46

'Damien. Damien, wakker worden.'

Duisternis veranderde in bijna-duisternis, hier en daar onderbroken door lampvuurtjes. Er stonden gestalten buiten de tralies, de glans van staal aan hun zij. Jenseny zat aan hem te trekken. 'Ze zeggen dat we naar de Prins moeten,' zei ze tegen hem.                                                                  Langzaam, pijnlijk, kwam hij overeind. Zijn benen deden zeer van de kou en het gebrek aan beweging en de korte ketting die zijn enkels bond maakte het hem moeilijk op te staan. Toen dat uiteindelijk was gelukt, keek hij naar de mannen die stonden te wachten buiten de cel. Zes in totaal, en de rakh die het bevel over hen had. Katassah.

'Zijne Hoogheid verzoekt om uw aanwezigheid,' zei de kapitein met de manen.                                                                                                               Het enige wat hij kon doen was knikken dat hij het had begrepen en een stap achteruit doen terwijl ze de deur openmaakten. Drie mannen kwamen naar binnen en stelden zich voor hem op. 'Omdraaien,' gelastte de rakh. Dat deed hij. Zijn armen werden op zijn rug getrokken en rond zijn polsen werden koude stalen kluisters dichtgeklikt. Die werden aan elkaar vastgemaakt met een kortere ketting dan de vorige keer, merkte hij op. De jongens waren voorzichtig, vandaag. 'Breng hem naar buiten,' commandeerde de rakh.

'En ik dan?' zei Jenseny. Ze wilde naar Damien gaan, maar een van de bewakers hield haar tegen. 'Jullie laten me hier toch niet alleen!'          'Jij kan meekomen,' zei de rakh tegen haar. 'Maar dan moet je dit om.' Hij stak iets naar haar uit, iets dat glom in het lamplicht. Een metalen band, een halve duim breed en tien, misschien elf duim rond. Er hing een metalen schijf aan waar een zegel was ingekrast. Damien kon niet zien hoe het eruitzag. 'Wat is dat?' vroeg de priester.

'Als jij je keurig gedraagt, dan is het alleen maar een sieraad. Maar als jouw gedrag op een of andere manier indruist tegen het welzijn van de Prins... dan, laten we zeggen, deelt het kind zijn ongemak.' Hij gunde Damien een paar tellen om de implicaties daarvan tot zich door te laten dringen, vroeg toen: 'Begrepen?' 'Ja, ja mompelde hij. Vuile schoft.

Jenseny wachtte op een aanwijzing van Damien. Haar ogen waren groot en angstig. Had hij wel het recht om haar dit aan te doen, vroeg hij zich wanhopig af. Hij zou naar alle waarschijnlijkheid binnenkort worden gedood. Als hij geluk had heel veel geluk lukte het hem misschien de Prins met hem mee te nemen. Nu, met die afweer op Jenseny... betekende de dood van de Prins ook haar dood.                                                              Lieve God, help mij. Ik heb de keus gemaakt om mijn eigen leven op te offeren, indien nodig. Heb ik het recht om dat van haar op te offeren?

Ten slotte zei hij, zo vriendelijk als hij kon: 'Ik denk niet dat ze je eruit laten zonder dat ding.' Van binnen zat er een koude knoop van schuld, maar hij kon verder niets meer zeggen zonder zichzelf prijs te geven. Begreep ze wel waar ze mee instemde?                                                       'Goed dan.' Haar stem was nauwelijks meer dan een gefluister. Een van de bewakers nam haar bij de arm en bracht haar de cel uit — een beetje ruw, vond Damien en toen kwam de rakh naar haar toe en paste de band rond haar hals. Die klikte met een metalen geluid dicht. Dat gedaan, gelastte de rakh: 'Breng hem naar buiten.'

Ze brachten Damien de cel uit naar de rakh. Ondanks de kettingen aan zijn armen en benen hielden ze hem vast terwijl hun leider hem vorsend aankeek. Damien vroeg zich af waartoe ze hem in staat achtten.                                                                                                                                         'Je begrijpt,' zei de rakh tegen hem, 'dat het mijn bevel is je te doden zodra je iets probeert. Niet wachten, niet vragen stellen, niet raden naar je werkelijke bedoelingen... maar alleen doden.'

