24
De Jager vloog vijftien keer over de vallei of was het zestien keer? en nog had hij de anderen niet gevonden. Uiterst nauwkeurig ziftte hij de aard-faege uit, maar nog steeds kon hij geen spoor van hen ontdekken. Hij riep zelfs een bries op om de eeuwige mist uit de vallei te verdrijven, maar ondanks de verhoogde zichtbaarheid vond hij nog steeds niets.
Hetgeen duidelijk onmogelijk was. Als ze verder waren gereden, als ze zich verborgen hielden, zelfs als ze waren gestorven, zou er een teken van hun voorbijgaan zijn geweest. Zelfs een Verdoezeling zou een spoor hebben nagelaten, een zwakke nagalm van macht die in de stromingen te onderscheiden zou zijn. Maar er was niets. Niets! Het was alsof ze domweg waren verdwenen. Of... alsof ze nooit hadden bestaan. Net als die andere mensen hier, dacht hij grimmig.
Hij streek neer op een kale piek en verwisselde zijn veren voor mensenvlees. De wind deed zijn lange tuniek rond zijn kuiten slaan terwijl hij omlaagstaarde in de vallei, zijn vuisten stevig gebald van stille frustratie. Ze moesten er zijn, dacht hij. Dat kon niet anders. En als hij hen niet kon vinden, was daar maar één verklaring voor. Geen prettige, maar hij was bereid er een oplossing voor te zoeken.
Hij haalde diep adem om zichzelf voor te bereiden op een Verrichting de berglucht was koud en liet een laagje ijs na in zijn longen — en kneedde de aard-faege in het patroon van een Ontbieding. Die zou geen echte macht hebben over degene die hij riep, dat had hij inmiddels begrepen. Maar hij wilde iets dat meer was dan een uitnodiging, iets waaruit niet alleen zijn wens sprak om te worden gehoord, maar ook zijn macht, zijn beslistheid. Als hij nog steeds in het oosten is, dacht hij.
De demon kwam. Het duurde een half uur voordat hij er was, maar daar was Tarrant op voorbereid. Hij was bereid om nog vijf dagen te wachten als dat moest. Deze keer bracht Karril geen decoratieve achtergrond mee, geen vals panorama. Misschien voelde hij Tarrants stemming aan. Misschien wist hij dat de illusie van een Iezu genoeg kon zijn om de Jager over de rand te duwen naar het gebruik van onbeteugeld geweld. 'Zo,' zei Tarrant, toen de vertrouwde vorm vast was geworden. 'Je bent dus inderdaad in het oosten gebleven, zoals ik al dacht.'
Karril keek snel om zich heen: naar de berg, naar de kille nachtelijke hemel, naar de heuvels in de verte... maar niet omlaag naar de vallei, merkte Tarrant op. Niet daar. 'Wat wil je deze keer?' vroeg hij kalm. 'De Eerwaarde Heer Vryce en de rakh-vrouw zijn verdwenen. Ik heb je hulp nodig om hen te vinden.'
Karril staarde hem stomverbaasd aan. 'Je weet dat ik hier niet bij betrokken mag raken. Dacht je dat je door het nog een keer te vragen...' Misschien moet ik de omstandigheden duidelijk maken.' Zijn stem ontrolde zich als een serpent, glad en venijnig. 'Drie nachten geleden waren er mensen daar.' Hij wees omlaag naar de vallei, naar de plek waar ze twee nachten geleden waren geweest. 'Nu zijn ze weg. Eén nacht geleden hebben Hesseth en de Eerwaarde Heer Vryce hun kamp opgeslagen langs die rivier. Nu zijn ze weg.' De ijskoude ogen staarden de demon strak aan, zwart van haat. 'Niet dood. Niet vertrokken. Niet eens Verdoezeld. Weg.'
'Nou, en?' Ondanks het lef in de stem van de demon, lag er nervositeit in zijn ogen. Hij kan de razernij in mij voelen, peinsde Tarrant. Hij weet hoe na ik eraan toe ben die op hem te richten. 'Wat wil je dat ik daaraan doe?' 'Hen vinden.'
Karril zweeg.
