Hij had zich er weken op voorbereid. Het was moeilijk om in Stockholm een interview te krijgen met John Holm, maar nu hij op vakantie was in Fjällbacka had Kjell na enig zeuren een uur gekregen om een portret te maken voor de Bohusläningen.

Hij wist dat John zijn vader, Frans Ringholm, zou kennen, een van de oprichters van de Vrienden van Zweden, de partij die John nu vertegenwoordigde. Het nazistische gedachtegoed was een van de vele redenen waarom Kjell afstand had genomen van zijn vader. Hij had pas vlak voor diens dood een soort van verzoening bereikt, al zou hij zich nooit verzoenen met zijn vaders opvattingen. Net zomin als hij zich met de Vrienden van Zweden en hun recente successen kon verzoenen.

Ze hadden afgesproken in Johns botenhuis en de autorit van Uddevalla naar Fjällbacka duurde in het zomerse verkeer bijna een uur. Tien minuten te laat parkeerde hij op het grindveldje voor het botenhuis en hij hoopte maar dat de vertraging niet van zijn interviewtijd zou worden afgetrokken.

‘Je kunt tijdens het gesprek al foto’s maken voor het geval we na afloop geen tijd meer hebben,’ zei hij tegen zijn collega toen ze uitstapten. Hij wist dat dat geen probleem was. Stefan was de meest ervaren fotograaf van de Bohusläningen en hij leverde altijd, ongeacht de omstandigheden.

‘Welkom!’ John kwam hen tegemoet gelopen.

‘Bedankt,’ zei Kjell. Het kostte hem moeite Johns uitgestoken hand te schudden. Niet alleen vond hij zijn opvattingen weerzinwekkend, volgens hem was John Holm ook een van de gevaarlijkste mannen van Zweden.

John ging hen via het kleine botenhuis voor naar de steiger.

‘Ik heb uw vader nooit ontmoet. Maar ik heb begrepen dat hij veel respect afdwong.’

‘Ja, een aantal jaren in de gevangenis kan dat effect hebben.’

‘Het was vast niet makkelijk om onder die omstandigheden op te groeien,’ zei John en hij ging zitten. Bij de schutting, die bescherming bood tegen de wind, was een zitje ingericht.

Kjell voelde even een steek van afgunst. Hij vond het onrechtvaardig dat een man als John Holm zo’n mooi plekje had, met uitzicht over de haven en de scherenkust. Om de weerzin te verhullen die duidelijk op zijn gezicht te zien moest zijn, ging hij tegenover John zitten en begon de cassetterecorder in orde te maken. Hij was zich er terdege van bewust dat het leven onrechtvaardig was en als zijn research klopte, was John met een zilveren lepel in de mond geboren.

De cassetterecorder begon te zoemen. Hij leek het te doen en Kjell begon.

‘Hoe komt het volgens u dat jullie nu in het parlement zijn vertegenwoordigd?’

Het was altijd goed om voorzichtig te beginnen. Hij wist ook dat hij bofte dat hij John alleen te spreken had gekregen. In Stockholm zouden de perssecretaris en nog minstens twee andere personen erbij hebben gezeten. Nu waren het alleen John en hij, en hopelijk was de partijleider meer ontspannen nu hij vakantie had en zich op eigen territorium bevond.

‘Ik denk dat de Zweedse bevolking volwassener is geworden. We zijn ons tegenwoordig meer bewust van de wereld om ons heen en hoe die ons beïnvloedt. We zijn heel lang te goedgelovig geweest, maar nu zijn we wakker geworden en de Vrienden van Zweden hebben het voorrecht om in dit ontwaken een stem van het verstand te zijn,’ zei John met een glimlach.

Kjell kon best begrijpen waarom de mensen zich tot deze man aangetrokken voelden. Door Johns uitstraling en zelfverzekerdheid was je geneigd te geloven wat hij zei. Maar Kjell was te gelouterd om in dit soort charme te trappen en hij had een hekel aan de manier waarop John het woord ‘we’ gebruikte voor zichzelf en het Zweedse volk. John Holm was niet bepaald een vertegenwoordiger van alle Zweden. Die wisten wel beter.

