Buiten gleed het landschap voorbij en voorin zat die onaangename Mellberg opgewonden te telefoneren. Hij leek John niet te willen overdragen aan de politie die in Fjällbacka ter plaatse was en stond erop zelf helemaal naar Göteborg te rijden. Tja, hem maakte het niet uit.

John vroeg zich af hoe het met Liv was. Ook zij had alles op één kaart gezet. Misschien hadden ze tevreden moeten zijn met wat ze al hadden bereikt, maar de verleiding om alles in één klap te veranderen en iets te bewerkstelligen wat nog geen enkele nationalistische partij in Zweden was gelukt, namelijk een dominante politieke positie bereiken, was te groot geweest. In Denemarken had de Dansk Folkeparti veel ideeën doorgevoerd waar de Vrienden van Zweden van droomden. Was het zo verkeerd geweest om de ontwikkeling in eigen land te bespoedigen?

Project Gimle zou het Zweedse volk hebben verenigd, waardoor ze het land eindelijk samen in ere hadden kunnen herstellen. Het was een eenvoudig plan geweest en hoewel hij zich af en toe zorgen had gemaakt, was hij ervan overtuigd geweest dat ze zouden slagen. Nu was alles naar de kloten. Alles wat ze hadden opgebouwd, zou worden afgebroken en in de naweeën van Gimle in de vergetelheid raken. Niemand zou begrijpen dat ze een nieuwe toekomst voor het Zweedse volk hadden willen scheppen.

Het was allemaal begonnen met een voorstel dat schertsend in de binnenste kern naar voren was gebracht. Liv had meteen het potentieel gezien. Ze had de anderen en hem uitgelegd hoe een verandering die anders wel een hele generatie kon duren, nu een stuk sneller kon worden bewerkstelligd. Binnen één etmaal zouden ze een revolutie kunnen ontketenen en alle Zweden kunnen mobiliseren in een strijd tegen de geïnfiltreerde vijanden die bezig waren de maatschappij af te breken. Het was een logische redenatie geweest en de prijs had redelijk geleken.

Slechts één bom. In de Sturegallerian, de winkelpassage bij het Stureplan, geplaatst op het drukste moment van de dag. Alle sporen die de politie naderhand volgde, zouden op moslimterroristen wijzen. Ze waren ruim een jaar bezig geweest met de voorbereiding. Ze hadden alle details besproken en zich ervan verzekerd dat niemand tot een andere conclusie kon komen dan dat islamieten in het hart van Stockholm, het hart van Zweden, een aanslag hadden gepleegd. De mensen zouden bang worden. En als ze bang waren, dan werden ze boos. Op dat moment zouden de Vrienden van Zweden naar voren treden, hen voorzichtig bij de hand nemen, hun angsten bevestigen en vertellen wat ze moesten doen om veilig verder te kunnen leven. Om als Zweden te kunnen leven.

Niets daarvan zou werkelijkheid worden. Zijn zorgen om wat Leon wilde onthullen leken belachelijk en absurd in vergelijking met het schandaal dat hem nu te wachten stond. Hij zou in het middelpunt staan, maar niet zoals hij had gedacht. Project Gimle was zijn val geworden, niet zijn triomf.

 

Ebba keek naar de foto’s, die ze op de grond had gelegd. De naakte jongens keken met lege blik in de camera.

‘Ze zien er zo hulpeloos uit.’ Ze wendde haar hoofd af.

‘Het heeft niets met jou te maken,’ zei Anna en ze streek Ebba over haar arm.

‘Het was beter geweest als ik nooit iets over mijn familie te weten was gekomen. Het enige beeld dat ik straks van hen heb als wij…’

Ze maakte haar zin niet af en Anna wist dat ze de gedachte niet hardop wilde uitspreken: als wij hier wegkomen.

Ebba keek weer naar de foto’s. ‘Dit moeten leerlingen van mijn vader zijn. Als hij ze dit heeft aangedaan, kan ik begrijpen dat ze hem hebben gedood.’

Anna knikte. Je kon zien dat de jongens zich met hun handen wilden bedekken, maar dat van de fotograaf niet mochten. De kwelling stond duidelijk op hun gezichten te lezen en ze kon zich goed voorstellen tot welke razernij deze vernedering moest hebben geleid.

‘Ik begrijp alleen niet waarom ze allemaal moesten sterven,’ zei Ebba.

Plotseling hoorden ze voetstappen aan de andere kant van de deur. Ze gingen staan en keken gespannen in die richting. Iemand was met het slot bezig.

‘Het moet Mårten zijn,’ zei Ebba verschrikt.

Instinctief keken ze om zich heen of er een vluchtweg was, maar ze zaten als ratten in de val. Langzaam ging de deur open en Mårten stapte met een revolver in zijn hand naar binnen.