'Zeg me dan tenminste hoe ik hen kan vinden.' De demon wendde zich van hem af. Bang om hem in de ogen te kijken? 'Ik zei al, het is mij verboden...' 'Om hierbij betrokken te raken? Hou jezelf niet voor de gek, Karril. Je bent al betrokken. Dit is niet het toverwerk van een mens, dat zou ik op een mijl afstand kunnen ruiken. En het is ook niet het werk van een doodgewone demon, dat weet ik ook.' Hij deed een stap naar Karril, zag tot zijn genoegen dat die beweging hem nerveus maakte. In sommige opzichten was de demon opmerkelijk menselijk. 'Het moet een illusie zijn. Wat anders? Een sluier van valse realiteit, waarachter hun bewegingen schuilgaan. Maar er is maar één soort wezens op deze planeet dat een illusie kan creëren die zo volmaakt is, zo volkomen onwaarneembaar. Of niet soms, Karril?'
'Ik heb geen verstand van tovenarij,' fluisterde hij.
'Maar jij kunt het voorkomen van de wereld toch veranderen met een gedachte? Beelden of materiële voorwerpen creëren die zo echt zijn dat het menselijke brein, dat hun bestaan aanvaardt, ze als uiterst vast ervaart? Je kunt zelfs doden met zulke illusies hoewel ik betwijfel of je dat ooit hebt geprobeerd.' Hij zweeg even. 'Alle Iezu's hebben die macht, nietwaar? Is dat niet juist wat jullie als soort onderscheidt?'
Karril zei niets.
'Alleen de Iezu's zijn tot dergelijke kunststukjes in staat. Alleen een Iezu zou een vallei zo grondig kunnen versluieren dat geen mens daar doorheen zou kunnen komen zonder zelfs maar een spoor op de stromingen achter te laten om van zijn tussenkomst te getuigen. Alleen een Iezu, Karril.'
De demon zei niets.
'Hoor je me?' 'Ik hoor je,' fluisterde hij. 'Ik wil antwoord, Karril. Nu meteen.' 'En zo niet?' daagde de demon hem uit. 'Wat dan? Ga je me dan Binden? Verstrooien? Ik heb je al gezegd dat we daar niet gevoelig voor zijn.'
'Ach, ja. Dat was een vervelende verrassing. Maar ik heb heel lang nagedacht over dat probleem sinds je me dat hebt verteld... Wil je mijn conclusies horen?' Hij wachtte op een antwoord. Toen er geen kwam, ging hij verder. 'Alle menselijke Verrichtingen gaan gepaard met een mentale formule. Men moet de Bewerker zichzelf definiëren, het onderwerp, en de vorm waarin de aardfaege die twee met elkaar verbindt. Dus dacht ik: wat als er een deel van die formule gebrekkig is? Niet de verbinding, natuurlijk, maar iets wat minder in het oog springt. Misschien de ondersteunende definities. In het kort: zou een Ontbieding mislukken — of een Binding, of een Verstrooiing omdat mijn begrip van de aard van de ontvanger gebrekkig is?' Hij was niet zeker, maar hij dacht dat Karril beefde. 'Dat zou ik kunnen corrigeren,' zei hij kalm. Geen stemverheffing nodig; de dreiging in zijn stem was duidelijk genoeg. 'Ik zou alle macht die ik nodig had kunnen samenbundelen door te putten uit mijn negatieve emoties — mijn woede, mijn verontwaardiging, haat, angst,pijn en die dan richten op iemand die ik kende, zonder te definiëren wie of wat hij was. Iemand als jij, Karril.' Hij gaf hem een paar seconden om dat te laten bezinken. 'Wat denk je? Zou dat werken?'
'Weet ik niet.' De stem van de demon klonk ellendig. 'Dat heeft nog niemand uitgeprobeerd.' 'Misschien wordt dat dan eens tijd.' Hij zag Karril in stilte worstelen met zijn geweten? Ten slotte mompelde de demon: 'Wat wil je?' 'Dat heb ik al gezegd. Dat je de sluier opheft die maskeert wat er in de vallei is. Verder hoef je me niet te helpen. Laat me alleen maar het werk van de vijand zien, dan vecht ik mijn eigen veldslag wel uit.'
De demon kneep zijn ogen stevig dicht. 'Dat kan ik niet doen,' fluisterde hij. '
Karrill...'
'Het kan niet! Ik heb de macht niet.'
'Maar het is het Werk van een Iezu,' drong de Jager aan. De woorden kwamen langzaam, één voor één uit zijn keel geperst. 'Juist. Daarom kan ik me er niet mee bemoeien, snap je dat niet? Het is ons verboden met elkaar te vechten.'
'Door wie?' vroeg Tarrant streng.
Karril wendde zich af. Omlaag de vallei in starend fluisterde hij: 'Door degene die ons geschapen heeft. Onze stammoeder.' 'Stammoeder? Wil je soms zeggen dat de Iezu's worden geboren?'' De demon knikte.
