43
Zonsondergang. Platen van bloedrood licht, flitsend over kristallen torens; diep purperen wolken, zwevend als geestverschijningen langs glazen wanden; sterren, duizendvoudig weerkaatst terwijl de nacht hun helderheid onthult. Het Kernlicht, slechts half verzwolgen door de verre bergen, de spitsen van de torens aantippend met het goud van vuur, alsof er duizend glazen kaarsen alle in een oogwenk zijn ontstoken. En met ieder moment verandering. Duisternis waar helderheid was. Bloedrood licht waar schaduwen waren. Het licht van het uitspansel weerspiegeld, gebroken, gefilterd, gesplitst. Een symfonie van vuur, nu stervend met het wenken van de omhelzing van de nacht.
Tarrant keek er lange tijd naar, hoewel het zonlicht in zijn ogen brandde. Wat vreemd, dat het zelfs na zonsondergang nog zo'n invloed op hem had. Het kristal moest een soort eigenschap hebben die de zonne-faege in staat stelde zich eraan vast te blijven klampen lang nadat zijn drager, het licht zelf, was verdwenen. Zelf had hij nooit met kristal geëxperimenteerd, daar hij de voorkeur gaf aan de opslagcapaciteit van ijs, zilver en fijn gewet staal, maar hij wist dat sommigen erbij zwoeren. Zelfs de Ernaanse kolonisten hadden piepkleine kristallen gebruikt om die machtsbronnen aan te kunnen spreken... zo gingen de geruchten, tenminste. Wie kon dat zeker weten?
Toen het laatste gouden licht was verdwenen, toen er niets meer door de fonkelende torens werd weerkaatst dan sterren en een enkel streepje maanlicht, ging de Neograaf van Merentha naar de citadel. Hoewel er geen richtingen stonden aangegeven en er geen bedienden waren om hem te leiden, had hij geen moeite om zijn weg te vinden door het woud van valse wanden en geslepen illusies die de ingang tot het Prinselijke paleis verborgen hielden. Hij zag bij het licht van de aard-faege en die macht hechtte zich niet aan illusie. Zodoende waren de valse wanden niet meer dan spoken en werden de zuilen en spiralen die hem anders in verwarring zouden hebben gebracht verworpen met niet meer aandacht dan men zou geven aan een dolende schim. Op een bepaald punt overwoog hij zelfs even om die wanden bij wijze van oefening te Bannen, maar dat zou niet erg beleefd zijn van een gast met zijn status, dus liet hij ze staan.
Binnen de citadel zelf waren wachters, maar die lieten hem zonder een enkel woord voorbijgaan. Er waren ook bedienden en misschien zouden die hem hebben bijgestaan als hij dat had gewenst, maar in plaats daarvan verkoos hij het zich te hullen in een Verdoezeling zodat ze zich niet eens bewust waren van zijn voorbijgaan. Er trilden stemmen door de kristallen gangen, weerkaatst door de muren van het labyrintachtige bouwwerk, af en toe begeleid door het geluid van lachen, maar hij zag geen andere mensen in de doolhof van gangen. Hetzij als reactie op zijn eigen wil, hetzij op die van de Prins of die van beiden maar de illusoire wanden bleken hem doeltreffend te isoleren van de bewoners van de vreemde citadel. Alleen en onaangekondigd bereikte hij uiteindelijk iets waarvan hij aannam dat het een ontvangstkamer was. Een enorme, gefacetteerde ruimte, glinsterend van de valsheden en illusies in een immer veranderende opstelling, de spookachtige zuilen in en uit het zicht knipperend terwijl hij langs de wanden staarde. Er lagen tapijten op de vloer en die verleenden dat oppervlak een voor dit oord zeldzame stabiliteit. Toen hij naar het dichtstbijzijnde liep, zag hij dat er draden goud en zilver en een handvol andere edele metalen in waren verwerkt, samen met iets wat heel goed edelstenen konden zijn. Of waren het kristaldraden: de gulle gaven van de natuur, uitgetrokken en plooibaar gemaakt opdat erop kon worden gelopen? Toen hij zijn voet op het dikke tapijt zette, verdwenen de dichtstbijzijnde illusies en maakten plaats voor een kamer. Meubels van donker hout, ingelegd met goud, voorzien van ivoren sluitingen en scharlakenrode kwastjes. Zijden kussens in de kleuren van de zonsondergang. Gouden zijde over een tafel, waarop glimmende zilveren bokalen.
