Patrik zat gehurkt bij het grote gat in de vloer. De planken waren oud en vermolmd en het was duidelijk waarom de vloer eruit had gemoeten. Wat eronder zat, was echter een grote verrassing. Hij voelde een onbehaaglijke klomp in zijn maag.
‘Jullie hebben er goed aan gedaan meteen te bellen,’ zei hij zonder zijn blik van het gat te halen.
‘Is het bloed?’ Mårten slikte. ‘Ik weet niet hoe oud bloed eruitziet. Het kan ook teer zijn of iets anders. Maar gezien…’
‘Ja, het ziet er inderdaad uit als bloed. Bel jij de technici, Gösta? Ze moeten dit nader komen onderzoeken.’ Patrik kwam overeind en vertrok zijn gezicht toen hij zijn ledematen hoorde kraken. Een waarschuwing dat hij er niet jonger op werd.
Gösta knikte en liep bij hen vandaan. Hij was al bezig een nummer op zijn mobieltje in te toetsen.
‘Kan er nog meer… onder liggen?’ vroeg Ebba met bevende stem.
Patrik begreep meteen wat ze bedoelde.
‘Dat valt onmogelijk te zeggen. We moeten de rest van de vloer openbreken, dan zullen we het zien.’
‘We kunnen best hulp gebruiken, maar dit was nou ook weer niet de bedoeling,’ zei Mårten en hij lachte hol. Niemand lachte mee.
Gösta had het telefoongesprek beëindigd en kwam weer bij hen staan. ‘De technici kunnen morgen pas komen. Ik hoop dat jullie het zolang uithouden. Jullie moeten alles precies zo laten als het nu is. Dus niets schoonmaken of opruimen.’
‘We zullen niets aanraken. Waarom zouden we ook?’ zei Mårten.
‘Nee,’ zei Ebba. ‘Dit is mijn kans om erachter te komen wat er is gebeurd.’
‘Kunnen we misschien even gaan zitten en daar wat dieper op ingaan?’ Patrik liep achteruit bij het opengebroken gedeelte van de vloer weg, maar de aanblik was op zijn netvlies gegrift. Zelf was hij ervan overtuigd dat het bloed was. Een dikke laag opgedroogd bloed, niet langer rood maar donker van ouderdom. Als zijn vermoedens klopten, was het meer dan dertig jaar oud.
‘We kunnen in de keuken gaan zitten, daar is het redelijk netjes,’ zei Mårten en hij ging Patrik voor. Ebba bleef samen met Gösta bij het gat staan.
‘Kom je?’ Mårten draaide zich om en keek naar haar.
‘Gaan jullie maar vast. Ebba en ik komen zo,’ zei Gösta.
Patrik wilde net zeggen dat ze in eerste instantie juist met Ebba moesten praten. Maar toen hij haar bleke gezicht zag, begreep hij dat Gösta gelijk had. Ze had even tijd nodig en ze hadden geen haast.
Dat de keuken redelijk netjes was, was op zijn zachtst gezegd overdreven. Overal lag gereedschap, verfkwasten slingerden in het rond en het aanrecht stond vol vuile vaat en ontbijtresten van die ochtend.
Mårten ging aan de keukentafel zitten.
‘Eigenlijk zijn Ebba en ik allebei pietjes-precies. Nee, dat wáren we,’ verbeterde hij zichzelf. ‘Dat kun je je moeilijk voorstellen als je de troep hier ziet, hè?’
‘Een huis opknappen is een ramp,’ zei Patrik en na eerst wat broodkruimels van de zitting te hebben geveegd ging hij op een stoel zitten.
‘Orde en netheid voelen niet zo belangrijk meer.’ Mårten keek door het keukenraam naar buiten. Het was bedekt met een laag stof, alsof er een sluier over het uitzicht was gelegd.
‘Wat weet jij over Ebba’s achtergrond?’ vroeg Patrik.
Hij hoorde Gösta en Ebba in de eetkamer praten, maar kon niet verstaan wat ze zeiden, hoewel hij dat wel probeerde. Gösta’s gedrag had hem aan het denken gezet. Ook eerder op het bureau, toen Patrik Gösta’s kamer was binnengestormd om te vertellen wat er was gebeurd, had Gösta gereageerd op een manier die Patrik niet van hem gewend was. Maar vervolgens had Gösta zich als een oester gesloten en op de boot naar Valö had hij geen woord gezegd.
