21

De Jager werd niet wakker toen de avond viel. Al was het in de spelonk pikzwart, al was de zon buiten al lang achter de bergen verdwenen, zijn lichaam kwam niet in beweging. Damien probeerde hem terug te halen met de smaak van bloed niet zo moeilijk aan te komen, daar zijn handen vol gaten en krassen zaten maar zelfs dat hielp niet. Hij deed zijn best om zich geen zorgen te maken. Hij had de Jager wel van erger zien herstellen tenminste, wat hij als erger had aangenomen — en ergens diep van binnen had hij het geloof dat de man het zou halen, dat het gewoon een of andere eigenaardigheid van zijn levende-maar-niet-levende lichaam was waardoor hij zo lang bleef slapen. Hij doofde het kleine vuurtje dat hij in de grot had aangestoken voor het geval dat de man behoefte had aan totale duisternis. Hoe genas hij zichzelf eigenlijk? Hij had al eens gezegd dat de Verrichtingen die hij deed anders waren dan die van een ware Genezing. Wat voor soort macht had hij nodig? En had hij de kracht om die op te roepen? Dat waren de gedachten die rondcirkelden in Damiens hoofd terwijl hij wachtte in de inktzwarte duisternis, luisterend naar het gesijpel van de regen bovengronds en het onregelmatige geruis van insecten. Wat had de Jager ook al weer tegen hem gezegd? Ik heb geen macht over vuur, noch over licht of leven. Telde de aard-faege ook als vuur? Waren de beelden van magmatische hitte en verzengend licht die de stuwing van de afgelopen nacht vergezelde een weerspiegeling van de ware essentie ervan of was dat slechts een visuele vorm die zijn eigen brein eraan toekende? Verdomme, Jager, wakker worden. We moeten aan het werk.

De Kernondergang verstreek. Dat wist hij omdat hij naar boven klom om dat te controleren, gebruik makend van de linnen reep stof die hij samen had geknoopt voor hun gevaarlijke beklimming. Het had hem een goed half uur gekost om het ding op zijn plaats te krijgen. Het was veel makkelijker om je in een donkere spelonk te laten zakken dan om er weer uit te klimmen. Maar hij had overdag toch niets te doen gehad behalve het verzamelen van brandhout, het zoeken naar voedsel en het verzorgen van een makkelijker manier om de grot uit te komen. En bidden, natuurlijk. Ontzettend diep. Ontzettend vaak.

God, er is zoveel mis met dit land. Zoveel pijn en smart en leed dat ik niet weet waar ik moet beginnen. Ik heb nog nooit het gevoel gehad dat ik overweldigd was, maar deze keer wel. Geef me kracht, alstublieft. Versterk mijn geloof in deze missie. Help me mijn metgezellen beschermen, want zonder hen ben ik niets. Het kwaad in dit land is te enorm, te vast geworteld, om door een enkele man te kunnen worden verslagen.

Na Kernondergang kwam de Jager eindelijk in beweging. Het eerste wat Damien hoorde was een gekreun vanonder de mantel. Ogenblikkelijk kwam hij overeind en wist op de tast bij de plek te komen waar de Neograaf lag. Er klonk het ruisen van kleding toen de Jager zichzelf bevrijdde, toen een lange, zwoegende zucht. 'Gaat het een beetje?' vroeg Damien.

'Ik heb me beter gevoeld,' fluisterde de Jager. Hees. Zwak. 'Als je bloed moet hebben...' 'Niet van u,' zei hij snel. En voegde eraan toe: 'Vannacht niet, tenminste. Ik red het wel.'                                                                                                                                                                                De schaduwen bewogen toen Tarrant worstelde om overeind te komen. 'Hoe laat is het?' wist hij uit te brengen.                                                      'Ik weet het niet. De Kern is een tijdje geleden onder gegaan.' 'Aha,' zei hij. 'De duisternis. Natuurlijk.'                                                                       Hij liep naar de plek waar de reep linnen hing. Hij scheen geen problemen te hebben met het zien in het donker, maar zijn voetstappen klonk onvast. Aarzelend. 'Ik weet niet zeker of ik dat haal.'

En daarmee was alles gezegd. Want op een willekeurige andere nacht had de Jager gewoon van vorm kunnen veranderen en naar buiten kunnen vliegen, of kruipen, wat er ook voor nodig was om naar boven te komen. Maar gevangen in zijn mensenlichaam... Dat betekende dat hij verre van genezen was. Helemaal geen goed teken. 'Wacht,' zei Damien. 'Ik help je wel.'