Hij stelde nog een paar onschuldige vragen: hoe voelde het om in het parlement te komen, hoe was hij daar ontvangen, wat vond hij van het politieke werk in Stockholm? Stefan liep de hele tijd met zijn camera om hen heen en Kjell zag de foto’s al voor zich. John Holm zittend op zijn eigen steiger, met de glinsterende zee op de achtergrond. Dat was iets heel anders dan de stijve foto’s die meestal in de kranten verschenen, waarop hij in pak en met stropdas stond afgebeeld.

Kjell wierp een steelse blik op zijn horloge. Twintig minuten van de afgesproken interviewtijd waren verstreken en de stemming was plezierig, zij het niet hartelijk. Het was tijd voor de echte vragen. Sinds de afspraak voor het interview was bevestigd, had Kjell gigantisch veel artikelen over John Holm gelezen en talloze fragmenten uit televisiedebatten bekeken. Veel journalisten verrichtten ondermaats werk. Ze schraapten slechts aan de oppervlakte en als ze tegen alle verwachtingen in een zinnige vraag stelden, vroegen ze nooit door maar slikten ze Johns zelfverzekerde antwoorden, die vaak bol stonden van onjuiste statistieken en pure leugens. Soms schaamde hij zich dat hij journalist was, maar in tegenstelling tot veel van zijn collega’s had hij zijn huiswerk gedaan.

‘Jullie begroting is gebaseerd op grote bezuinigingen die de samenleving volgens jullie kan bewerkstelligen als er een halt wordt toegeroepen aan de immigratie, namelijk 78 miljard. Hoe zijn jullie tot dat bedrag gekomen?’

John verstijfde. Een frons tussen zijn wenkbrauwen verried een lichte irritatie, maar die verdween weer snel en maakte plaats voor de beleefde glimlach.

‘De berekeningen zijn goed onderbouwd.’

‘Weet u dat zeker? Veel wijst erop dat jullie berekeningen niet kloppen. Laat ik een voorbeeld geven: jullie beweren dat slechts tien procent van de mensen die naar Zweden immigreren een baan vindt.’

‘Ja, dat is correct. Er heerst grote werkloosheid onder de mensen die wij in Zweden opnemen en dat brengt hoge kosten met zich mee voor de samenleving.’

‘Maar volgens de statistieken die ik heb gezien, heeft vijfenzestig procent van alle immigranten in Zweden van tussen de twintig en vierenzestig jaar werk.’

John zweeg en Kjell zag dat de hersenen van de politicus onder hoogspanning werkten.

‘Het cijfer dat ik heb gekregen is tien procent,’ zei hij uiteindelijk.

‘Maar u weet niet hoe jullie tot dat percentage zijn gekomen?’

‘Nee.’

Kjell merkte dat hij van de situatie begon te genieten. ‘Jullie berekeningen gaan er verder van uit dat de samenleving veel geld op uitkeringen kan besparen als de immigratie een halt wordt toegeroepen. Maar een onderzoek over de jaren 1980-1990 laat zien dat de bijdrage van de immigranten aan de belastinginkomsten de overheidskosten voor de immigratie ruimschoots overschrijdt.’

‘Dat klinkt niet erg waarschijnlijk,’ zei John met een scheve glimlach. ‘Het Zweedse volk gelooft dat soort blufstudies niet langer. Het is algemeen bekend dat de immigranten misbruik maken van ons uitkeringsstelsel.’

‘Ik heb hier een kopie van het onderzoek. U mag het houden zodat u het nader kunt bestuderen.’ Kjell pakte een stapel papier en legde die voor John neer.

John keek er niet eens naar. ‘Ik heb hier mijn mensen voor.’

‘Dat zal wel, maar kennelijk hebben ze hun huiswerk niet goed gedaan,’ zei Kjell. ‘Dan zijn er de uitgaven. Hoeveel gaat bijvoorbeeld de algemene dienstplicht kosten die jullie weer willen invoeren? Zou u een overzicht kunnen geven van de kosten van uw voorstellen, zodat we daar duidelijkheid in krijgen?’ Hij schoof een notitieblok en pen naar John, die ernaar keek alsof het iets vies was.