Hij keek in die ogen, zo groen, zo koud, en vroeg zich af wat voor geheimen daar huisden. Wat had de Beschermheer gezien in deze man, dat hij hem als een mogelijke bondgenoot had beschouwd? Wat het ook was, Damien kon het niet vinden.                                                                           Kierstaad was een geëerde gast. Dat is een behoorlijk beter uitgangspunt dan ik heb. 'Begrepen?' vroeg de rakhse kapitein. 'Ja, hoor.' Hij knikte. 'Ik heb het begrepen.'  Mooi.' Hij wendde zich tot zijn mannen en gebaarde. 'We gaan.'

Ze werden naar de trap geduwd en toen naar boven. Een van de mannen had Jenseny bij de arm gegrepen, maar ze wist zich los te trekken en kwam naar Damien toe gerend. De rakh liet haar gaan. Hij voelde haar warmte naast zich, worstelend om de eindeloze klim te maken, en hij wou dat hij haar wat hoop kon geven.

Ik heb je niet echt een gunst bewezen door je hierheen te brengen, dacht hij. Je was beter afgeweest bij de Terata. Maar toen herinnerde hij zich hoe ze was geweest toen ze haar vonden — smerig en angstig, levend als een beest in de kerker van de Terata. Nu is ze alleen nog maar smerig en angstig, dacht hij wrang. Hij voelde de laag zweet en vuil en opgedroogd bloed van zijn eigen lichaam schilferen tijdens het lopen. Ik ruik vast als een beerput. Wedden dat die rakh er dol op is? Het verschafte hem een ironisch genoegen te bedenken dat de vijand in ieder geval één van de vijand — te lijden had onder zijn aanwezigheid. Niet dat deze rakh, of welke rakh dan ook, dat ooit zou toegeven.                       Halverwege naar boven viel hij toen zijn voeten verstrikt raakten in de korte ketting terwijl hij van de ene naar de andere trede probeerde te gaan. Hij viel snel en hard neer en zijn knie sloeg tegen de trap met een hoorbare klap. De pijn schoot door zijn been en hij zou naar beneden zijn gegleden zonder de greep van een alerte bewaker op zijn arm. Een ander pakte hem beet aan de andere kant en samen wisten ze hem overeind te hijsen. Zwaaiend op zijn voeten stond hij tussen hen in, zijn gezicht vertrokken van de pijn.

De rakh kwam naar hen toe en bekeek hem, eerst zijn gezicht en toen zijn voeten. 'Maak ze los,' zei hij uiteindelijk. Damien voelde dat de kluisters tegen zijn enkels werden getrokken toen iemand die van achteren losmaakte en toen was het gewicht verdwenen en kon hij weer een hele stap maken. Goddank.

Dat is één, dacht hij toen hij weer begon te klimmen. Zijn knie deed verdomde pijn en hij wist dat hij die misschien ernstige schade had toegebracht met zijn val, maar zijn gok was dat risico waard geweest. De beenijzers waren nu af en al was het maar een kleine triomf, het was niettemin zijn eerste hier. Want als het er werkelijk slecht uitzag, zo had hij lang geleden geleerd, zo slecht dat je niets anders kon doen dan niet te veel nadenken over al die duizenden dingen die verkeerd liepen, dan was de beste manier om daarmee om te gaan één probleem tegelijk onder handen te nemen en dat op te lossen. Dus: dat was één.

Hij deed zijn best om niet aan Tarrants mes te denken terwijl ze de eindeloze trap bestegen. Hij deed zijn best om niet het gewicht op zijn arm of het lemmet tegen zijn huid te voelen. De bewakers hadden het niet gezien toen ze hem hadden geboeid, noch de weerstand ervan gevoeld toen ze zijn armen hadden gepakt. Kwam dat door Tarrants Bewerking of door de vaardigheid waarmee hij het in zijn hemdsmouw had verborgen? Hij wou dat hij wist wat de man ermee had gedaan. In werkelijkheid kon hij het niet eens voelen als hij het probeerde en hij vermoedde dat als hij zijn arm opensneed tot op het bot, hij het niet eens zou merken. Het mes scheen te worden beschermd door een vreemd soort Verdoezeling die de ogen toestond het te zien, maar alle andere zintuigen blokkeerde. Hij vroeg zich af of hij het wel vast kon pakken als het moest. Had Tarrant daaraan gedacht?