‘Goh, leef je nog?’ zei hij tegen Ebba. Anna vond het beangstigend dat het hem zo duidelijk niets kon schelen of zijn vrouw dood was of niet.

‘Waarom doe je zo?’ Ebba liep huilend naar hem toe.

‘Blijf staan.’ Hij hief de revolver en richtte op haar, waardoor ze midden in een pas bevroor.

‘Laat ons gaan.’ Anna probeerde zijn aandacht te trekken. ‘We beloven je dat we niets zullen zeggen.’

‘En dat moet ik geloven? Het maakt hoe dan ook niet uit. Ik heb niet de wens…’ Hij onderbrak zichzelf en keek naar de kisten, waar de beenderen uit omhoogstaken. ‘Wat is dat?’

‘Dat is Ebba’s familie,’ zei Anna.

Mårten kon zijn ogen niet van de skeletten afhouden. ‘Hebben die daar aldoor gelegen?’

‘Ja, dat kan haast niet anders.’

Anna hoopte dat Mårten zo van slag zou zijn dat ze dicht bij hem kon komen. Ze boog zich voorover. Hij maakte een onverhoedse beweging en richtte de revolver op haar.

‘Ik wil je alleen iets laten zien.’ Anna pakte de foto’s en stak ze Mårten toe, die ze met een sceptisch gezicht aanpakte.

‘Wie zijn dat?’ vroeg hij en voor het eerst klonk zijn stem bijna normaal.

Anna voelde haar hart bonzen. Ergens daarbinnen zat nog altijd de redelijke, stabiele Mårten. Hij bracht de foto’s dichter bij zijn gezicht en bestudeerde ze.

‘Mijn vader moet dit op zijn geweten hebben,’ zei Ebba. Haar haar hing voor haar gezicht en je kon aan haar hele houding zien dat ze het had opgegeven.

‘Rune?’ vroeg Mårten, maar hij schrok op toen ze een geluid vanuit het huis hoorden. Snel sloot hij de deur.

‘Wie is dat?’ vroeg Anna.

‘Ze willen alles verpesten,’ zei Mårten. De aanwezigheid in zijn blik was verdwenen en Anna besefte dat alle hoop was vervlogen. ‘Maar hier komen ze niet naar binnen. Ik heb de sleutel. Die lag boven op het deurkozijn in de kelder, vergeten en verroest. Ik heb hem op alle sloten geprobeerd, maar hij paste nergens. Ongeveer een week geleden heb ik toevallig deze ingang gevonden. Die was geniaal geconstrueerd, bijna niet te zien.’

‘Waarom heb je me dat niet verteld?’ vroeg Ebba.

‘Ik begon toen al te begrijpen hoe alles in elkaar stak. Dat het jouw schuld is dat Vincent dood is, maar dat je het niet wilt erkennen. Dat jij het mij in de schoenen probeert te schuiven. En in de open kist vond ik dit ding.’ Hij wuifde met de revolver. ‘Ik wist dat hij van pas zou komen.’

‘Ze zullen hier naar binnen komen. Dat weet je,’ zei Anna. ‘Je kunt beter de deur opendoen.’

‘Dat kan niet. Er lijkt een draaiknop aan de binnenkant te hebben gezeten, maar die heeft iemand weggehaald. De deur valt vanzelf in het slot en zij hebben geen sleutel, dus als ze onverhoopt toch de verborgen ingang vinden, dan kunnen ze er niet in. De deur is gemaakt door iemand die paranoïde was en kan een heleboel hebben.’ Mårten glimlachte. ‘Als het gereedschap om de deur te forceren eenmaal hier is, zal het te laat zijn.’

‘Lieve Mårten,’ zei Ebba, maar Anna wist dat het geen zin had om te proberen met hem te praten. Mårten zou hier met hen sterven als zij niets deed.

Op hetzelfde moment werd er een sleutel in het slot gestoken en Mårten draaide verbaasd zijn hoofd om. Dat was het moment waarop Anna had gewacht. In één beweging raapte ze de engel van de grond en wierp zich op Mårten. Met het sieraad maakte ze een lange snee op zijn wang en met haar andere hand probeerde ze het wapen te pakken. Net toen ze het koude staal voelde, weerklonk er een schot.

 

Eigenlijk had hij besloten vandaag te sterven. Dat had een logisch gevolg van zijn falen geleken, en de beslissing luchtte hem alleen maar op. Op het moment dat hij van huis vertrok, wist hij nog niet hoe het zou gebeuren, maar toen Percy met zijn pistool begon te zwaaien, had hij gedacht als een held te kunnen sterven.