‘Mijn ouders en Ebba’s adoptieouders zijn goede vrienden en er is nooit een geheim gemaakt van haar achtergrond. Ik weet dus al heel lang dat haar familie spoorloos is verdwenen. Veel meer valt er volgens mij niet te weten.’
‘Nee, misschien niet. Het onderzoek heeft destijds niets opgeleverd, al is er veel tijd en energie in gestoken om erachter te komen wat er was gebeurd. Het is echt een mysterie dat ze zomaar konden verdwijnen.’
‘Misschien zijn ze de hele tijd wel hier geweest.’ Ze veerden op van Ebba’s stem.
‘Ik denk niet dat ze daar liggen,’ zei Gösta, die in de deuropening bleef staan. ‘Als iemand de vloer had beschadigd, hadden we dat destijds echt wel gezien. Maar de vloer was helemaal intact en we zagen ook geen bloedsporen. Het bloed moet tussen de planken door zijn gesijpeld.’
‘Ik wil in elk geval zeker weten dat ze daar niet liggen,’ zei Ebba.
‘Je kunt ervan op aan dat de technici morgen elke millimeter zullen onderzoeken,’ zei Gösta en hij sloeg een arm om Ebba heen.
Patrik staarde hem aan. Gösta spande zich nooit onnodig in als ze op pad waren voor hun werk. En Patrik kon zich niet heugen dat hij zijn collega een ander mens had zien aanraken.
‘Je hebt een kopje sterke koffie nodig.’ Gösta klopte Ebba op haar schouder en liep naar het koffiezetapparaat. Toen de koffie in de kan begon te druppelen, waste hij een paar kopjes af die in de gootsteen stonden.
‘Zou je willen vertellen wat je weet over wat hier is gebeurd?’ Patrik trok een stoel onder de tafel vandaan zodat Ebba kon gaan zitten.
Ze nam plaats en het viel hem op hoe mager ze was. Haar T-shirt hing los om haar heen en haar sleutelbeen tekende zich duidelijk onder de stof af.
‘Ik kan waarschijnlijk niets vertellen dat de mensen hier in de omgeving niet al weten. Ik was nog maar één toen ze verdwenen, dus ik kan me er niets van herinneren. Mijn adoptieouders weten ook alleen dat de politie is gebeld door iemand die zei dat hier iets was gebeurd. Toen jullie kwamen, was mijn familie weg en ik was helemaal alleen achtergelaten. Dat was op paaszaterdag. Ze verdwenen op paaszaterdag.’ Ze haalde de halsketting die onder haar T-shirt had gezeten tevoorschijn en begon aan de hanger te trekken, op dezelfde manier als Patrik haar de vorige keer had zien doen. Het maakte haar nog brozer.
‘Alsjeblieft.’ Gösta zette een kop koffie voor Ebba en zichzelf neer en ging toen zitten. Patrik kon een glimlach niet onderdrukken. Nu herkende hij Gösta weer.
‘Kon je voor ons geen kopje inschenken?’
‘Ik ben geen ober.’
Mårten stond op. ‘Ik doe het wel.’
‘Klopt het dat je helemaal alleen was toen je familie verdween, dat er geen familieleden meer in leven waren?’ vroeg Patrik.
Ebba knikte.
‘Ja, mijn moeder was enig kind en mijn oma was al voor mijn eerste verjaardag overleden. Mijn vader was een stuk ouder en zijn ouders waren al heel lang dood. De enige familie die ik heb is mijn adoptiefamilie. In zekere zin heb ik geluk gehad. Berit en Sture hebben me altijd het gevoel gegeven dat ik hun eigen dochter was.’
‘Een paar jongens waren tijdens de paasvakantie op het internaat gebleven. Heb je ooit contact met ze gehad?’
‘Nee, waarom zou ik?’ Ebba’s ogen leken heel groot in haar smalle gezicht.
‘We hebben nooit iets met deze plek te maken gehad tot we besloten hierheen te verhuizen,’ zei Mårten. ‘Ebba heeft het huis geërfd toen haar biologische ouders dood werden verklaard, maar het is jarenlang verhuurd geweest. Het heeft ook af en toe leeg gestaan. Dat zal wel de reden zijn dat we nu zoveel moeten opknappen. Niemand heeft veel aan het huis gedaan. Alleen het meest noodzakelijke is opgelapt en gerepareerd.’