En twee mannen.
De ene was een rakh, zij het geen rakh zoals Tarrant die kende. Uit zijn uniform en houding sprak dat hij een soort wacht was en Tarrant negeerde hem. De ander was een mens, een die hem bekend was. Hij scheen nu ouder dan hij was geweest ten tijde van zijn Zending, maar wellicht kwam dat slechts door de onnauwkeurigheid van de faege. Zelfs voor een adept was het moeilijk om een volmaakte beeltenis over dergelijke afstanden te sturen.
'Neograaf Merentha.' De ogen van de Prins waren koelblauw, merkte Tarrant op, zijn gezicht niet vijandig, maar gereserveerd. 'Wat een zeldzame eer is het een gast als u te ontvangen. Uw reputatie is u vooruitgesneld.' Tarrant maakte een uiterst lichte buiging, een vlekkeloze mengeling van respect en behoedzaamheid. Zich ervan gewaar dat al zijn bewegingen werden bekeken, zijn gezichtsuitdrukkingen werden bestudeerd en beoordeeld, antwoordde hij formeel: 'De eer is aan mij, Hoogheid.'
'Het spijt me dat uw reis hier naar toe niet prettiger kon zijn.' Hij boog zich naar de tafel. Geringde vingers sloten zich rond de voet van een bokaal. 'Mag ik u een verfrissing aanbieden om het stof van de reis van u af te spoelen?' Hij stak de drinkbeker naar hem uit. Tarrant kwam dichterbij tot hij de geur die eruit opsteeg kon ruiken, en nam toen de bokaal van de Prins aan. Heel even raakten hun vingers elkaar aan en waar een mindere dat contact wellicht zou hebben gebruikt om naar zijn ware intenties te peilen, was de aanraking van de Prins volkomen neutraal. Evenals de zijne, uiteraard. Ze waren allebei oneindig voorzichtig. Hij bracht de bokaal naar zijn lippen en ademde het bouquet in. Zoet, vers en warm. Lichaamstemperatuur? Hij nam een vormelijk slokje, wapende zich tegen de honger die daardoor ontwaakte en zette toen de bokaal neer. Zorgvuldig beheerst, kundig ongeïnteresseerd.
'Slecht jaar?' vroeg de Prins. Met een vage glimlach.
Met geoefende nonchalance haalde hij zijn schouders op. 'Lichaamloos bloed is een gemak, geen gerief. Maar ik dank u voor uw voorkomendheid.' 'Ik dacht dat u wel honger zou hebben na al die dagen in mijn woestenij. Maar dat zou u nooit toegeven waar ik bij was, niet?' 'Zou u dat, in mijn plaats?' 'Nauwelijks.' Hij grinnikte. 'We hebben veel met elkaar gemeen, u en ik. Als we elkaar ooit genoeg zouden gaan vertrouwen om samen te werken, zou me dat het bondgenootschap wel zijn.'
'Ik geef toe dat dat potentieel me intrigeert.' 'En de belofte aan godendom, hè? Geen kleine beloning voor een eenvoudig verraad.' 'Als u soms denkt dat het eenvoudig was,' zei de Jager kalm, 'dan kent u mij misschien toch niet zo goed als u denkt.' De blauwe ogen fonkelden koud. 'U weet dat ik de priester en het meisje in hechtenis heb.' Tarrant schokschouderde. 'Betekenen zij niets voor u?' 'U weet waarom ik hier ben. U weet wat ik wil.' Een ogenblik zei hij niets. Toen: 'Calesta.'
'Calesta.'
Het gezicht van de Prins verstrakte. 'Calesta is al jaren mijn bediende. Hij heeft me geholpen dit koninkrijk op te bouwen en was behulpzaam met de plannen voor de invasie in de Kerklanden...' 'En de dood door marteling van enkele honderden mensen.' 'Stoort dat u?'