Nu leek die beslissing merkwaardig overhaast. Terwijl hij de donkere trap af liep, voelde Josef sterker dan ooit dat hij wilde leven. Hij wilde niet sterven en al helemaal niet op de plek waar zijn nachtmerries zich jarenlang hadden afgespeeld. Hij zag de agenten voor zich en voelde zich akelig naakt zonder wapen. Of hij wel of niet mee zou gaan naar de kelder was geen onderwerp van discussie geweest. Hij was de enige die de weg kon wijzen. De enige die wist waar de hel was.

De agenten stonden onder aan de trap op hem te wachten. Patrik Hedström trok vragend een wenkbrauw op en Josef wees naar de wand achter in de kelder. Het leek een gewone muur, met scheve planken vol plakkerige verfblikken. Hij zag Patriks sceptische blik en ging hem voor om het hem te laten zien. Hij herinnerde zich alles maar al te goed: de geuren, het gevoel van beton onder zijn voeten, de muffe lucht die hij inademde.

Na een blik op Patrik drukte Josef op de rechterkant van de middelste plank. De muur gaf mee, draaide naar binnen en onthulde een gang naar een stevige deur. Hij deed een pas opzij. De agenten keken hem verbaasd aan, voordat ze zich herpakten en de gang in stapten. Eenmaal bij de deur aangekomen bleven ze staan luisteren. Het klonk alsof er aan de andere kant werd gemompeld. Josef wist precies hoe het er daar uitzag. Hij hoefde alleen zijn ogen maar te sluiten om het zo duidelijk voor zich te zien alsof hij er gisteren nog was geweest. De kale muren, het peertje aan het plafond. En de vier kisten. In een daarvan hadden ze de revolver gelegd. Daar moest Ebba’s echtgenoot hem hebben gevonden. Josef vroeg zich af of hij de andere kisten ook had geopend, of hij wist wat daarin zat. Hoe dan ook zou iedereen het nu te weten komen. Er was geen weg terug.

Patrik pakte de sleutel uit zijn zak, stak hem in het slot en draaide hem om. Uit de blik die hij op Josef en zijn collega’s wierp, bleek duidelijk dat hij een ramp vreesde.

Voorzichtig opende Patrik de deur. Er viel een schot en Josef zag de agenten met getrokken wapens naar binnen stuiven. Zelf bleef hij in de gang staan. Door het tumult was het lastig te zien wat er precies gebeurde, maar hij kon Patrik wel horen schreeuwen: ‘Laat het wapen los!’ De woorden werden gevolgd door een lichtflits en een knal die zo hard echode dat het pijn deed aan hun oren. Vervolgens was het geluid te horen van een lichaam dat op de vloer viel.

De stilte erna weergalmde in Josefs oren en hij hoorde zichzelf ademen, kort en oppervlakkig. Hij leefde, hij voelde dat hij leefde en daar was hij dankbaar voor. Rebecka zou zich zorgen maken als ze zijn brief vond en hij moest maar proberen het haar uit te leggen. Want hij zou vandaag niet sterven.

Er kwam iemand de keldertrap af rennen en toen hij zich omdraaide, zag hij Ia op zich af komen. Haar gezicht stond angstig.

‘Ebba,’ zei ze. ‘Waar is Ebba?’

 

Het bloed was op de kisten en de muur gespoten. Achter zich hoorde ze Ebba gillen, maar het weergalmde in de verte.

‘Anna.’ Patrik greep haar bij haar schouders en schudde haar door elkaar. Ze wees naar haar oor.

‘Ik geloof dat mijn trommelvlies is gescheurd. Ik hoor heel slecht.’

Haar stem klonk dof en vreemd. Alles was zo snel gegaan. Ze keek naar haar handen. Die zaten onder het bloed en ze keek naar haar lichaam om te zien of ze ergens gewond was geraakt, maar daar leek het niet op. Ze had Ebba’s engel nog altijd stevig vast en besefte dat het bloed afkomstig moest zijn van de wond op Mårtens gezicht. Nu lag hij met open ogen op de vloer. Een kogel had een groot gat in zijn hoofd gemaakt.

Anna keek weg. Ebba gilde nog altijd en plotseling kwam er een vrouw binnengestormd, die haar armen om haar heen sloeg. Ze wiegde haar heen en weer en langzaam verstomde Ebba’s gekrijs en ging over in gepiep. Stom wees Anna op de kisten, en Patrik, Martin en Gösta staarden naar de skeletten, die ook onder het bloed zaten.

‘Jullie moeten hier weg.’ Patrik schoof Anna en Ebba behoedzaam naar de deur. Ia kwam vlak achter hen aan.

Ze kwamen in de kelder en plotseling zag Anna een eindje verderop Erica van een steile keldertrap af komen. Ze nam de trap met twee treden tegelijk en Anna versnelde haar pas. Pas op het moment dat ze haar gezicht in de hals van haar grote zus boorde, voelde ze de tranen komen.