‘Ik denk dat het de bedoeling was dat we hier zouden komen slopen,’ zei Ebba. ‘Alles heeft een bedoeling.’
‘Is dat zo?’ zei Mårten. ‘Is dat echt zo?’
Maar Ebba antwoordde niet en toen Mårten met de agenten meeliep naar buiten, bleef zij zwijgend zitten.
Toen ze Valö achter zich lieten, dacht Patrik over hetzelfde na. Waar zou het eigenlijk toe leiden als werd bevestigd dat er bloed onder de vloer zat? Het misdrijf was verjaard, er was veel tijd verstreken en ze hadden geen garanties dat ze nu antwoorden zouden vinden. Dus wat was de bedoeling van de vondst? Met zijn hoofd vol onrustige gedachten stuurde hij de boot huiswaarts.
De arts stopte met praten en het werd helemaal stil in de kamer. Het enige geluid dat Martin hoorde was het slaan van zijn eigen hart. Hij keek de arts aan. Hoe kon hij er zo onaangedaan bij zitten na wat hij net had gezegd? Moest hij zijn patiënten misschien een paar keer per week dergelijk nieuws meedelen en was het een soort routine voor hem geworden?
Martin dwong zichzelf te ademen. Het was alsof hij was vergeten hoe dat moest. Elke ademhaling vereiste een bewuste handeling, een duidelijke instructie voor zijn hersenen.
‘Hoe lang?’ wist hij uit te brengen.
‘Er zijn verschillende behandelingsmethoden en de medische wetenschap ontwikkelt zich steeds verder…’ De arts spreidde zijn handen.
‘Hoe ziet de prognose er puur statistisch uit?’ vroeg Martin met geforceerde kalmte. Het liefst had hij zich over het bureau geworpen om de jas van de arts beet te pakken en een antwoord uit hem te schudden.
Pia zei helemaal niets en Martin had haar nog niet durven aankijken. Als hij dat deed, zou alles barsten. Op dit moment kon hij zich alleen op feiten concentreren. Op iets tastbaars, iets waarvan hij wist hoe hij ermee moest omgaan.
‘Dat valt niet met zekerheid te zeggen, daar spelen veel factoren een rol bij.’ Hetzelfde spijtige gezicht, de handen in de lucht. Martin had al een hekel aan het gebaar.
‘Geef toch duidelijk antwoord!’ schreeuwde hij. Hij schrok van zijn eigen stem.
‘We zullen meteen beginnen met de behandeling, daarna moeten we zien hoe uw vrouw daarop reageert. Maar omdat er uitzaaiingen zijn en de kanker agressief lijkt… ja, het gaat om een halfjaar tot een jaar.’
Martin staarde hem aan. Had hij het goed gehoord? Tuva was nog geen twee. Ze kon onmogelijk haar moeder verliezen. Dat mocht niet gebeuren. Hij begon te schudden. Het was drukkend warm in de kleine kamer, maar hij had het zo koud dat zijn tanden klapperden. Pia legde een hand op zijn arm.
‘Rustig, Martin. We moeten kalm blijven. De kans bestaat altijd dat het niet klopt en ik ben overal toe bereid…’ Ze draaide zich om naar de arts. ‘Geef me de zwaarste behandeling die jullie hebben. Ik ga hiertegen vechten.’
‘We laten u meteen opnemen. Ga naar huis om wat spullen te pakken, dan regelen wij een plek voor u.’
Martin schaamde zich. Pia was sterk, terwijl hij bijna instortte. Beelden van Tuva schoten door zijn hoofd, van het ogenblik dat ze werd geboren tot het moment vanochtend dat ze in bed met haar hadden gestoeid. Haar donkere haar had rond haar hoofd gevlogen en haar ogen hadden gestraald van plezier. Zou dat nu ophouden? Zou ze haar levensvreugde kwijtraken, het geloof dat alles goed was en dat de volgende dag nog beter zou worden?
‘Het gaat ons lukken.’ Pia’s gezicht was asgrauw, maar Martin zag ook haar resoluutheid, die voortkwam uit enorme koppigheid. Ze zou die koppigheid hard nodig hebben voor het belangrijkste gevecht in haar leven.
‘We halen Tuva bij mijn moeder op en gaan ergens koffiedrinken,’ zei ze en ze stond op. ‘Als ze vanavond in bed ligt, gaan we hier in alle rust over praten. En ik moet pakken. Hoe lang moet ik blijven?’