Op de tast ging hij naar de Jager toe. Hij had overdag ruim de tijd gehad om de kleine ruimte te verkennen, dus was de duisternis slechts een geringe belemmering. Hij sloeg zijn handen in elkaar en zette zich schrap, zoekend naar houvast in de modder. Toen hij stevig stond, voelde hij een koude hand op zijn schouder en gleed er een modderige laars in zijn handen. Hij hield die stevig vast toen de Neograaf erin ging staan en probeerde hem omhoog te duwen op hetzelfde moment dat de Neograaf naar boven reikte, zodat ze samen zo hoog mogelijk uit zouden komen. Het was niet helemaal genoeg om hem naar de opening te brengen, maar toen de Jager de reep linnen stevig beet had, ging Damien anders staan om hem hoger te duwen. Daarop werd er boven wat gekrabbeld in de modder en het gewicht was verdwenen.

Hij bleef even staan om op adem te komen, klom toen zelf naar boven. De Jager stond opzij van het gat te wachten. Toen Damien boven kwam, zag hij hem rondkijken om de ligging van het land in zich op te nemen. Damien vroeg zich af hoeveel hij zich van de vorige nacht kon herinneren.'Waar is onze rakhse vriendin?' vroeg Tarrant. Zijn stem was rasperig en rauw, alsof zijn keel was verwond. En misschien was dat ook wel zo. Wie kon zeggen wat voor schade de wilde faege had veroorzaakt, toen die zich een weg brandde door zijn vlees?

'Naar het oosten door de kloof.' Damien veegde naar de modder op zijn broek. Een nutteloos gebaar. Zijn hele lichaam zat onder een donkerbruine laag drek en de enige reden dat dat draaglijk was, was het feit dat Tarrant er net zo aan toe was. Het zou hem geen plezier hebben moeten doen dat de man vuil was, maar dat deed het wel. Het was zo... tja, menselijk.

'En onze achtervolgers?'

De woorden van de Neograaf maakten hem aan het schrikken. Hij weet het niet, besefte hij. Hij kan het zich niet herinneren. 'Jij hebt hen tegengehouden,' zei hij kortaf. 'Je hebt de wand recht boven hun kop laten instorten. Ook al komen er anderen achter ons aan, je hebt de pas onbegaanbaar gemaakt. Ze moeten over de berg heen klimmen om ons spoor weer op te pikken.'                                                                          Daar dacht hij over na. 'Ik herinner me... dat ik dat van plan was,' zei hij uiteindelijk. 'Ik herinner me... angst. En vuur. En een klimtocht vaag, alsof het een droom was. Verder niets.'

'Na de aardbeving heb je contact met de aard-faege gemaakt. Niet meteen daarna, maar wel te vroeg. Dat is bijna je dood geworden.'               'Ja,' zei hij kalm. 'Dat kan ik zien.' 'Komt het wel weer helemaal goed met je?'                                                                                                                'Er is niets beschadigd dat niet geneest. Er is echter tijd voor nodig. En...' Hij hield zich in, maar Damien kon zijn zin wel voltooien. Vers voedsel, dacht hij. Angst. Bloed. Menselijk leed.

'We moeten ons eerst hergroeperen,' zei Tarrant zacht.

'Ja. Ik dacht dat we zo lang mogelijk de kloof moesten volgen, aangezien ze die kant op is gegaan. Aan deze kant van de top zal het hard werken zijn om een Plaatsing naar haar te doen.' De Jager knikte. 'Naar alle waarschijnlijkheid wordt de stroming door de bergketen gesplitst. Als we eenmaal aan de andere kant zijn, moet het niet moeilijk zijn.'

'Kun je zo ver lopen?' 'Ik sta toch?' 'Maar als je niet sterk...'                                                                                                                                                  'Hebt u de paarden meegebracht?' 'Nee. Natuurlijk niet.' 'Dan heb ik toch geen keus, of wel soms? Sterk genoeg of niet sterk genoeg.'   Damien slikte een vinnig antwoord in. Hij zou blij moeten zijn dat Tarrant hem weer kon irriteren. Dat toonde aan dat de man aan het herstellen  was. 'Deze kant op, niet?' Hij begon te lopen over de rotsgrond.

'Een ogenblik.'

