Voordat ze kwamen had hij een hele tijd voor het raam gezeten. Hij had naar het water en Valö gekeken, naar de boten die langsvoeren en de vakantiegangers die ervan genoten een paar weken vrij te zijn. Hoewel hij zelf nooit zo had kunnen leven, was hij toch jaloers op hen. In al zijn eenvoud was het een prachtig bestaan, al beseften die mensen dat zelf misschien niet. Toen er werd aangebeld, was hij bij het raam weggerold, na nog een laatste, lange blik op Valö te hebben geworpen. Daar was alles begonnen.
‘Het is tijd dat we dit afsluiten.’ Leon keek hen aan. Al sinds ze een voor een waren gearriveerd, was de stemming bedrukt. Het viel hem op dat Percy en Josef geen van tweeën naar Sebastian keken, die zelf alles nogal rustig leek op te nemen.
‘Wat ellendig om in een rolstoel te belanden. En je gezicht helemaal naar de kloten. Je was nog wel zo knap,’ zei Sebastian. Hij zat op de bank en leunde achterover.
Leon trok het zich niet aan. Hij wist dat de woorden niet bedoeld waren om hem te kwetsen. Sebastian was altijd al recht voor zijn raap geweest, behalve wanneer hij iemand een loer wilde draaien. Dan loog hij alsof het gedrukt stond. Dat mensen maar zo weinig veranderden. Ook de anderen waren nog precies hetzelfde. Percy zag er ziekelijk uit en in Josefs ogen stond dezelfde ernst als destijds. John was ook nog even charmant.
Voordat Ia en hij naar Fjällbacka waren gekomen, had hij onderzoek naar hen laten doen. Een privédetective had voor veel geld uitstekend werk verricht en Leon wist precies wat er in hun leven was voorgevallen. Maar het was alsof niets van wat er na Valö was gebeurd nog enige betekenis had nu ze allemaal weer bij elkaar waren.
Hij reageerde niet op Sebastians opmerking, maar herhaalde wat hij eerder had gezegd. ‘Het is tijd om het te vertellen.’
‘Wat heeft dat voor zin?’ vroeg John. ‘Het hoort bij het verleden.’
‘Ik weet dat het mijn idee was, maar hoe ouder ik word, des te meer besef ik dat het verkeerd was,’ zei Leon, terwijl hij John aankeek. Hij had al vermoed dat het lastig zou worden om John over te halen, maar hij was niet van plan zich te laten tegenhouden. Hij had besloten alles te vertellen, of hij de anderen nu meekreeg of niet, maar hij vond het wel zo fair om hen ervan op de hoogte te stellen voordat hij iets deed wat hen allemaal zou raken.
‘Ik ben het met John eens,’ zei Josef toonloos. ‘Er is geen enkele reden om iets op te rakelen wat iedereen allang is vergeten.’
‘Jij was anders wel degene die het altijd over het belang van het verleden had. En over je verantwoordelijkheid nemen. Weet je dat niet meer?’ vroeg Leon.
Josef werd bleek en wendde zijn gezicht af. ‘Dat is niet hetzelfde.’
‘Dat is het wel degelijk. Wat er is gebeurd, leeft nog altijd. Ik heb het altijd met me meegedragen, en ik weet dat dat voor jullie net zo geldt.’
‘Het is niet hetzelfde,’ hield Josef vol.
‘Je zei dat iedereen die schuld had aan het lijden van je voorouders ter verantwoording moest worden geroepen. Zouden wij niet ook ter verantwoording moeten worden geroepen en onze schuld moeten erkennen?’ Leons stem was zacht, maar hij zag hoe onaangenaam Josef door zijn woorden was getroffen.
‘Ik sta het niet toe.’ John, die naast Sebastian op de bank zat, vouwde zijn handen op zijn schoot.
‘Dat is niet aan jou,’ zei Leon, zich er volledig van bewust dat hij zo liet merken dat hij zijn besluit al had genomen.
‘Doe verdomme wat je wilt, Leon,’ zei Sebastian plotseling. Hij stak zijn hand in zijn broekzak en even later hield hij een sleutel op. Hij kwam overeind en gaf hem aan Leon, die hem aarzelend aanpakte. Er waren zoveel jaren verstreken sinds hij hem voor het laatst vast had gehad, zoveel jaren sinds die hun lot had bezegeld.
Je kon in de kamer een speld horen vallen. In gedachten zag iedereen de beelden die in hun geheugen gegrift stonden.
‘We moeten de deur openen.’ Leons hand sloot zich om de sleutel. ‘Ik doe het het liefst samen met jullie, maar als jullie dat niet willen, doe ik het zelf.’
‘En Ia…’ begon John, maar Leon onderbrak hem.
‘Ia is onderweg naar Monaco. Ik kon haar niet overhalen te blijven.’
‘Ja, jullie kunnen vluchten,’ zei Josef. ‘Naar het buitenland gaan terwijl wij hier met de gebakken peren blijven zitten.’