Eindelijk hield de trap op en stonden ze in een fonkelende kristallen kamer. Aan alle kanten glinsterden en glommen veelvlakkige muren, veranderlijk en beweeglijk licht weerkaatsend van een onzichtbare bron. Hij herkende de stijl, natuurlijk, en daarvan kreeg hij eenzelfde soort koude rillingen als van de aanwezigheid van de Prins. Want al was het bouwwerk van de Meester van Lima wat minder groots geweest, het was zeker geïnspireerd op hetzelfde ontwerp. Misschien had ze geprobeerd de pracht en praal van deze plek te imiteren, zoals ze de kledij van de Prins had geïmiteerd. Zo ja, dan was ze tekortgeschoten. Hij moest zijn ogen half geloken houden terwijl de bewakers hem naar voren duwden, om de illusies die tijdens het lopen om hem heen dansten buiten te sluiten. Muren, schitterend als diamanten, watervallen van licht. Hoe konden de bewakers hier de weg vinden? Maakten die gebruik van een soort Verrichting of waren ze er gewoon wat meer aan gewend?

Ik zou er nooit aan kunnen wennen, dacht hij terwijl ze hem door een zee van kristallen chaos leidden. Jenseny hield een hand op zijn arm en hij voelde haar trillen. Had haar vader deze plek ook voor haar beschreven? Of had hij er geen woorden voor kunnen vinden?                                   En toen weken de muren uiteen zo scheen het, tenminste en stonden ze in een enorme ruimte waarvan het plafond schitterde van indirect licht en de wanden veranderlijke panelen van spectrale kleuren waren. De kamer was vol met mensen voornamelijk bewakers maar het waren de twee gedaantes die recht tegenover hem zaten die Damiens aandacht opeisten. Een volkomen eensluidend paar, koninklijk en arrogant.

De Onsterfelijke Prins zat rechts en zijn lange vingers streelden de houten dierekop van de vergulde armleuning van zijn stoel terwijl hij Damien bestudeerde. Twee bewakers stonden achter hem en uit hun houding was duidelijk op te maken dat ze klaar stonden om ogenblikkelijk in actie te komen om hun heer en meester te beschermen. Het kwam Damien voor dat de man ouder was dan de laatste keer dat hij hem had gezien was dat nog maar een dag geleden? maar dat moest een speling van het licht zijn geweest en anders de schaduw die de prinselijke kroon nu over zijn gezicht wierp. Hij droeg weer rood en de dikke zijden mantel vloeide als bloed over de armleuningen van zijn stoel. Sprekend de Meester van Lima, dacht hij. Het was een onrustbarende vergelijking.

Links zat Gerald Tarrant die, terloops nippend van een zilveren bokaal, Damien en Jenseny in zich opnam. Dit was niet de stoffige reiziger die honderden mijlen had gereden en er vervolgens nog eens half zoveel had gelopen, maar een edelman die eindelijk zijn plaats tussen zijn gelijken had ingenomen. Zijn buitenmantel was van zijden fluweel, middernachtelijk blauw van kleur, en de zwarte tuniek daaronder was rijkelijk versierd met gouddraad. Er was een diadeem op zijn hoofd geplaatst om zijn schouderlange haar uit zijn gezicht te houden en die maakte zijn ogen tweemaal zo hel, zijn blik dubbel zo doordringend. Naast hem zat de vrouw die Damien eerder had gezien, neergeknield op de vloer naast zijn stoel. Terwijl de Jager Damien bekeek, streelde hij met een vinger langs haar haar en hoewel de priester het meisje zag huiveren, deed ze geen pogingen hem te ontwijken.

'Eerwaarde Heer Vryce.' De Prins hief een bokaal terwijl hij sprak, als om een toost uit te brengen op de komst van de priester. 'U beweert een rechtvaardig man te zijn. Zeg mij dan: welk oordeel moet ik vellen over een man die mijn leger heeft gehinderd, mijn belangrijkste project heeft ontwricht, mijn land is binnengedrongen en het omverwerpen van mijn regering heeft beraamd?'                                                                                    Damien haalde zijn schouders op. 'Wat dacht je van een paar schone kleren en een bad?'                                                                                             Even scheen het gezicht van de Prins te betrekken. Toen wierp hij een blik op Tarrant en vroeg: 'Is hij altijd al zo geweest?'

Het kwam Damien voor dat de Jager flauwtjes glimlachte. 'Helaas.' Drinkend van de beker streelde hij afwezig het haar van de vrouw en ze huiverde zichtbaar bij iedere aanraking: een sidderen van doodsangst. Haar ogen stonden glazig en haar lippen weken een weinig vaneen en Damien wist dat terwijl ze daar zat, een deel van haar nog steeds in het Zwarte Land was, wegrennend voor een man, zo meedogenloos en wreed dat hij haar niet eens de afzondering van haar eigen gedachten gunde.