'Ik heb een hekel aan verspilling.'
'De Iezu's zijn anders dan de andere demonen. Zij leveren het beste werk als je hun de vrije teugel laat. Wie ben ik om te klagen over zijn methoden als ik daar zoveel mee heb te winnen? Of u, overigens?' 'U bent dus van plan hem te beschermen?' 'Ik ben van plan u hier als een geëerde gast te behandelen. Kijk rond in mijn rijk, zie met uw eigen ogen welke rol hij hier speelt. Ik vermoed dat uw gevoelens dan zullen veranderen.' 'En zo niet?'
De blik van de Prins was intens. 'Ieder uur wordt er een Iezu geboren, zo wordt er gezegd. Een man als uzelf.''., eens in een heel leven. Hooguit. Ik heb mijn keuze gemaakt toen ik u hier uitnodigde.' Hij draaide zich om naar de rakh en mompelde: 'Ga haar halen.' Met militaire precisie maakte de wacht een buiging en vertrok. De deur was ergens achter de prins, maar Tarrant kreeg hem niet te zien. Het ene moment was de rakh op enkele ellen afstand en het volgende was hij verdwenen, alsof hij een andere dimensie was binnengestapt. De blik van de Prins volgde die van Tarrant. Hij glimlachte. 'Het leuke van deze maatregel is dat je volledig onder bescherming kunt staan zonder dat die bescherming te zien is.' 'Daar twijfelde ik geen moment aan,' verzekerde Tarrant hem.
'Het is allemaal natuurlijk, weet u.' Hij legde een liefhebbende hand op de dichtstbijzijnde zuil. Zijn vingers streelden het glazige oppervlak met duidelijk waarneembare genegenheid. 'Ik heb het proces een miljoen maal versneld — en een beetje bijgestuurd maar uiteindelijk was het de natuur zelf die het werk heeft gedaan. Een veel scheppender architect dan de mens ooit zal zijn.' Een voortreffelijk staaltje werk,' stemde de Jager in. 'En de vulkanen?'
'Wat is daarmee?'
'U zit op een lavavlakte. Waar ik vandaan kom, wordt dat als een aanzienlijk risico beschouwd. Of hebt u geleerd om magma te temmen?' De Prins grinnikte. 'Temmen is niet eens nodig, Neograaf. Je moet alleen bepaalde kraterpijpen openhouden, af en toe wat gas laten ontsnappen hier en daar... Het kost maar weinig moeite om ervoor te zorgen dat de lava naar het westen stroomt in plaats van naar het oosten en dat dat op een beschaafde manier gebeurt. Ach. Maar ik vergeet iets.' Zijn blik was priemend. 'U hebt geen heerschappij over vuur, wel? Of iets wat met vuur te maken heeft?' Van binnen verstijfde de Jager. Van buiten wist hij dat — met moeite —niet te laten blijken. 'Onderschat mij niet,' waarschuwde hij. En provoceer mij evenmin. De Prins glimlachte kil. 'Dat was ik niet van plan.'
Voetstappen naderden. Kristallen muren verplaatsten zich. De rakh was terug; hij had een vrouw bij zich. Nee, geen vrouw, een meisje. Slank, donker en doodsbang. Verrukkelijk doodsbang.
'Staat u mij toe,' zei de Prins, 'u de gastvrijheid van mijn huis aan te bieden.' Hij liep naar het meisje toe, pakte haar kin in zijn hand en draaide haar gezicht naar Tarrant. Haar ogen waren groot, haar lippen trilden. 'Zoals het een gast van uw statuur past: het beste wat mijn rijk te bieden heeft.' Een ogenblik bleef Tarrant stil. Toen, heel langzaam, liep hij naar het meisje. Haar angst was als een goede wijn met een betoverend bouquet. Met verbluffende kracht welde de honger in hem op. 'Er is mij verteld dat u van bleek houdt, maar ik ben bang dat dat een zeldzaam produkt is in deze gebieden. Al het andere hoort in orde te zijn.' Hij stak een hand uit naar haar wang, zo ontzettend zachtjes. Haar verschrikking vloeide zoet door het contact. Het kostte hem de grootste moeite niet zijn ogen te sluiten en te genieten van het gevoel.