‘Ik vertrek pas als alles is opgehelderd,’ zei Leon. ‘En we komen terug.’
‘Niemand gaat ergens heen,’ zei Percy. Tot nu toe had hij niets gezegd en alleen maar op zijn stoel gezeten, een eindje bij de anderen vandaan.
‘Hoe bedoel je?’ Sebastian leunde weer sloom achterover op de bank.
‘Niemand gaat ergens heen,’ herhaalde Percy. Langzaam boog hij zich naar voren en stak zijn hand in zijn aktetas, die tegen zijn stoelpoot stond.
‘Je maakt een grapje,’ zei Sebastian ongelovig. Hij staarde naar het pistool dat Percy op zijn schoot had gelegd.
Percy tilde het op en richtte het op hem. ‘Nee, waar zou ik een grapje over moeten maken? Jij hebt me alles ontnomen.’
‘Maar dat was gewoon business. En je moet mij niet de schuld geven. Je hebt alles wat je hebt gekregen zelf verkwanseld.’
Er klonk een schot en iedereen schreeuwde. Sebastian greep verbaasd naar zijn wang en er sijpelde een beetje bloed tussen zijn vingers door. De kogel had zijn linkerwang geschampt en was vervolgens naar buiten gevlogen door het grote panoramaraam, dat uitkeek op zee. De klap echode in hun oren en Leon besefte dat hij de armleuningen van zijn rolstoel zo stevig had beetgegrepen dat zijn vingers dreigden te verkrampen.
‘Wat doe jij nou, verdomme?’ schreeuwde John. ‘Ben je niet goed bij je hoofd? Leg dat pistool neer voordat er iemand gewond raakt.’
‘Het is te laat. Alles is te laat.’ Percy legde het pistool weer op zijn schoot. ‘Maar voordat ik jullie allemaal dood, wil ik dat jullie je verantwoordelijkheid nemen voor wat jullie hebben gedaan. Op dat punt zijn Leon en ik het eens.’
‘Wat bedoel je? Behalve Sebastian zijn wij net zozeer slachtoffer als jij.’ John keek Percy nijdig aan, maar aan zijn stem was duidelijk te horen dat hij bang was.
‘We hebben er allemaal een aandeel in. Het heeft mijn leven verwoest. Al draag jij de grootste verantwoordelijkheid en zul jij als eerste sterven.’ Hij richtte het pistool weer op Sebastian.
Het was helemaal stil. Het enige wat ze hoorden was hun eigen ademhaling.
‘Dit moeten ze zijn.’ Ebba keek in de kist. Daarna draaide ze zich om en gaf over. Ook Anna moest kokhalzen, maar ze zette zich ertoe te blijven kijken.
In de kist lag een skelet. Een schedel waar alle tanden nog in zaten staarde haar met holle oogkassen aan. Korte plukjes haar bovenop deden haar vermoeden dat het het skelet van een man was.
‘Ik denk dat je gelijk hebt,’ zei ze en ze streek Ebba over haar rug.
Ebba snifte een paar keer voordat ze neerhurkte en haar hoofd tussen haar benen stak alsof ze elk moment kon flauwvallen.
‘Hier zijn ze dus aldoor geweest.’
‘Ja, ik gok dat de anderen daar liggen.’ Anna knikte naar de twee kisten die nog dicht zaten.
‘We moeten ze openmaken,’ zei Ebba en ze ging staan.
Anna keek haar sceptisch aan. ‘Kunnen we daar niet beter mee wachten tot we weten dat we hieruit komen?’
‘Ik moet het weten.’ Ebba’s ogen gloeiden.
‘Maar Mårten…’ zei Anna.
Ebba schudde haar hoofd. ‘Hij zal ons niet laten gaan. Dat heb ik in zijn ogen gezien. Bovendien denkt hij waarschijnlijk dat ik al dood ben.’
De woorden maakten Anna bang. Ze wist dat Ebba gelijk had. Mårten zou de deur niet openen. Ze moesten hier zelf uit zien te komen, anders zouden ze hier sterven. Als ze toch niet konden worden gevonden, zou het zelfs niet helpen wanneer Erica zich zorgen begon te maken en vragen ging stellen. Deze kamer kon overal op het eiland liggen en waarom zouden ze die nu wel vinden als dat niet was gelukt toen ze op zoek waren naar de familie Elvander?
‘Oké. Laten we een poging wagen. Misschien zit er wel iets in waarmee we de deur open krijgen.’
Ebba antwoordde niet, maar begon meteen tegen het hangslot van de kist te trappen die rechts van de kist stond die ze zopas hadden opengemaakt. Maar dit beslag leek steviger te zijn bevestigd dan het vorige.
‘Wacht eens,’ zei Anna. ‘Mag ik je engeltje gebruiken? Misschien kan ik daar de schroeven mee los krijgen.’