Koninklijk arrogant verrees de Prins uit zijn gouden stoel en kwam naar Damien toe. Onderwijl liet de priester zijn ene hand langzaam in zijn mouw glijden, zich inspannend om daarbij de rest van zijn lichaam zo stil te houden als hij kon. Goddank stonden er geen bewakers pal achter hem. Hij kon alleen maar hopen dat de wachters aan weerskanten van hem de beweging van zijn handen niet opmerkten. Binnen een paar tellen was de Prins zo dichtbij dat Damien zijn gezicht duidelijk kon zien en ja, hij was ouder dan daarvoor. Veel ouder. Er zaten rimpels in zijn gezicht die er de vorige nacht nog niet hadden gezeten en op sommige plaatsen was zijn huid aan het verkleuren. Het kostte Damien moeite de man niet aan te gapen en niet zo gefascineerd te raken door de verandering dat andere zaken zoals het mes werden vergeten.

Dat verdomde mes! Hij kon het niet voelen, niet eens als hij drukte op de plek waar het lemmet hoorde te zitten, waarbij hij een snee in zijn eigen huid riskeerde. Wat Tarrant er ook mee had gedaan om te voorkomen dat de Prins het ding zou opmerken, het maakte het Damien welhaast onmogelijk om het te vinden. Hij deinsde terug toen de Prins vlak voor hem kwam staan en probeerde er angstig genoeg uit te zien opdat de man zijn beweging zou toeschrijven aan de herinnering aan wat hij de vorige nacht met hem had gedaan. In feite was het bedoeld om het geluid van zijn polsketting te maskeren terwijl hij zijn ene hand ver omhoog langs de andere arm liet glijden, met wanhopige vingers krabbend langs zijn huid op de plek waar hij wist dat het mes zat, moest zitten. En eindelijk vond hij het. Niet omdat hij het tussen zijn vingers voelde, zoals bij een normaal gebruiksvoorwerp. Hij vond het doordat er ruimte overbleef toen zijn vingers zich sloten, een gat waarin niets dan lucht scheen te zijn. Dat moest het zijn. Hij deed nog een stap terug toen hij het ranke instrument van onder zijn kleding trok dat probeerde, tenminste, want wie kon zeggen wat er gebeurde in die ontastbare, onzichtbare ruimte? en hij zag een van de bewakers naar voren komen, een andere zijn wapen trekken. Dat was het, dus. Verder lieten ze hem niet gaan.

'Hoe oud bent u?' vroeg de Onsterfelijke Prins hem. De vraag was zo onverwachts dat hij bijna zijn greep op het mes verloor. 'Hè?'                       'Ik vroeg hoe oud u was.'                                                                                                                                                                                                              Even kon hij niet nadenken, kon hij het zich niet herinneren. De Prins wachtte. 'Vierendertig,' zei hij uiteindelijk. Was hij werkelijk zo oud? Het getal leek hem te hoog, de leeftijd onwezenlijk. 'Waarom?'

De Prins glimlachte. Het was een vreemd beklemmende uitdrukking. 'De Neograaf heeft me verteld van uw wapenfeiten. Verhalen over uw kracht, uw uithoudingsvermogen, uw vitaliteit... Ik vroeg me af hoeveel u daar nog van over had. Dergelijke kwaliteiten verdwijnen snel als de jeugdigheid eenmaal begint te tanen.' Hij had het mes nu helemaal los, de greep stevig in zijn rechterhand. 'Ik verwacht dat die in de komende paar dagen behoorlijk snel zullen afnemen,' zei hij droogjes. Zijn hart bonzend terwijl hij vocht om zijn stem vast te laten klinken.

De Prins knikte. 'Dat verwacht ik ook.'

Als hij één wens in zijn leven had mogen doen, dan zou hij het staal rond zijn polsen op dat moment hebben veranderd in touw. Meer niet. Maar het materiaal waarmee hij was geboeid was niet iets dat met een gewoon mes kon worden doorgesneden en hij kon alleen maar bidden dat de macht die Tarrant aan het lemmet had gebonden genoeg was om de stalen schakels broos te maken, zoals hij het koudvuur zo vaak had zien doen in het verleden. Zo niet... dan was het nu afgelopen met hen allebei. Want zodra ze hem in beweging brachten zouden ze zien wat hij in zijn hand had en het zou de Prins maar een kleine Verrichting kosten om de aard en de herkomst daarvan te ontcijferen.