‘Al onze cijfers staan in de begroting. Daar kunt u alles vinden.’

‘Kent u ze niet uit uw hoofd? Uw begrotingscijfers vormen toch de kern van de manier waarop u uw politiek wilt bedrijven?’

‘Natuurlijk ken ik alle cijfers.’ John schoof het blok weg. ‘Maar ik ben niet van plan om hier een circuskunstje op te voeren.’

‘Dan laten we de begrotingscijfers even voor wat ze zijn. Misschien dat we daar later nog op terug kunnen komen.’ Kjell zocht in zijn aktetas en pakte er een ander document uit, een lijst die hij had uitgeprint.

‘Behalve een strenger immigratiebeleid wil uw partij ook dat criminelen zwaarder worden gestraft.’

John ging rechtop zitten.

‘Ja, het is schandalig hoe soft we in Zweden zijn. Met ons beleid zal niemand er nog met een tik op de vingers van afkomen. Ook binnen de partij hebben we de lat hoog gelegd, vooral omdat we ons er terdege van bewust zijn dat we in het verleden geassocieerd zijn met een aantal… ja, hoe zal ik het zeggen, ongelukkige elementen.’

Ongelukkige elementen. Ja, zo zou je het kunnen noemen, dacht Kjell, maar hij zweeg bewust. Het leek hem te lukken John precies daar te krijgen waar hij hem wilde hebben.

‘We hebben alle criminele elementen van onze kandidatenlijsten gehaald en we hanteren een nultolerantiebeleid. Zo heeft iedereen een verklaring van goed gedrag moeten overleggen, waarbij ook veroordelingen uit het verre verleden moeten worden verantwoord. Iemand met een strafblad mag de Vrienden van Zweden niet vertegenwoordigen.’ John leunde achterover en sloeg zijn ene been over het andere.

Kjell liet hem een paar tellen in de waan dat dit een veilig onderwerp was en legde toen de lijst op tafel.

‘Hoe komt het dat jullie niet dezelfde eisen stellen aan de mensen die op het partijbureau werken? Niet minder dan vijf van uw medewerkers hebben een criminele achtergrond. Het betreft veroordelingen wegens mishandeling, bedreiging, beroving en geweld tegen een ambtenaar in functie. Zo is uw perssecretaris in 2001 veroordeeld omdat hij een man uit Ethiopië op een plein in Ludvika in elkaar heeft getrapt.’ Kjell schoof de lijst een beetje naar voren zodat die precies voor John kwam te liggen. De hals van de partijleider werd vlammend rood.

‘Ik ga niet over de sollicitatiegesprekken of procedures op het partijbureau, dus ik kan hier niets over zeggen.’

‘Aangezien u eindverantwoordelijk bent voor het personeel dat wordt aangesteld, gaat deze kwestie u toch echt wel aan, ook al laat u de praktische kant van de zaak aan anderen over.’

‘Iedereen heeft recht op een tweede kans. Het betreft voornamelijk jeugdzonden.’

‘Een tweede kans, zei u? Waarom verdient uw personeel wel een tweede kans en de immigranten die een misdrijf begaan niet? Volgens uw partij moeten ze na een veroordeling meteen het land uit worden gezet.’

John klemde zijn kaken op elkaar, waardoor de scherpe lijnen in zijn gezicht nog duidelijker zichtbaar werden.

‘Ik heb zoals gezegd niets te maken gehad met de sollicitatieprocedure. Ik zal er nog eens naar kijken.’

Kjell overwoog heel even om John nog verder onder druk te zetten, maar de klok tikte door en John kon er elk moment genoeg van krijgen en besluiten het interview voortijdig te beëindigen.

‘Ik heb ook nog een paar persoonlijke vragen,’ zei Kjell daarom en hij keek even in zijn aantekeningen. Eigenlijk zat alles in zijn hoofd, maar hij wist uit ervaring dat het een afschrikwekkend effect had om dingen op papier te hebben. Dat boezemde respect in.