Martin ging ook staan, maar zijn benen konden hem nauwelijks dragen. Echt iets voor Pia om zo praktisch te zijn.
De arts aarzelde. ‘Neem genoeg mee, u zult een flinke tijd in het ziekenhuis moeten blijven.’
Hij nam afscheid en ging naar zijn volgende patiënt.
Martin en Pia bleven in de gang staan. Zonder iets te zeggen pakten ze elkaars hand.
‘Geef je ze sinaasappelsap in hun flesje? Is dat niet slecht voor hun tanden?’ Kristina keek misnoegd naar Anton en Noel, die met een zuigfles in hun mond op de bank zaten.
Erica haalde diep adem. Er school geen kwaad in haar schoonmoeder en ze had zich gebeterd, maar soms kreeg Erica een punthoofd van haar.
‘Ik heb geprobeerd ze water te geven, maar dat weigeren ze. En ze moeten natuurlijk wel drinken in deze warmte. Maar ik heb het sap flink verdund.’
‘Je doet maar zoals je wilt, maar nu heb ik het in elk geval gezegd. Patrik en Lotta kregen water en dat is altijd goed gegaan. Ze hadden nooit gaatjes; het eerste kwam pas toen ze uit huis gingen en de tandarts gaf me altijd complimentjes omdat ze zo’n gezond gebit hadden.’
Erica, die uit het zicht van Kristina in de keuken stond op te ruimen, beet op haar knokkels. Als het niet te lang duurde kon ze uitstekend met haar schoonmoeder opschieten, en Kristina was geweldig met de kinderen, maar het was een ware beproeving wanneer ze zoals vandaag de halve dag bleef.
‘Ik denk dat ik maar even een was in de machine stop, Erica,’ zei Kristina met luide stem. Ondertussen praatte ze door. ‘Het is veel makkelijker als je regelmatig opruimt, dan krijg je niet van die grote bergen. Alle dingen hebben hun eigen plek en daar leg je ze dan ook weer terug, en Maja is inmiddels zo groot dat ze best kan leren zelf haar spullen op te ruimen. Anders wordt ze later zo’n verwende tiener die nooit het huis uit gaat en altijd verwacht dat alles voor haar wordt gedaan. Mijn vriendin Berit – je hebt haar weleens ontmoet – haar zoon is bijna veertig en toch…’
Erica stopte haar vingers in haar oren en leunde tegen een keukenkastje. Ze bonkte licht met haar hoofd tegen het koele houten oppervlak en bad om geduld. Een resoluut tikje op haar schouder deed haar opschrikken.
‘Wat ben je aan het doen?’ Kristina stond naast haar, met een volle wasmand aan haar voeten. ‘Je antwoordde niet toen ik tegen je praatte.’
Met haar wijsvingers nog steeds in haar oren probeerde Erica een goede verklaring te bedenken.
‘Ik… Ik probeer de druk te nivelleren.’ Ze kneep haar neus dicht en blies hard. ‘Ik heb de laatste tijd een beetje last van mijn oren.’
‘Dat is niet zo mooi,’ zei Kristina. ‘Dat moet je serieus nemen. Heb je laten onderzoeken of het geen oorontsteking is? De kinderen zijn je reinste besmettingshaarden als ze naar de crèche gaan. Ik heb altijd al gezegd dat crèches niet goed zijn. Zelf ben ik bij Patrik en Lotta thuisgebleven tot ze naar de middelbare school gingen. Ze hoefden nooit naar de crèche of naar een oppasmoeder en ze waren nooit ziek. Ja, en onze huisarts gaf me complimentjes omdat ze zo…’
Erica onderbrak haar iets te bruusk. ‘De kinderen zijn al in geen weken naar de crèche geweest, dus ik kan me niet indenken dat die de boosdoener is.’
‘Nee, nee,’ zei Kristina met een gekwetst gezicht. ‘Maar nu heb ik het in elk geval gezegd. En wie bellen jullie als de kinderen ziek zijn en jullie allebei moeten werken? Dan mag ik komen opdraven.’ Ze gooide haar hoofd in de nek en liep weg met de was.
Langzaam telde Erica tot tien. Kristina kwam inderdaad regelmatig helpen, dat kon ze niet ontkennen. Maar de prijs was vaak hoog.