Hij voelde Tarrants ogen op hem gericht, de zilveren blik indringend. Hij heeft alles op het spel gezet, dacht hij. Alles,om mij deze ene kans te kunnen geven. Hij kromp dramatisch ineen toen de Prins nog dichterbij kwam en gebruikte het geluid van zijn ketting om zijn beweging te maskeren terwijl hij het Bewerkte lemmet tussen de schakels zette. Laat die monarch maar denken dat hij reageerde op de dreiging die zijn nabijheid met zich meebracht. Dat excuus was goed genoeg.                                                                                                                                             Om tijd te rekken knikte hij naar Tarrant en vroeg op ruwe toon: 'Wat heb je hem hiervoor betaald?' Was dat iets kouds dat langs de stalen schakels omhoogkroop naar zijn huid? Of was dat alleen maar omdat hij dat wilde voelen?

De Prins draaide zich half om naar de Jager en knikte hem vriendelijk toe. 'Zijne Excellentie en ik hebben een onderlinge verstandhouding. Onder machtslieden zijn dergelijke dingen niet zozeer kwestie van verwerving als wel van het dienen van wederzijdse belangen.'

Tijd Hij had tijd nodig. Hij dwong zich Tarrant aan te kijken, van zijn stem een instrument van venijn en haat te maken, en beet de man toe: 'Jij hebt Hesseth vermoord, vuile schoft! Alsof je haar eigenhandig de keel hebt afgesneden.'                                                                                             Kou. Hij voelde het nu. Kou op zijn polsen, waar het dikke staal tegen zijn huid drukte. Ijs op zijn vingertoppen, waar het koudvuur likkend zijn werk deed. Hoe lang duurde het om de hele klus te klaren? Hoe kon hij weten wanneer hij in beweging kon komen? Hij kreeg maar één gelegenheid en als hij daar te vroeg mee was... Daar mocht hij niet aan denken.

'Mevrouw Hesseth had haar leven al verspeeld toen ze besloot aan deze reis deel te nemen,' zei Tarrant koel. Hij nipte van de bokaal in zijn hand. Weer een kostbare seconde voorbij. 'De missie was van begin tot eind een vergissing, zoals u beiden had moeten beseffen.'                   De Prins wendde zich van hem af. Misschien was het alleen maar om een bevel te geven aan een van zijn mannen, misschien om Damien uit zijn aanwezigheid te laten verwijderen. Dichterbij zou hij niet meer komen, besefte Damien, en een betere kans kreeg hij niet. Het was nu of nooit.

Hij gaf een harde ruk aan zijn ketting. Biddend zoals hij nog nooit gebeden had, dat het koudvuur zijn werk had gedaan en het staal broos was en zou breken onder het geweld van zijn actie. Hij zag de rakh een stap naar voren doen, gealarmeerd door zijn beweging, en de Prins draaide zich naar hem terug...

Er klonk een geluid als van brekend glas en toen waren zijn handen los en schoot de pijn omhoog door zijn arm toen hij die naar voren bracht, bevroren metaalscherven strooiend over het zijden tapijt terwijl de rakh naar voren dook, de Prins naar achteren sprong, het mes een boog van zilver vuur beschreef toen hij het omhoogbracht naar het enige mogelijke doel, die ene vierkante duim die hij absoluut moest raken...

Staal trof vlees met een regen van ijzige vonken. De kracht van Damiens beweging was zo groot dat hoewel de Prins op tijd een arm ophief om de slag af te weren, hij hem niet kon tegenhouden. De punt van het mes sneed in de huid van 's mans hals, door zijn vlees en diep in de slagader die het bloed en het leven naar zijn hersenen bracht. Scharlakenrood vocht gutste heet uit de wond toen Damien het mes met een ruk terugtrok, en hij bad dat de Prins in zijn laatste seconden te geschokt was om de faege te Bewerken. Want als dat niet zo was, als het hem lukte de wond met zijn macht te sluiten... dan waren ze allemaal dood, hij en Tarrant en Jenseny en al die miljoenen in het noorden die voor vernietiging waren bestemd. Daar zou de Prins wel voor zorgen.

Het lichaam van de monarch schoot plotseling naar achteren waardoor het mes uit Damiens hand werd geslagen. Hij zag het wapen over het tapijt scheren toen de Prins op zijn knieën viel, verloor het uit het zicht tegen de achtergrond van de patronen in de fijne zijde. Maakte niet uit. Hij volgde de bloedende monarch tijdens zijn val naar de grond, bereid om desnoods zijn strot er met zijn blote handen uit te scheuren als het ernaar uitzag dat de opengereten huid zich aan het sluiten was. Hij hoorde stemmen, zag bewegingen, wapens die werden getrokken. Ieder moment nu konden de mensen die om hem heen stonden hem doden en de gedachte aan de dood vond hij niet half zo verschrikkelijk als het feit dat hij misschien zou sterven zonder dat zijn werk was gedaan. De scharlaken stroom werd al dunner en het gezicht van de Prins was ziekelijk bleek. Nog maar een paar seconden en de tovenaar viel niet meer te redden. Nog maar een paar seconden.                                          En op dat moment gilde Jenseny.

