vol dreiging. 'Ik ben bereid dat risico te lopen, Calesta. En jij?'
'Je bluft.'
'Ik ben nog nooit zo serieus geweest.' 'Ze doodt ons allebei.' 'Heel wel mogelijk.' Je hebt het lef niet het erop te wagen!'
'Is dat je laatste antwoord?'
Calesta stond op het punt te antwoorden toen een derde stem hem voor was. 'Toe maar, Calesta. Geef hem zijn zin. Dat kon nog wel eens amusant worden.' De twee demonen draaiden zich om. In de deuropening stond een man, lang, blond, misschien vijftig jaar oud. Hoewel hij geen kroon droeg om van zijn rang te laten blijken, sprak die duidelijk uit de manier waarop hij de zaal binnenkwam. Deze ruimte was ontworpen om hem te plezieren. De hele wereld bestond om hem te plezieren.
'Hef de illusie op,' drong hij aan. 'Wat maakt het uit? Uiteindelijk krijgen we hem toch wel te pakken.' Hij liep naar Calesta het lichaam dat de demon had gekozen stond stijf van spanning en bekeek Karril met een paar ogen die niets misten. 'Vriend van je?'
'Nauwelijks,' gromde Calesta.
'Zo.' Hij grinnikte. 'De faege-geborenen kennen ook oorlog. Ik dacht dat het in strijd met de Iezu-wet was om tegen elkaar te vechten.' Toen niemand iets terug zei, vroeg hij: 'Hoe heet deze?' Geen van hen gaf antwoord. Er school macht in de naam van een demon, hetgeen hun zwijgen tot een tartend gebaar maakte. Het gezicht van de prins betrok.
'Zoals je wilt.' Hij knikte naar Karril. 'Je kwam spreken voor de ondode tovenaar?'
'Ik kwam Calesta vragen zijn illusie op te heffen,' zei hij door opeengeklemde kaken. Hoe kon hij deze man bedreigen? Hoe kon hij hem dwingen? De prins was een mens en dus immuun voor het soort dreigementen die bruikbaar waren voor een demon. En wat de dreigementen voor een mens betrof: hij had de dood al overwonnen. Welke middelen waren er nog over om hem te manipuleren? 'Zodat de tovenaar zijn eigen strijd kan strijden.'
'Klinkt redelijk,' stelde de Onsterfelijke Prins vast.
Calesta zei niets.
'Ik wil het hem best eens tegen de Terata zien opnemen,' peinsde de Prins. 'Het zou interessant zijn om te zien of het hem lukt mijn rijk te bereiken, en in welke conditie. In feite...' Zijn priemende blik dwaalde naar Karril. Bleef op hem gericht. 'Ik vind dat hij wel voor iets beters kan worden gebruikt dan als doelwit voor de wraak van een Iezu.'
Calesta siste.
'Denk eens na. Hoeveel mannen zijn er van dat kaliber? Misschien dat er per generatie één met die capaciteiten wordt geboren en er zijn er zoveel die sterven, zoveel die een fatale fout begaan... Hier is er een die de eeuwen heeft overleefd, de grootste uitdaging van allemaal; die over land en zee is getrokken... en het tegen alle verwachtingen in tot hier heeft weten te redden. Waarom zouden we zo'n macht verspillen? Waarom zouden we zo'n uniek intellect zomaar weggooien? Samen zouden we een planeet kunnen temmen.'
Hij wendde zich tot Calesta. 'Hef de illusie op.'
'Maar mijn Heer...'
'Opheffen.'
De demon deed een stap achteruit. In zijn spiegelende ogen flitste woede.
'Ik ben niet een van jouw hersenloze marionetten, Calesta. Vergeet dat niet. En ik ben ook niet die vrouw in het rakhland, die je over de jaren heen zo hebt verwrongen. Ik ken je macht en ik ken je beperkingen en ik zal niet aarzelen die kennis te gebruiken. Dat zijn de voorwaarden van jouw dienstverband hier. Ik heb het nooit gepast geacht me met jouw liefhebberijen te bemoeien zelfs niet toen je die vrouw uit mijn land weghaalde, compleet met een halfleger maar deze keer is het iets wat ik wil hebben en ik zal het verdomme krijgen ook. Hef de illusie op. Nu. Laat de Jager zien wat voor macht hij tegenover zich heeft.' De glazen gestalte van de demon gloeide in het lamplicht. 'Gebiedt u mij dat?' vroeg hij streng.
'Inderdaad.'
De slierten rook om hem heen kwamen in beroering en vormden een dikke zwarte wolk. 'Ik zal hem de ogen geven om erdoorheen te zien,' siste hij. 'Meer niet. De anderen zullen gewoon moeten lijden.' 'De anderen kunnen me niet schelen.' De Prins wendde zich tot Karril. 'Is dat voldoende?'
Karril wist een hoofdknikje op te brengen.
'In ruil hiervoor zal je mij een dienst verlenen. Tarrant is te ver weg om tegen zijn wil in direct contact met hem op te kunnen nemen. Jij brengt hem een boodschap. Vraag hem die te ontvangen.' 'En als hij dat niet doet?'
De blauwe ogen fonkelden. 'Dat is zijn keuze. Maar hij zou er later spijt van krijgen, denk ik. Zeg dat erbij.' 'Ik doe niets wat hem schade zal berokkenen.' De Prins grinnikte zacht. 'Trouw in een Iezu is zoiets verfrissends. Vind je niet, Calesta?' Hij maakte een breed gebaar. 'Het is niet meer dan een boodschap. Die mag je zelf bekijken als je wilt. Hij hoeft niet eens een kanaal naar me te openen om ernaar te luisteren... hoewel hij dat mettertijd misschien wel zou doen, denk ik. Ja. Dat denk ik wel.'
Daarop draaide hij zich om en vertrok, even stil als hij was gekomen. Pas toen hij weg was — en veilig buiten gehoorsafstand -fluisterde Karril: 'Raar spelletje speel je hier, Calesta.' Het zwarte gezicht spleet. De nevelslierten kronkelden. Het had een glimlach kunnen zijn. 'Helemaal niet,' verzekerde Calesta hem. 'Alleen complex. Dus sta me niet in de weg, wil je? Want zoals je al zei, de prijs van een open conflict is erg hoog.'
En zijn facetogen fonkelden toen hij er vleiend aan toevoegde: 'Broertje.'