'Dat bestaat niet. De definitie van een demon —
'Zo heb ik het tenminste begrepen,' zei Karril snel. 'Zo hebben we het allemaal begrepen. Nou, misschien vergissen we ons. Wat maakt het uit? Als we geloven dat we familie zijn als we ons als zodanig gedragen — verandert dat dan iets aan jouw twijfel omtrent onze afkomst?' Hij keek Tarrant weer aan. Zijn stem beefde. 'Ik zal je nog wat vertellen. Dezelfde kracht die ons heeft gebaard kan ons net zo snel weer doden. Dat weten we allemaal. En ik sta net zo min te trappelen om te sterven als jij. Denk hier eens over na: hebben de Iezu's, daar ze zijn geboren, een ziel die de dood overstijgt of lossen ze gewoon op in de stromingen, net als de andere demonen? Ik sta niet te springen om daar achter te komen, Jager. En dat zal wel het geval zijn als je me dwingt om me hiermee te bemoeien. Dat is de waarheid.'
Even was er geen ander geluid dan de wind die langzaam wegstierf. Toen Tarrants stem, stil als de nacht: 'De vallei is versluierd door een van de Iezu's.' 'Ja.' 'En jij kan zijn Bewerking niet ongedaan maken.'
De demon schudde zijn hoofd.
'Geef me dan een alternatief, Karril. Ik ben wanhopig en dat betekent dat ik niet zal aarzelen om je te doden, indien nodig. Dat weet je. Zeg me wat je wel kunt doen.'
Sidderend haalde de demon een keer diep adem. Het was een menselijk gebaar dat onnodig was om te leven of te spreken. Zijn lichaam was tenslotte slechts een illusie. 'Ik kan met hem praten. Hem... smeken. Meer niet.'
'En hoe groot is de kans dat dat helpt?' 'Zeer klein,' gaf hij toe. 'Maar als het enige alternatief een open conflict is tussen jou en mij... We zouden beiden sterven.' 'Mooi. Ik stel voor dat je hem daaraan helpt herinneren.' 'En als het niet helpt?'
De grijze ogen werden spleetjes. 'Dat zou heel vervelend voor ons allebei zijn, denk je niet?' 'Dat is vrij zwakjes uitgedrukt,' mompelde de demon. 'Doe dat nou gewoon voor me. Alleen dat. Ik zorg voor de rest.' 'Denk je dat je dat kunt?' vroeg Karril op scherpe toon.
'Wat?'
'Hem vernietigen. Degene die hier verantwoordelijk voor is. Dat ben je toch van plan?' 'Denk je dat ik dat niet kan?' De demon zuchtte. 'Als iemand anders me die vraag had gesteld... dan had ik ja gezegd. Met menselijke macht is hij niet te verslaan. Maar jij, Jager? Als ik met de jaren één ding goed geleerd heb, dan is het wel om jou nooit te onderschatten. En geen van jouw vijanden heeft het overleefd, of wel? Dus wie ben ik om te zeggen of je iets niet kunt?' Tarrants gezicht werd een weinig zachter, toonde iets wat bijna een glimlach zou kunnen worden genoemd. 'Vleierij.' 'Nauwelijks.' Maar het gezicht van de demon werd ook wat zachter en hij maakte een buiging ten teken van vertrek.
Het was moeilijk om het exacte ogenblik aan te duiden waarop Karrils gekozen verschijning begon te vervagen. Het ene moment was hij zo vast als een heus mens en het volgende was hij transparant, zodat de sterren dwars door hem heen schenen. Een volmaakte illusie, peinsde de Jager. Het grootste talent van de Iezudemonen — en hun krachtigste wapen.
Voordat de demonische gestalte zijn verdwijning had voltooid toen het blozende vlees en de opzichtige kledij nog net niet waren opgelost in de schaduwen van de nacht waagde Tarrant: 'Karril?' De gestalte bleef zoals die was: half vast en half mist. De doorschijnende ogen stonden nieuwsgierig.
'Het... spijt me. Dat het zo moet.' De woorden vielen hem zwaar. Spijt was een ongemakkelijke emotie. 'Ik wou dat ik een alternatief had.' Het scheen hem toe dat Karrils spooklijf flauwtjes glimlachte.
'Ja,' zei de demon. 'Ik ook.' En terwijl het laatste van zijn gestalte oploste in de nacht, fluisterde hij: 'Hou je taai, oude vriend.'