Verdriet, afschuw en een verschrikkelijk, afstompend schuldgevoel overspoelden tegelijkertijd Damiens ziel, maar hij durfde zich niet naar haar om te keren. Als de Prins zichzelf in dat onbewaakte ogenblik wist te genezen, dan zou niet alleen zij sterven maar zou al wat ze hen had helpen te bereiken voor altijd zijn verloren. Dat kon hij niet laten gebeuren. 'Vergeef me,' fluisterde hij terwijl hij het laatste bloed uit het lijf van de Prins zag sijpelen. Wetend dat al vergaf ze hem inderdaad, hij het zichzelf nooit zou kunnen vergeven.

En toen was het voorbij en de hele kamer was stil. En er was iets zo verschrikkelijk mis dat hij het kon proeven.                                                        Waarom hadden de wachters zich niet verroerd? Waarom deed niemand iets? Hij waagde een blik achterom naar Jenseny en zag dat ze stokstijf stond van angst niet gewond, niet dood, maar compleet verlamd van schrik haar blik gericht op de man die nu naar het lijk van de Prins kwam, zijn schaduw werpend over de rivieren van koninklijk bloed die over het tapijt uitliepen.

Katassah.

Snel deed Damien een stap achteruit in de verwachting van een aanval. Die volgde niet. 'U bent een domoor,' raspte de rakh.                              Zijn stem was anders. Zijn ogen waren veranderd. Het waren nog steeds de ogen van een rakh, nog steeds groen... maar er was iets nieuws in gevaren, iets wat Damien koude rillingen bezorgde, iets wat hem maar al te vertrouwd was.                                                                                         'En u,' zei de rakh, zich omdraaiend naar Tarrant, 'bent een verrader.'

In Tarrants ogen flitste begrip en hij greep ogenblikkelijk naar zijn zwaard om de daarin opgeslagen macht te gebruiken. Hij was niet snel genoeg. Nog voordat het Bewerkte staal uit de schede kwam hief de rakh een hand op in een Verrichtend gebaar en er was licht, opvlammend uit alle wanden, uit plafond en vloer, uit ieder vlak van ieder kristal in die enorme ruimte. Licht zo fel als zonlicht, duizenden malen weerkaatst tot het de ruimte opvulde met de kracht van een nieuwe dag. Met een schreeuw sprong Tarrant achteruit, struikelend over de stoel achter hem. Het zwaard viel kletterend neer op de vloer bij de armleuning. Damien sprong op hem af, maar de rakh greep hem ruw bij de arm en draaide die om, hem tegen de vloer drukkend. Tegen de tijd dat hij weer overeind kon komen, was de Jager ingestort, neergebeukt door de rauwe macht van het ontboden licht. Zijn Bewerkte zwaard lag te roken op het tapijt en het leek of zijn huid ook rookte. Merkwaardig en waanzinnig genoeg probeerde het meisje dat hij zo had gekweld hem te helpen. Uiteindelijk moest een van de bewakers haar wegtrekken opdat de Jager volledig aan het dodelijke licht werd blootgesteld.

Verscheidene bewakers grepen Damien beet en de rakh/Prins ging naar Tarrants lichaam. De Jager had zijn ene arm opgeheven om zijn gezicht te beschermen tegen het betoverde licht; de rakh schopte die weg. 'Je bent niet de enige met een opslagsysteem.' Hij knikte naar een van zijn wachters. 'Breng hem naar het dak van de oostelijke toren,' gelastte hij. 'Die heb ik voor hem in gereedheid laten brengen. Zorg dat hij in passende kledij het daglicht begroet.'

Ziek van angst zag Damien hen de gebroken gedaante van de Jager oppakken en wegdragen. Tarrant had al dood kunnen zijn, zo weinig verzet pleegde hij. Ik heb je van het ene vuur naar het andere gebracht, dacht de priester. De rakh kwam inmiddels naar hem terug en de wachters dwongen de priester op de knieën.

'Je kunt me niet doden,' zei hij kil. 'Niet met je messen en niet met je Verrichtingen. Het enige wat je kunt doen is mij dwingen een ander lichaam aan te nemen voordat ik daar klaar voor ben en dat doet een beetje pijn. Maar die pijn is niet van permanente aard en uiteindelijk ben jij degene die zal boeten voor mijn ongemak.'