Josefs ouders waren allebei al in de veertig toen zijn moeder uiterst onverwachts merkte dat ze zwanger was. Ze hadden zich al jaren eerder verzoend met het feit dat ze geen kinderen zouden krijgen en hun leven daarnaar ingericht. Ze hadden al hun tijd aan de kleine kleermakerij in Fjällbacka gewijd. Josefs komst had alles veranderd en hoewel ze heel blij waren met hun zoon, hadden ze een grote en zware verantwoordelijkheid gevoeld om via hem hun geschiedenis door te geven.
Liefdevol keek Josef naar hun foto, die in een zware zilveren lijst op zijn bureau stond. Daarachter stonden foto’s van Rebecka en de kinderen. Hij was altijd het middelpunt in het leven van zijn ouders geweest en zij zouden altijd het middelpunt in het zijne zijn. Daar moest zijn gezin zich naar schikken.
‘Het eten is bijna klaar.’ Rebecka stapte voorzichtig zijn werkkamer binnen.
‘Ik heb geen honger. Eten jullie maar zonder mij,’ zei hij zonder ook maar op te kijken. Hij had belangrijker dingen te doen.
‘Kun je niet komen nu de kinderen op bezoek zijn?’
Josef keek haar verbaasd aan. Het was niets voor haar om aan te dringen. Hij voelde irritatie op komen zetten, maar haalde toen een keer diep adem. Ze had gelijk. De kinderen kwamen tegenwoordig niet zo vaak meer thuis.
‘Ik kom eraan,’ zei hij met een zucht en hij sloeg zijn notitieboekje dicht. Dat stond vol ideeën over hoe het project vorm moest krijgen en hij had het altijd bij zich voor het geval hij een inval kreeg.
‘Dank je wel,’ zei Rebecka. Ze draaide zich om en liep de kamer uit.
Josef volgde haar. De tafel in de eetkamer was al gedekt en hij zag dat ze het mooie servies had gebruikt. Ze had een zekere neiging tot het frivole en eigenlijk vond hij het niet prettig dat ze zich extra moeite getroostte omdat de kinderen er waren, maar hij zei er niets van.
‘Dag, papa,’ zei Judith en ze kuste hem op zijn wang.
Daniël stond op en omhelsde hem. Heel even vulde Josefs hart zich met trots en hij wou dat zijn vader zijn kleinkinderen had kunnen zien opgroeien.
‘Laten we gaan zitten voordat het eten koud wordt,’ zei hij en hij nam aan het hoofd van de tafel plaats.
Rebecka had Judiths lievelingsgerecht gemaakt, gebraden kip met aardappelpuree. Plotseling merkte Josef hoeveel honger hij had en hij realiseerde zich dat hij niet had geluncht. Nadat hij de zegen had gemompeld, schepte Rebecka op en ze begonnen in stilte aan de maaltijd. Toen zijn ergste honger was gestild, legde Josef zijn bestek neer.
‘Gaat de studie goed?’
Daniël knikte. ‘Op de zomercursus had ik voor alle tentamens het hoogste cijfer. Nu moet ik dit najaar alleen nog een goede stageplek zien te vinden.’
‘En ik heb het enorm naar mijn zin met mijn zomerbaantje,’ viel Judith in. Haar ogen straalden van enthousiasme. ‘Je zou moeten zien hoe dapper de kinderen zijn, mama. Ze moeten zware operaties en lange bestralingen en weet ik wat ondergaan, maar ze klagen niet en geven nooit op. Ze zijn echt geweldig.’
Josef haalde diep adem. Het succes van de kinderen kon de onrust die hij altijd voelde niet dempen. Hij wist dat ze altijd nog iets meer konden geven, dat ze iets meer konden bereiken. Er was zoveel wat ze moesten waarmaken en waarvoor ze revanche moesten nemen, en hij moest erop toezien dat ze hun uiterste best deden.
‘En je onderzoek dan? Heb je daar wel tijd voor?’ Hij boorde zijn blik in Judith en zag hoe het enthousiasme in haar ogen doofde. Ze wilde dat hij haar zou bevestigen en een paar lovende woorden zou spreken, maar als hij de kinderen de indruk gaf dat wat ze deden goed genoeg was, zouden ze zich niet langer inspannen. En dat mocht niet gebeuren.
Hij wachtte Judiths antwoord niet eens af en draaide zich om naar Daniël. ‘Ik heb de cursusleider vorige week gesproken en hij zei dat je twee dagen van de laatste cursus hebt gemist. Hoe kwam dat?’