‘U hebt in eerdere interviews verteld dat uw interesse voor immigratiekwesties is ontstaan toen u als twintigjarige werd overvallen en mishandeld door twee Afrikaanse studenten die dezelfde opleiding aan de universiteit van Göteborg volgden als u. U deed aangifte van het voorval bij de politie, maar het onderzoek werd stopgezet en u zag de daders elke dag op de universiteit. Uw hele verdere studie lang lachten ze u en daarmee de Zweedse samenleving uit. Dit laatste is een letterlijk citaat uit een interview in het Svenska Dagbladet van afgelopen voorjaar.’ Kjell keek John aan, die ernstig knikte.

‘Ja, dat is een gebeurtenis die diepe sporen heeft nagelaten en mijn kijk op de wereld heeft gevormd. Het liet duidelijk zien hoe de samenleving in elkaar zat en hoe de Zweden tot tweederangs burgers waren gedegradeerd, terwijl de individuen die wij zo naïef uit de rest van de wereld hadden binnengehaald in de watten werden gelegd.’

‘Interessant.’ Kjell hield zijn hoofd scheef. ‘Ik heb deze gebeurtenis gecheckt en er zijn wat dingen die nogal… ja, vreemd zijn.’

‘Wat bedoelt u?’

‘In de eerste plaats komt een dergelijke aangifte niet in de registers van de politie voor en in de tweede plaats waren er geen Afrikaanse studenten die dezelfde opleiding volgden als u. In de periode dat u daar studeerde waren er überhaupt geen Afrikaanse studenten op de universiteit.’

Kjell zag Johns adamsappel op en neer gaan toen hij slikte.

‘Ik herinner het me heel duidelijk. U moet zich vergissen.’

‘Is het niet eerder zo dat u uw opvattingen van huis uit hebt meegekregen? Ik beschik over informatie die erop wijst dat uw vader sterke nazistische sympathieën koesterde.’

‘Ik laat mij niet uit over de eventuele opvattingen van mijn vader.’

Een snelle blik op zijn horloge gaf aan dat er nog maar vijf minuten over waren voor het interview. Kjell voelde hoe zijn ongenoegen zich vermengde met tevredenheid. Het gesprek had geen concrete resultaten opgeleverd, maar het was leuk geweest om John uit balans te krijgen. En hij was niet van plan het hierbij te laten. Dit interview was slechts het begin. Hij zou blijven graven tot hij iets vond dat John Holms opmars zou stuiten. Misschien zou hij hem nog een keer moeten spreken en daarom kon hij het interview net zo goed afronden met een vraag die niets met de politiek te maken had. Hij glimlachte naar John.

‘Ik heb begrepen dat u op het internaat op Valö zat toen dat gezin verdween. Het blijft intrigeren wat daar is gebeurd.’

John keek hem aan en stond snel op. ‘Het uur is voorbij en ik heb nog veel te doen. Ik neem aan dat jullie er zelf uit komen.’

Kjell had altijd al een uitstekend journalistiek instinct gehad en Johns reactie deed zijn hersenen op volle toeren draaien. Hier zat iets waarvan John niet wilde dat hij het te weten kwam, en hij kon nauwelijks wachten tot hij weer op de redactie was en kon gaan wroeten in wat dat zou kunnen zijn.

 

‘Waar is Martin?’ Patrik keek naar de anderen, die zich in de keuken van het politiebureau hadden verzameld.

‘Hij heeft zich ziek gemeld,’ zei Annika ontwijkend. ‘Maar ik heb zijn verslag over de financiële situatie en verzekeringen van de Starks hier.’

Patrik keek haar aan maar vroeg niet verder. Als Annika niet uit zichzelf wilde vertellen wat ze wist, zou ze gemarteld moeten worden om het eruit te krijgen.

‘En ik heb hier het oude onderzoeksmateriaal,’ zei Gösta en hij wees naar een paar dikke mappen op de tafel.

‘Dat heb je snel gedaan,’ zei Mellberg. ‘Meestal duurt het een eeuwigheid om oude documenten in het archief te vinden.’