Damien zocht naar Jenseny, vond haar op zo'n tien voet bij hem vandaan, ineengedoken rillend als een angstig dier. Had ze de verandering Gezien? Wat een gruwelijk idee! 'Wat is er met Katassah gebeurd?' wilde hij weten.                                                                                                        'O, die zit nog steeds in dit lichaam. Hij heeft alleen... de controle tijdelijk afgestaan.' Hij streek met een hand langs de voorkant van zijn uniform, genietend van het gevoel van de decoraties. 'Hij is niet al te blij met deze machtsverschuiving, maar daar is niets aan te doen. Het is makkelijker om een gastlichaam op te eisen als je de gastheer goed kent en ik zat in tijdnood. Daar moet hij maar begrip voor hebben.'

Hij knikte naar de bewakers die Damien vasthielden en die trokken hem overeind. 'Jij hebt de Terata vernietigd,' beschuldigde hij. 'Mijn kweekplaats van adepten waarvan ik afhankelijk was voor mijn verjonging. Juist toen ik maatregelen aan het treffen was om een geschikte jongeling naar me toe te laten brengen... dus vind ik het niet meer dan terecht dat jij zijn plaats inneemt.' Hij stak een hand uit naar Damien en hoewel de priester met een ruk terugsprong, hielden de bewakers hem op zijn plaats. Scherpe klauwen streken over zijn wang, als om de veerkracht van zijn huid te testen. 'Je bent ouder dan ik zou willen en het zal nog geen tien jaar duren voordat de aftakeling begint... maar bekijk dat eens van de positieve kant. Over tien jaar ben je weer vrij. Dan hoefje niet meer te leven in een lichaam dat beweegt zonder dat jij dat wilt, of naar buiten te kijken door een paar ogen dat onder bevel staat van een ander... Tegen die tijd ben je dankbaar voor wat er van je over is, priester. Dat garandeer ik je.'

'Nee.' Het was Jenseny. 'Nee!' Ze deed een stap naar de rakh, maar niet snel genoeg. Een van de bewakers smeet haar ruw tegen de grond. 'Nee,' snikte ze. 'Niet doen!'                                                                                                                                                                                                     'Je kleine vriendinnetje is erg trouw,' merkte de Prins op. 'Maar vrees niet, er zijn compensaties. Je zult bijna tien jaar door de ogen van een adept zien. Sommigen zouden al een moord plegen voor een enkel jaar. Hoewel ik moet toegeven dat enkelen er niet zo goed tegen kunnen als hun dat gezichtsvermogen weer wordt ontnomen.' Weer raakten de klauwen zijn gezicht aan, deze keer niet zo zacht. Hij kreeg er kippevel van. 'Niet hij!' gilde het meisje. 'Neem mij! Ik doe het wel!'

De rakh glimlachte kil. 'Eén keer heb ik een vrouw als gastlichaam genomen,' zei hij tegen hen. 'Bijna veertig jaar heb ik in haar geleefd. Toen ik haar ten slotte verliet, knapte er iets in haar. Kennelijk was de verandering van geslacht in combinatie met het verlies van adeptschap een beetje te veel voor haar.' Hij maakte een buiging naar Jenseny, een spottende groet. 'Dus bedankt voor je aanbod, kleintje. Maar ik denk dat ik me deze keer tot mijn eigen geslacht beperk. Evenals tot mijn eigen ras.'

Hij keek Damien weer aan, op het punt te spreken. 'Dan kun je zien wat ik zie!' schreeuwde het meisje.                                                                     Ogenblikkelijk besefte Damien wat ze bedoelde, wat ze aan het doen was. 'Jenseny, nee!'                                                                                           De rakh keek hem even onderzoekend aan, draaide zich toen weer terug naar het meisje. 'En wat is dat dan, kleintje?'                                           'Niet doen,' smeekte Damien. Tevergeefs worstelend om los te komen, om naar haar toe te gaan. 'Niet zeggen!'                                                   Maar ze luisterde niet, en anders kon het haar gewoon niet schelen. 'Ik kan de getijde-faege zien,' zei ze trots. De rakh stond perplex. 'Wat?'      'Ik kan de getijde-faege zien,' herhaalde ze. Tartend. 'En dat is nog niet alles. Die kan ik ook een beetje Bewerken. Hesseth zei dat ik het beter kon leren, alleen hadden we geen tijd...' De laatste woorden klonken verstikt toen de herinnering haar te veel werd. Trillend liet ze het hoofd zakken. 'Alleen is ze er nu niet meer,' fluisterde ze.