Hij bleef staan en draaide zich een tel later om. De Jager stond met zijn ogen gesloten, zijn voorhoofd gefronst als in intense concentratie. Zijn ene hand lag op het gevest van zijn zwaard, en hoewel het machtige wapen niet was getrokken, diende het duidelijk als een noodzakelijke geruststelling.

Koel zilver vuur vlamde op uit de grond rond zijn voeten. Niet met de gebruikelijke kracht, maar toch koud genoeg om de lucht om hem heen te verkoelen. Het onvuur likte met zilverblauwe tongen langs zijn lichaam, de opgeroepen vlammen kronkelend rond zijn lijf tot zijn hele gestalte erin onderging. Er vlaagde een kille wind langs Damien, met de geur van winters ijs.

En toen was het vuur weg. Er zat een dunne laag rijp op Tarrants lichaam, die sidderend van hem afviel toen hij in beweging kwam. De fijne witte ijskristallen tuimelden naar de grond, samen met iets anders. Iets bruins. Het duurde even voordat hij het herkende.                                       Die verdomde ijdelheid van jou ook, dacht hij toen de Jager knikte dat hij klaar was en begon te lopen. Er zat geen modder meer op hem, noch enig spoor van zand of bloed. Het beetje maanlicht dat er was, glom op rimpelloze zijde en op vlekkeloos haar, perfect in model. Zelfs zijn leren laarzen waren schoon. Waarom wist ik dat je dat zou doen? 'Kom op,' zei hij. Zijn eigen haar, nat van het zweet, naar achteren vegend. 'Laten we Hesseth gaan zoeken.'

Kort na middernacht vonden ze het kamp van de rakh-vrouw. De kloof had haar niet veel verder gebracht, maar ze was er wel veilig        uitgekomen. Zij en de twee paarden stonden rond een miniem kampvuurtje op ongeveer een halve mijl van het oostelijke gat van de kloof.      Twee paarden. Dat betekende minder voorraad, ontbrekende kaarten en één rijdier minder. Damien vroeg zich af op welk van de twee overgebleven zadels Hesseth en hij het beste konden zitten. Zijn kruis had geen behoefte om de ervaring van de vorige nacht te herhalen. Uiteraard zouden het Hesseth en hij zijn die samen gingen en zou Tarrant alleen rijden. Dat trok hij geen moment in twijfel. Hij kon zich de aristocratische tovenaar niet voorstellen met een ander achter zich in het zadel, ook niet wanneer dat de meest praktische gewichtsverdeling zou zijn. Sommige dingen vroeg je gewoon niet.

Er zat een verband om haar arm, merkte hij op toen ze het kleine kamp binnenkwamen, en op de flank van haar merrie een lap met onwelriekende zalf. Goddank was het dier niet op hol geslagen toen het was geraakt. Tarrants zwarte paard scheen ongekrenkt en onaangedaan. Als je uit het Woud van de Jager komt, peinsde Damien, zien alle andere plekken er natuurlijk fantastisch uit, zelfs deze hier.        Ze reageerde niet verrast toen ze het kamp binnenkwamen gewapend en behoedzaam als ze was, had ze hen waarschijnlijk al geruime tijd geleden opgemerkt — maar de vreugde die op haar gezicht lag was een welkome begroeting na de uren van pijnlijk wandelen. Ze liep naar Damien toe en legde een hand op zijn wang, zachtjes wrijvend. Om haar geur te delen, besefte hij. Het was vast een rakhs gebruik. Hij grijnsde naar haar terug, niet echt wetend hoe hij moest reageren. Ze verwaardigde zich zelfs om even naar Tarrant te glimlachen, een zeldzaam en waardevol gebaar. Hij reageerde met een hoofdknik waarmee hij zei dat hij precies wist wat ze ermee bedoelde en dat hij het op prijs stelde.

Ze wisselden hun verhalen uit boven het kampvuur terwijl Hesseth warme tee zette en de meest verse artikelen uit hun proviand opduikelde. Damien had een heel paard opgekund. En wat Tarrant betrof, die stond een stukje verderop, de duisternis afspeurend naar gevaar, terwijl zij zaten te eten en te praten. Het was niet de rol die Damien gezien zijn huidige staat voor hem zou hebben uitgekozen, maar hij was blij dat hij het hem kon laten doen. Hij was zo stijf dat hij tot niets anders meer in staat was dan zich laten zakken naar een zittende positie en het eten aannemen dat Hesseth hem aanbood. Het zou verrekte pijn doen de volgende dag, bedacht hij ellendig terwijl hij beet in een reep gedroogd vlees.