Gösta zweeg een hele tijd en zei toen: ‘Ik had ze thuis liggen.’

‘Bewaar jij archiefmateriaal bij jou thuis? Ben je helemaal gek geworden?’ Mellberg vloog van zijn stoel en Ernst, die op de voeten van zijn baasje had gelegen, ging rechtop zitten en spitste zijn oren. Hij blafte een paar keer, maar constateerde toen dat alles rustig leek en ging weer liggen.

‘Ik heb er af en toe in gelezen en het leek me niet nodig om alles steeds weer terug te leggen in het archief. En achteraf komt het best goed uit dat ik de boel thuis had liggen, anders hadden we het nu nog niet gehad.’

‘Hoe dom kan een mens zijn…’ ging Mellberg verder en Patrik besefte dat het de hoogste tijd was om in te grijpen.

‘Ga zitten, Bertil. Het belangrijkste is dat we over het materiaal beschikken. Over disciplinaire maatregelen hebben we het later wel.’

Mellberg mopperde nog wat na, maar gehoorzaamde vervolgens onwillig. ‘Zijn de technici al aan het werk op het eiland?’

Patrik knikte. ‘Ze zijn druk bezig de vloer open te breken en monsters te nemen. Torbjörn heeft beloofd dat hij meteen zal bellen als hij iets weet.’

‘Kan iemand mij uitleggen waarom we tijd en middelen moeten steken in een eventueel misdrijf dat al is verjaard?’ vroeg Mellberg.

Gösta keek hem boos aan. ‘Ben je vergeten dat iemand geprobeerd heeft de boel plat te branden?’

‘Nee, dat weet ik best. Maar ik vraag me nog steeds af waarom het een met het ander te maken zou hebben.’ Hij articuleerde overdreven alsof hij Gösta wilde pesten.

Patrik slaakte opnieuw een zucht. Het waren net twee kleine kinderen.

‘Jij neemt de beslissingen, Bertil, maar volgens mij zou het een vergissing zijn om de vondst van de Starks niet nader te onderzoeken.’

‘Ik weet hoe jij erover denkt, maar jij hoeft je niet te verantwoorden als de leiding met de vraag komt waarom we onze karige middelen verspillen aan een zaak die de houdbaarheidsdatum is gepasseerd.’

‘Als de verdwijning, zoals Hedström denkt, met de brandstichting te maken heeft, dan is die wel degelijk relevant,’ zei Gösta vasthoudend.

Mellberg zweeg even. ‘Goed, dan steken we er een paar uur in. Vertel verder!’

Patrik ademde uit. ‘Dat is dan geregeld. Laten we eerst kijken wat Martin heeft ontdekt.’

Annika zette haar bril op en keek naar het verslag. ‘Martin heeft niets afwijkends gevonden. De Starks hebben de vakantiekolonie niet oververzekerd, eerder het tegendeel, in geval van brand zouden ze dus geen groot bedrag ontvangen. Wel hebben ze behoorlijk veel eigen geld op de bank staan, van de verkoop van hun huis in Göteborg. Ik neem aan dat dat geld voor de renovatie en alle dagelijkse kosten bedoeld is tot de bed and breakfast begint te draaien. En er staat een bedrijf op Ebba’s naam geregistreerd. Mijn Engel heet het. Ze maakt kennelijk zilveren sieraden in de vorm van een engel die ze via internet verkoopt, maar dat levert geen noemenswaardige inkomsten op.’

‘Goed. We laten dat spoor niet helemaal los, maar op dit moment wijst niets in de richting van verzekeringsfraude. Dan is er de vondst van gisteren,’ zei Patrik en hij draaide zich om naar Gösta. ‘Wil jij vertellen hoe het huis eruitzag toen jullie het na de verdwijning onderzochten?’

‘Natuurlijk. Er zijn ook foto’s die jullie kunnen bekijken,’ zei Gösta, terwijl hij een map opensloeg. Hij haalde er een stapel vergeelde foto’s uit, die hij liet rondgaan. Patrik was verbaasd. Hoewel ze oud waren, waren het uitstekende foto’s van de plaats delict.