'Is dat waar?' fluisterde de rakh. Het was niet zozeer een aan haar gestelde vraag als wel een sleutel tot een Kenning. Damien voelde de faege rond hem samenpakken die hij gebruikte om de waarheid van haar woorden te controleren. 'Goden van de Aarde,' fluisterde hij. 'Je kunt het echt.' Hij liep naar haar toe, knielde naast haar neer, legde een hand op haar wang. Hoewel er angst in haar ogen lag, deinsde ze niet terug. Zijn vingers veegden een smal pad door het vuil en de tranen op haar gezicht en lieten haar toen los.

'Waarom?' vroeg hij haar.

'Jenseny...' begon Damien, maar een van de bewakers sloeg hem en hij viel met een klap neer.                                                                                'Ik wil niet alleen zijn,' zei ze. 'En ik wil ook niet bang meer zijn. Ik ben het vluchten moe en ik wil een plek hebben waar ik kan wonen en ik wil dat de stemmen ophouden. Ik denk dat jij weet hoe je die kunt laten ophouden. Is dat zo?' 'Misschien,' zei hij. 'Weet je wel wat ik precies doe? Begrijp je dat?'

'Maakt dat dan wat uit?' vroeg Damien van waar hij op de grond lag. Hij kreeg een paar trappen in zijn rug en in zijn zij. Een ervan was recht op zijn nieren gericht en hij werd bijna verblind door de pijn.                                                                                                                                                    'Ik heb je in dat lichaam zien gaan,' zei ze tegen de rakh. 'En ik kan zien dat hij er ook nog steeds in zit. Jullie zitten er samen in, hè? Met zijn tweeën. Dat kan ik ook. Dan kan jij met mijn ogen de getijde-faege zien... en hoef ik niet meer alleen te zijn.' Haar stem klonk verstikt bij die woorden en de pijn in haar stem deed Damiens hart opspringen van medeleven. 'Nooit meer,' fluisterde ze.

De rakh stond op. Lange tijd staarde hij haar slechts aan, de situatie in zich opnemend. 'Het is wel moeilijk om te regeren in zo'n lichaam,' zei hij ten slotte. 'Maar om de getijde-faege te zien en die te Bewerken! dat zou het ongemak wel waard zijn.'                                                                      Hij draaide zich weer om naar Damien, die-snakkend naar adem op het tapijt lag. 'Breng ze weer naar beneden,' commandeerde hij. 'Ik moet nadenken. Ik moet -'

'Zet me niet weer bij hem!' riep het meisje uit. 'Hij zal me proberen tegen te houden, het uit mijn hoofd proberen te praten... hij zou me zelfs iets kunnen doen als hij dacht dat ik je zou helpen. Alstublieft, zet ons niet samen.'                                                                                                                 O, Jenseny. Zijn ogen sloten zich als vanzelf toen de wanhoop zijn ziel tot barstens toe binnenstroomde. Niet doen, alsjeblieft. Hij zal je kwaad doen als geen ander en je zult hem niet eens kunnen ontvluchten. Nooit.

'Goed,' stemde de rakh in en hij zei tegen zijn bewakers: 'Breng haar naar de westelijke vleugel en bewaak haar daar. Hij kan wachten in zijn cel tot ik klaar voor hem ben.' Het venijn in zijn stem liet geen twijfel over wat Damiens uiteindelijke lot zou zijn.                                                                Sterke handen sleurden hem ruw overeind. De pijn schoot door zijn rug en het braaksel welde op in zijn binnenste en hij vocht om het binnen te houden. Met iedere stap schoten er speren van vuur door zijn linkerzij en zijn voeten kon hij niet meer voelen. Hoe ernstig hadden ze hem verwond toen ze hem hadden geschopt? Hoe lang zou hij het volhouden als hij zichzelf niet kon Genezen?

Omlaag, omlaag, omlaag brachten ze hem, omlaag de aarde in. Ver onder het kristallen paleis, waarvan de wanden nog steeds brandden van het moorddadige licht. Mijlen onder de plek waar Tarrant lag, zijn lichaam achtergelaten voor de eerste stralen van de dageraad. Omlaag de isolerende diepte in, waar de aard-faege schaars was en hoop niet bestond en pijn de enige metgezel was die hem nog restte.                           Zorg dat hij haar geen kwaad doet, God. Alstublieft. Ze is jong en ze is bang en ze weet niet wat ze doet. Bescherm haar, Heer, ik smeek het u. Alleen in de duisternis lag Damien Vryce te wenen.