Josef zag vanuit zijn ooghoek dat Rebecka hem teleurgesteld aankeek, maar hij kon er niets aan doen. Hoe milder zij voor de kinderen was, des te groter werd zijn verantwoordelijkheid om hun de juiste weg te wijzen.
‘Ik had buikgriep,’ zei Daniël. ‘Ik denk niet dat iemand het leuk had gevonden als ik in de collegezaal in een zakje had zitten overgeven.’
‘Probeer je grappig te zijn?’
‘Nee, ik gaf gewoon eerlijk antwoord.’
‘Je weet dat ik er altijd achter kom als je liegt,’ zei Josef. Het bestek lag nog steeds op zijn bord. Zijn eetlust was verdwenen. Hij vond het verschrikkelijk dat hij niet langer dezelfde controle over zijn kinderen had als toen ze nog thuis woonden.
‘Ik had echt buikgriep,’ herhaalde Daniël en hij sloeg zijn ogen neer. Ook hij leek geen trek meer te hebben.
Josef stond snel op. ‘Ik moet aan het werk.’
Toen hij naar zijn werkkamer vluchtte, vermoedde hij dat ze blij waren dat hij weg was. Door de deur kon hij hun stemmen en het gerammel van porselein horen. Toen lachte Judith, luid en bevrijdend, en het geluid drong door het hout van de deur heen en was even duidelijk als wanneer ze naast hem had gezeten. Ineens realiseerde hij zich dat het gelach van de kinderen, hun vreugde, altijd werd gedempt zodra hij de kamer binnenkwam. Judith lachte opnieuw en hij had het gevoel dat er een mes in zijn hart werd omgedraaid. Zo had ze nooit met hem gelachen en hij vroeg zich af of het anders had kunnen zijn. Tegelijk wist hij niet hoe hij dat moest aanpakken. Hij hield zoveel van hen dat het pijn deed in zijn lichaam, maar hij kon niet de vader zijn die zij zich wensten. Hij kon alleen de vader zijn die het leven hem had geleerd te zijn en op zijn manier van hen houden, door zijn erfenis aan hen door te geven.
Gösta staarde naar het flikkerende licht van de tv. Op het scherm bewogen allerlei mensen en omdat Midsomer Murders te zien was, werd er vast iemand vermoord. Maar hij was de draad van het verhaal al een hele tijd kwijt. Zijn gedachten waren elders.
Op de tafel voor hem stond een bord met twee boterhammen. Bruin brood met boter en cervelaatworst. Dat at hij thuis vrijwel altijd. Hij vond het te veel werk en te triest om alleen voor zichzelf te koken.
De bank waarop hij zat begon oud te worden, maar hij had het hart niet hem weg te doen. Hij wist nog goed hoe trots Maj-Britt was geweest toen ze hem net hadden gekocht. Hij had haar hand vaak over de glanzende bloemetjesstof zien gaan alsof ze een jong poesje aaide. Zelf had hij het eerste jaar amper op de bank mogen zitten. Maar het deerntje had de bank als trampoline en glijbaan mogen gebruiken. Maj-Britt had glimlachend haar handen vastgehouden als ze steeds maar hoger sprong op de vering.
Nu was de stof mat en versleten en er zaten grote gaten in. Op één plek, vlak naast de rechter armleuning, stak een veer door de bekleding heen. Maar hij zat toch altijd in de linkerhoek. Dat was zijn kant, terwijl de rechter van Maj-Britt was geweest. Die zomer had het deerntje ’s avonds tussen hen in gezeten. Ze had nog nooit televisie gekeken en schreeuwde verrukt zodra er iets gebeurde. Ze was helemaal gek geweest van een tekenfilmserie over een krokodil. Als ze daarnaar keek, had ze niet stil kunnen zitten, maar van pure vreugde voortdurend op en neer gestuiterd.
Er had al heel lang niemand meer op de bank gestuiterd. Toen het deerntje weg was, was het alsof ze een deel van hun levensvreugde had meegenomen, en daarna waren vele stille avonden gevolgd. Geen van beiden had kunnen vermoeden dat spijt zoveel pijn kon doen. Ze hadden gedacht dat ze er goed aan deden en toen ze beseften dat ze het volledig mis hadden gehad, was het te laat geweest.
Gösta keek met lege ogen naar hoofdinspecteur Barnaby, die net een nieuw lijk had gevonden. Hij pakte een boterham met worst en nam een hap. Het was een avond als zovele andere. En er zouden er nog vele volgen.