‘In de eetkamer hebben we geen sporen aangetroffen die erop duidden dat daar iets was gebeurd,’ zei Gösta. ‘Ze waren aan de paaslunch begonnen, maar er was geen enkel teken dat er was gevochten. Niets was kapot en de vloer was schoon. Kijk zelf maar als jullie me niet geloven.’

Patrik deed wat hij zei en bestudeerde de foto’s grondig. Gösta had gelijk. Het leek alsof het gezin halverwege de lunch van tafel was opgestaan en vervolgens was vertrokken. Hij huiverde. De gedekte tafel, het gedeeltelijk genuttigde eten op de borden en de stoelen die netjes onder de tafel waren geschoven hadden iets spookachtigs. Midden op de tafel stond een vaas gele narcissen. Alleen de mensen ontbraken, en de ontdekking onder de vloerplanken gaf een nieuwe dimensie aan de foto’s. Nu begreep hij waarom Erica zoveel uren in de raadselachtige verdwijning van de familie Elvander had zitten graven.

‘Als het bloed is, is het dan mogelijk om te zeggen of het van de Elvanders is?’ vroeg Annika.

Patrik schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik ben natuurlijk geen specialist op dat terrein, maar ik geloof het niet. Ik denk dat het te oud is voor dat soort analyses. Het enige wat we hopelijk bevestigd kunnen krijgen is dat het mensenbloed is. We hebben trouwens niets waarmee we het kunnen vergelijken.’

‘We hebben Ebba,’ zei Gösta. ‘Als het bloed van Rune of Inez afkomstig is, kunnen ze misschien een DNA-profiel maken en kijken of dat met dat van Ebba overeenkomt.’

‘Ja, dat zou kunnen. Maar volgens mij wordt bloed heel snel afgebroken en we hebben het over bloedresten die mogelijk dertig jaar oud zijn. Los van het resultaat van de bloedanalyse moeten we erachter zien te komen wat er die paaszaterdag is gebeurd. We moeten teruggaan in de tijd.’ Patrik legde de foto’s op tafel. ‘We moeten alle verhoren met mensen die met het internaat te maken hadden lezen en daarna moeten we nog een keer met ze gaan praten. Daar ergens bevindt zich de waarheid. Een heel gezin kan niet zomaar verdwijnen. En als we bevestigd krijgen dat het om menselijk bloed gaat, mogen we ervan uitgaan dat er in die kamer een misdrijf is gepleegd.’

Hij keek naar Gösta, die licht knikte.

‘Ja, je hebt gelijk. We moeten teruggaan in de tijd.’

 

Het was misschien een beetje vreemd om zoveel foto’s in een hotelkamer neer te zetten, maar als dat al zo was, had niemand dat tegen hem durven zeggen. Dat was het voordeel van de suite. Iedereen nam aan dat je lichtelijk excentriek was als je veel geld had. Bovendien gaf zijn uiterlijk hem de mogelijkheid om te doen wat hij wilde zonder zich iets aan te trekken van de mening van anderen.

De foto’s waren belangrijk voor hem. Dat hij ze altijd overal mee naartoe nam was een van de weinige dingen waar Ia niets over te zeggen had. Verder was hij in haar macht, dat wist hij. Maar de man die hij vroeger was geweest en alles wat hij had bereikt, kon ze nooit van hem afpakken.

Leon rolde de rolstoel naar de ladekast waar de foto’s op stonden. Hij deed zijn ogen dicht en heel even stond hij het zichzelf toe om in gedachten terug te gaan naar de plekken op de foto’s. Hij stelde zich voor hoe de woestijnwind zijn wangen verbrandde, hoe zijn vingers en tenen pijn deden van de extreme kou. Hij had van de pijn gehouden. No pain, no gain, was altijd zijn motto geweest. Tegenwoordig leefde hij ironisch genoeg elke seconde, elke dag met pijn. Zonder er iets voor terug te krijgen.