Hij was zich er scherp van bewust dat Tarrant naar hem luisterde toen hij hun wapenfeiten van de afgelopen nacht beschreef, om zo zijn eigen daden door Damiens woorden te herontdekken. Een vreemd idee, zo afhankelijk als ze van elkaar geworden waren op deze reis.                      Algemene nood maakt vijanden tot vrienden.

Toen hij haar alles had verteld en zij haar eigen tocht door de smalle kloof had verhaald, zette hij zijn eten opzij om zijn aandacht op hun wonden te richten. Zijn kruis brandde als de hel toen hij zich uitstrekte om haar arm te pakken, maar Goddank hadden lichamelijke gebreken geen invloed op een Bewerking. Zijn eigen arm klopte heet terwijl hij haar rakhse vlees onderzocht en toen de faege gebruikte om de kapotte cellen weer aan elkaar vast te laten groeien. Daarna paste hij zijn vaardigheden toe op zichzelf en ook al was zijn concentratie verre van volmaakt, de stromingen waren erg sterk in dit gebied. Een half uur later, toen hij zeker wist dat alle ernstige schade was hersteld, ontspande hij zich en liet hij de Bewerking afzwakken. Zijn lichaam deed nog steeds gloeiend pijn, maar daar kon hij niets aan doen. Pijn is een signaal van het brein dat er iets niet in orde is, had zijn meester hem geleerd. Als je aan dat systeem iets verandert, zitje aan het brein zelf te prutsen. Mettertijd zouden zijn bonkende zenuwen er wel achter komen dat de oorzaak van het probleem verdwenen was en kwamen die tot rust.

Natuurlijk was het gedeeltelijk zijn eigen schuld. Hij had zichzelf niet helemaal Genezen. Maar als aardbevingen zo frequent waren als hier, verdeed je geen kostbare tijd met het schoonmaken van de resten van een bloedprop. Het was gewoon te gevaarlijk om zo lang door te Werken. En trouwens (hield hij zichzelf voor, zijn gezicht vertrekkend toen hij ging verzitten), er was nog nooit iemand doodgegaan van een bont-en-blauwe plek. Toch?

Toen ze daar allemaal mee klaar waren, kwam Tarrant naar hen terug. Hij zag er iets beter uit dan eerst, maar dat zou ook het licht kunnen zijn: het warme licht van het kampvuur was hem genadiger dan het maanlicht. In ieder geval was hij nog steeds zwak en toen hij zich naast hen op de grond liet zakken, zag Damien hem wankelen.

'We zijn nog steeds een heel eind van de vallei verwijderd,' zei hij. Zijn stem klonk tenminste beter. 'De kaarten tonen nog twee kammen tussen daar en hier, hoewel het niet duidelijk is hoe zich dat in termen van echte bergen laat vertalen.' 'Het is klimmen,' stemde Hesseth in. 'En achtervolging?'

'Niet waarschijnlijk, denk ik. Ze kunnen uw spoor door de kloof niet volgen, daar heb ik voor gezorgd. En dat van ons heb ik sinds het donker Verdoezeld, zodat het nagenoeg onmogelijk te vinden is.' Gezien zijn conditie was Damien verrast. 'Heb jij dat gedaan?'                                        De bleke ogen keken hem strak aan. 'Ik maak maar één keer dezelfde fout, priester.' 'Dan moeten we op weg zodra de nacht valt.' Hesseth pakte het gedroogde vlees weer in zodat het niet zou bederven. 'Tegen die tijd zullen we trouwens allemaal al wel voldoende uitgerust zijn.'

De Jager scheen te aarzelen. 'U kunt vertrekken als de nacht valt,' zei hij kalm. 'Of eerder zelfs, als u wilt. Maar ik raad u aan de vallei niet in te gaan tot ik weer bij u ben. Men zegt dat dit het jachtgebied van de Terata is.'                                                                                                                   'Wat...' begon Hesseth. Hoewel zij duidelijk verrast was door zijn plannen, was Damien dat niet. Iets dergelijks had hij al verwacht vanaf het moment dat Tarrant uit de grot was geklommen. 'Hij moet voedsel hebben,' zei hij. Hij hoorde het scherp in zijn eigen stem. 'Mensen, dus. En die zijn er niet, waar wij heen gaan.'