'Is ze naar believen?' vroeg de Prins.
'Zeer,' fluisterde hij.
'U kunt op haar jagen in het Zwarte Land, als u wilt. Dat biedt natuurlijk niet de gemakken van uw eigen Woud, maar ik denk dat u het er wel prettig zal vinden. Tenzij u haar liever gewoon meteen hier wilt hebben.' Hij dwong zich het gezicht van het meisje los te laten. Haar warmte kon hij nog voelen op zijn vingertoppen. 'Nee,' fluisterde hij. 'Laat haar maar lopen.' De Prins knikte naar de rakh, die het meisje wegtrok. Ze was zo bang dat het haar moeilijk viel om op de been te blijven en haar ogen stonden vol tranen. Uitmuntend. Toen ze weg was, toen de Prins en hij weer alleen waren, zei hij kalm: 'Zij is iemand van uw volk.' Een vraag. De monarch glimlachte. 'En u bent mijn gast. En ik voed mijn gasten, Neograaf, naar hun eigen aard. Geniet van haar. Er zijn er nog meer duizenden meer, als ons bondgenootschap voorspoedig is. Om nog maar te zwijgen van al die onschuldigen in de noordelijke gebieden.' Hij grinnikte duister. 'Aan alle goden moet worden geofferd, Neograaf. Waarom zou u een uitzondering zijn?' Hij voelde haar aanwezigheid naar hem roepen van achter de kristallen muren. Zoet, zo honingzoet. Hoe lang was het geleden sinds hij voor het laatst had gejaagd? De dood van de indringers was niets vergeleken hierbij. De nachtmerries van een priester amper een aperitief. Ga uw gang,' zei de Prins zacht. 'Geniet van haar. Morgennacht komen we wel ter zake. Of later. We hebben nog zoveel tijd, mijn vriend. Eindeloos veel. Waarom zouden we ons haasten? Geniet.'
Rennen. Ze was aan het rennen. Hij voelde de beweging, de angst. Dat deed oude driften ontwaken, driften die te lang waren verloochend. Hij brandde van verlangen haar achterna te gaan, haar te vangen, te doden.
Alles op zijn tijd. Gebaren. Rituelen. Hij maakte een buiging zoals hij die in zijn tijdperk had geleerd, toen koningen, prinsen en hun edele trawanten de planeet nog in zulke grote aantallen bewoonden dat dergelijke gebaren moesten worden geclassificeerd. Het hoofdknikje van de Prins zei dat hij de handeling in heel zijn subtiele raffinement had begrepen. De rakh was terug en hoewel hij een respectabele afstand behield, voelde Tarrant dat hij hem bestudeerde. Om in te schatten hoe gevaarlijk hij was? Zo ja, dan zou hij daar de handen aan vol hebben. 'Met mannen zoals wij,' zei hij kalm met slechts een zweem van waarschuwing in zijn stem 'dient een Kenning te worden beschouwd als een schending van privacy en derhalve als een vijandige daad. Ik zou het heel erg vinden als onze pas ontloken broederschap door iets dergelijks zou worden gecompromitteerd, Hoogheid.' 'Zeker,' zei de Prins koel. 'Ik denk dat we elkaar goed begrijpen.' Hij knikte plechtig. 'Goede jacht, Neograaf.'
Toen hij weg was toen de gordijnen van illusie achter hem waren dichtgezwaaid, een barrière vormend voor licht en geluid vroeg de rakh: 'Vertrouwt u hem?' 'Van vertrouwen is geen sprake,' zei de Prins koel. 'Gaat u dan een Kenning op hem doen?' Hij schudde zijn hoofd. 'Je hebt gehoord wat hij zei. Dat zou gelijk staan aan een oorlogsverklaring.' 'Maar hoe kunt u dan zeker van hem zijn?' Zachtjes streelde de Prins de zijkant van de zilveren bokaal. Het opgewarmde bloed daarin trilde. Er zijn nog meer manieren om aan informatie te komen,' verzekerde hij zijn kapitein.