Toen ze weer in de hal stonden, knepen ze hun ogen dicht tegen het felle licht. Anna beefde nog steeds alsof ze het heel koud had. Erica las haar gedachten en ging naar boven om Anna’s kleren halen. Ze zei er niets over dat die in de slaapkamer van Mårten en Ebba lagen, maar Anna wist dat ze het een en ander uit te leggen had, ook aan Dan. Haar hart schrijnde toen ze zich realiseerde hoe erg ze hem zou kwetsen, maar ze kon het niet opbrengen daar nu over na te denken. Dat moest ze later maar oplossen.

 

‘Ik heb om assistentie verzocht en er zijn mensen onderweg,’ zei Patrik. Hij hielp Anna en Ebba op de buitentrap te gaan zitten.

Ia nam naast Ebba plaats en sloeg haar armen stevig om haar heen. Gösta ging aan de andere kant zitten en keek aandachtig naar de twee vrouwen. Patrik boog zich naar hem toe en fluisterde: ‘Dat is Annelie. Ik vertel het je straks allemaal.’

Gösta keek hem vragend aan. Daarna werd hij als door de bliksem door het inzicht getroffen en hij schudde zijn hoofd.

‘Het handschrift. Het was zo duidelijk dat het met elkaar te maken had.’

Hij wist dat hem iets was ontgaan toen ze alle dozen doornamen. Iets wat hij had gezien en had moeten begrijpen. Hij wendde zich tot Ia.

‘Ze had bij ons terecht kunnen komen, maar ze heeft het ook goed gehad bij de mensen bij wie ze nu is opgegroeid.’ Gösta zag dat de anderen luisterden maar niet begrepen waar hij het over had.

‘Ik kon het niet opbrengen om erover na te denken waar ze terecht was gekomen. Ik kon het überhaupt niet opbrengen om aan haar te denken. Het was makkelijker om dat niet te doen,’ zei Ia.

‘Ze was heel lief. We hebben die zomer erg van haar genoten en we hadden haar graag gehouden. Maar we hadden een kind verloren en de gedachte aan een kleintje was niet…’ Hij keek weg.

‘Ja, ze was lief. Een echt engeltje,’ zei Ia met een droevige glimlach. Ebba keek hen onthutst aan.

‘Hoe heb je het ontdekt?’ vroeg Ia.

‘Door het boodschappenlijstje. Er zat een handgeschreven briefje tussen de spullen die jullie hadden achtergelaten. En vervolgens kreeg ik het papiertje met jullie adres. Het was hetzelfde handschrift.’

‘Zou iemand zo vriendelijk willen zijn me uit te leggen wat dit allemaal betekent?’ vroeg Patrik. ‘Wat dacht je ervan, Gösta?’

‘Het was Leons idee om het paspoort van Annelie te gebruiken in plaats van mijn eigen,’ zei Ia. ‘We scheelden weliswaar een paar jaar, maar de gelijkenis was groot genoeg. Het moest kunnen.’

‘Ik begrijp het niet.’ Ebba schudde haar hoofd.

Gösta keek haar recht aan. Hij zag het deerntje dat bij Maj-Britt en hem door de tuin had gehold en zo’n diepe afdruk in hun hart had achtergelaten. Het was hoog tijd dat ze de antwoorden kreeg waar ze zo lang op had gewacht.

‘Ebba. Dit is je moeder. Dit is Inez.’

Het werd muisstil. Ze hoorden alleen de wind in de berken om hen heen.

‘Maar… Maar…’ stamelde Ebba. Ze wees achter zich, naar de kelder. ‘Wie is dat dan met dat lange haar?’

‘Annelie,’ zei Ia. ‘We hadden alle twee lang bruin haar,’ zei ze en ze streek teder over Ebba’s wang.

‘Waarom heb je nooit…?’ Ebba’s stem was onvast door alle gevoelens.

‘Ik heb geen pasklare antwoorden. Er zijn veel dingen die ik niet kan uitleggen, omdat ik ze zelf niet eens begrijp. Ik kon het me niet veroorloven aan je te denken. Anders had ik je nooit kunnen achterlaten.’

‘Leon heeft zijn verhaal niet kunnen afmaken,’ zei Patrik. ‘Volgens mij is het daar nu tijd voor.’

‘Ja, dat denk ik ook,’ zei Inez.

Op zee waren boten te zien die onderweg waren naar Valö. Gösta was blij dat ze weldra werden afgelost, maar eerst zou hij eindelijk te horen krijgen wat er die paaszaterdag in 1974 was gebeurd. Hij nam Ebba’s ene hand in de zijne. Inez pakte de andere.