'Ik zou het lang genoeg kunnen uithouden om naar het zuiden te gaan,' legde Tarrant uit, 'maar niet in deze staat. Noch zou ik uw of ons gemeenschappelijke doel van enig nut zijn zonder een substantiële genezing.' 'Waarvoor het nodig is om te doden,' daagde Hesseth hem uit.    Tarrant gaf geen antwoord. Er waren geen woorden nodig. 'Je zult voorzichtig moeten zijn,' mompelde Damien. 'Ze zijn naar ons op zoek.'

'Ze zullen niet verwachten dat ik terugkom, zeker niet op vleugels. Ik kan zo over hun hinderlagen en legers vliegen, naar dorpen waar niemand op me ligt te wachten. Het land is vol met mensen,' zei hij vlak. Zijn ogen waren gericht op Damien, hem uitdagend om te protesteren. 'Ik loop geen echt gevaar.' 'Hoe lang?' wist de priester uit te brengen. Zonder hem aan te kijken.

'Minstens een dag of twee. Ik moet ver genoeg om zeker te weten dat mijn daden niet in verband worden gebracht met onze aanwezigheid. Het zou, nu we aan hun greep zijn ontsnapt, zonde zijn hen later tot een nieuwe achtervolging aan te zetten. Ik zal voorzichtig zijn. Geloof me maar.'

'Zoals je in de steden was?' zei Damien op scherpe toon. 'Zoals ik in de steden was,' antwoordde hij koeltjes. Zonder enige aarzeling. 'Leg in de komende paar dagen zoveel mogelijk afstand af. Maar ga niet zonder mij de vallei binnen. Als u er komt voordat ik terug ben, hou dan halt en rust uit. De paarden zullen er dankbaar voor zijn.' Daarop stond hij op en Damien zag aan zijn bewegingen hoe zwak hij was. Hoe stijf. Hoeveel bloed was er nodig om een dergelijke zwakheid te genezen? Hoeveel doden? Hij deed zijn best om daar niet aan te denken.

Als je een demon inhuurt om een demon te bestrijden, is dat de prijs die je ervoor betaalt. 'Waar ga je heen?' vroeg hij, zijn nieuwsgierigheid verafschuwend op het moment dat hij zich afvroeg welk Beschermgebied zijn vrouwen aan de eetlust van de Jager zou kwijtraken. God, was er maar een alternatief.

'Naar het noorden,' zei de Jager. 'Waar we vandaan komen. Een stad die groot genoeg is om een leger te herbergen... of een redelijk grote groep plunderaars. Ergens waar het al naar bloed stinkt.' Hij hoorde Hesseth naar adem snakken toen ze besefte wat hij bedoelde. Wie hij van plan was te doden. Damien dacht aan het dorp waar ze door waren gekomen. De lijken, het bloed... de kinderen in de badkamer, hun halsjes doorgesneden. Wie hen ook had gedood, hun misdaad zou een mijlenlange smet op de stromingen zijn. Voor iemand met Tarrants gezichtsvermogen waren ze makkelijk te vinden. Makkelijk te doden.

'Het minste wat ik kan doen voor de man die me vannacht heeft gered is het kiezen van een geschikte prooi,' zei de Jager. En deed een paar stappen achteruit, zodat de schaduwen van de nacht hem konden omgeven. Zodat de duisternis hem haar macht kon verlenen. Even was Damien bang dat hij niet in staat zou zijn om de macht die hij nodig had op te roepen, dat hij daar veel te verzwakt voor was. Had hij niet eens gezegd dat transformatie de moeilijkste Bewerking was van allemaal?

Toen vlamde het koudvuur op, verblindend fel, en uit de vlammen verrees een grote zwarte vogel. Die sloeg met zijn vleugels door de nachtlucht eenmaal, tweemaal en steeg toen op in de lucht, waar de nacht zijn bewegingen versluierde. De granaatrode klauwen schitterden in het maanlicht.

'Wees voorzichtig,' fluisterde Damien. Toekijkend hoe de reusachtige vleugels de nachtelijke wind bedwongen. Hoe de vogel steeds hoger klom, tot hij door duisternis en afstand aan het zicht was onttrokken.

Pas later, toen hij absoluut zeker wist dat hij buiten gehoorafstand was, voegde hij er heel zachtjes aan toe: 'Prettige jacht.'