Het gezicht dat hem vanaf de foto’s tegemoet lachte was mooi, of eerder aantrekkelijk. Zeggen dat het mooi was suggereerde een soort vrouwelijkheid en dat was volstrekt misleidend. Hij straalde mannelijkheid en kracht uit. Een drieste roekeloosheid, een verlangen om de adrenaline door zijn lijf te voelen gieren.

Hij stak zijn linkerhand, die in tegenstelling tot de rechter heel was, uit en pakte zijn favoriete foto. Die was genomen op de top van de Mount Everest. Het was een zware beklimming geweest en diverse deelnemers van de expeditie waren tijdens de verschillende etappes afgehaakt. Een paar hadden het zelfs al opgegeven voordat ze waren begonnen. Dat soort zwakte vond hij onbegrijpelijk. Opgeven was voor hem geen optie. Velen hadden hun hoofd geschud toen ze hoorden dat hij wilde proberen om de top zonder extra zuurstof te bereiken. Dat zou nooit lukken, zeiden de mensen die er verstand van hadden. Zelfs de leider van de expeditie had hem dringend verzocht een zuurstoffles te gebruiken, maar Leon wist dat het mogelijk was. Reinhold Messner en Peter Habeler hadden het in 1978 gedaan. Het werd toen ook als onmogelijk beschouwd en het was zelfs de autochtone Nepalese klimmers niet gelukt. Maar Messner en Habeler waren erin geslaagd en dat betekende dat hij het ook moest doen. En hij bereikte de top van de Mount Everest bij zijn eerste poging – zonder extra zuurstof. Op de foto glimlachte hij breed; hij had de Zweedse vlag in zijn hand en achter hem wapperden de kleurige gebedsvlaggen. Op dat moment bevond hij zich op de hoogste plek van de wereld. Hij zag er sterk uit. Gelukkig.

Leon zette de foto voorzichtig terug en pakte de volgende. Parijs-Dakar. De motorenklasse natuurlijk. Het ergerde hem nog steeds dat hij niet had gewonnen. In plaats daarvan had hij genoegen moeten nemen met een plaats in de top tien. Eigenlijk wist hij wel dat dat een fantastische prestatie was, maar voor hem telde alleen de eerste plaats, zo was het altijd geweest. De bovenste tree van het erepodium was voor hem, ongeacht waar het om ging. Hij streelde het glas van de foto met zijn duim en onderdrukte een glimlach. Als hij glimlachte, trok het onaangenaam in de ene helft van zijn gezicht en hij had een hekel aan dat gevoel.

Ia was heel bang geweest. Een van de deelnemers had zich al aan het begin van de rally doodgereden en ze had hem gesmeekt te stoppen. Maar het ongeluk had zijn motivatie alleen maar versterkt. Weten dat het gevaarlijk was, was zijn drijfveer, het besef dat het leven hem elk moment kon worden ontnomen. Door het gevaar hield hij nog intenser van alle goede dingen in het leven. De champagne smaakte beter, de vrouwen leken mooier, de zijden lakens voelden zachter aan zijn huid. Zijn rijkdom was meer waard als hij die voortdurend op het spel zette. Ia daarentegen was altijd bang om alles kwijt te raken. Ze vond het verschrikkelijk als hij om de dood lachte en hoog inzette in de casino’s van Monaco, Saint-Tropez en Cannes. Ze begreep de opwinding niet die hij voelde als hij veel geld had verloren en de volgende avond alles weer terugwon. Dan kon zij ’s nachts de slaap niet vatten en lag te woelen in bed, terwijl hij op het balkon rustig van een sigaar stond te genieten.

Diep vanbinnen had hij van haar onrust genoten. Hij wist dat ze dol was op het leven dat hij haar kon bieden. En ze was er niet alleen dol op, ze had het nodig en eiste het. Daarom was het soms extra leuk om haar gezicht te zien als het balletje in het verkeerde vakje viel, wanneer ze zichzelf in haar wang beet om het niet uit te schreeuwen als hij alles op rood zette en de winst op zwart viel.

Leon hoorde het geluid van een sleutel die in het slot werd gestoken. Voorzichtig zette hij de foto terug op de kast. De man op de motor glimlachte breed naar hem.