Ebba deed haar ketting af en gaf haar met enige aarzeling het sieraad aan. Anna begon aan de kleine schroeven van het beslag te peuteren. Toen ze de sloten van de twee resterende kisten hadden verwijderd, keek Anna Ebba aan en na een stil knikje tilden ze ieder een deksel op.
‘Hier zijn ze. Allemaal,’ zei Ebba. Nu bleef ze wel naar de restanten van haar familieleden kijken, die als rommel leken te zijn weggegooid.
Ondertussen telde Anna de schedels in de drie kisten. Toen telde ze ze voor de zekerheid nog een keer.
‘Er ontbreekt iemand,’ zei ze rustig.
Ebba veerde op. ‘Wat bedoel je?’
De deken dreigde van Anna’s schouders te glijden en ze trok hem steviger om zich heen.
‘Er waren toch vijf personen verdwenen?’
‘Ja?’
‘Er liggen hier maar vier schedels. Dat wil zeggen vier lichamen, tenzij bij een het hoofd ontbreekt,’ zei Anna.
Ebba vertrok haar gezicht. Ze boog zich voorover om zelf te tellen en hapte toen naar adem. ‘Je hebt gelijk. Er ontbreekt iemand.’
‘De vraag is wie.’
Anna keek naar de skeletten. Zo zouden Ebba en zij eindigen als ze hier niet uit kwamen. Ze sloot haar ogen en zag Dan en de kinderen voor zich. Toen deed ze ze weer open. Dat mocht niet gebeuren. Op de een of andere manier zouden ze hieruit komen. Naast haar begon Ebba hartverscheurend te snikken.
‘Paula!’ Patrik gebaarde dat ze mee moest komen naar zijn kamer. Gösta en Erica waren naar Fjällbacka vertrokken en Mellberg had zich op zijn kamer opgesloten om zich, zoals hij zei, met de media bezig te houden.
‘Wat is er gebeurd?’ Ze ging onhandig op Patriks ongemakkelijke bezoekersstoel zitten.
‘We zullen vandaag niet met John kunnen praten,’ zei hij, terwijl hij een hand door zijn haar haalde. ‘De politie van Göteborg doet op dit moment een inval bij hem. Kjell Ringholm belde net. Hij en Sven Niklasson van de Expressen zijn kennelijk ter plaatse.’
‘Een inval? Waarom? En waarom zijn wij niet op de hoogte gesteld?’ Ze schudde haar hoofd.
‘Kjell heeft me geen details verteld. Hij had het met name over de nationale veiligheid en dat het iets groots was… Ach, je weet hoe Kjell is.’
‘Moeten we erheen?’ vroeg Paula.
‘Nee, en jij in jouw toestand al helemaal niet. Als de politie van Göteborg daar is, kunnen wij voorlopig beter uit de buurt blijven, maar ik wilde ze wel even bellen om te horen wat er precies gaande is. Hoe dan ook lijkt het erop dat wij voorlopig niet over John kunnen beschikken.’
‘Ik vraag me af wat er aan de hand is.’ Paula schoof op haar stoel heen en weer.
‘Dat horen we vroeg genoeg. Als zowel Kjell als Sven Niklasson erbij is, kun je het binnenkort in de krant lezen.’
‘Dan moeten we maar met de anderen beginnen.’
‘Zoals gezegd moet dat helaas even wachten,’ zei Patrik en hij stond op. ‘Ik ga naar Gösta, zodat we samen naar Valö kunnen om te zien wat daar gebeurt.’
‘De vader van Leon,’ zei Paula nadenkend. ‘Opmerkelijk dat het geld van hem komt.’
‘Zodra Gösta en ik terug zijn, zullen we met Leon gaan praten,’ zei Patrik. Er schoot van alles door zijn hoofd. ‘Leon en Annelie. Misschien heeft het ondanks alles toch met hen te maken.’
Hij stak een hand uit om Paula omhoog te helpen en ze greep die dankbaar vast.
‘Dan ga ik kijken wat ik over Aron kan vinden,’ zei ze en ze waggelde door de gang weg.
Patrik pakte zijn zomerjack en liep zijn kamer uit. Hij hoopte dat het Gösta was gelukt Erica naar huis te brengen. Hij vermoedde dat ze de hele rit naar Fjällbacka had zitten zeuren of ze toch mee mocht naar Valö, maar hij zou voet bij stuk houden. Hoewel hij zich niet zoveel zorgen maakte als Erica, had hij wel het gevoel dat er daarginds iets niet klopte. Hij wilde zijn vrouw niet mee hebben voor het geval er wat gebeurde.
Hij was nog maar net bij de parkeerplaats toen Paula hem vanuit de deuropening riep. Hij draaide zich om.
‘Wat is er?’
Ze gebaarde dat hij terug moest komen en toen hij haar ernstige blik zag, liep hij snel naar haar toe.
‘Er is geschoten. Bij Leon Kreutz,’ wist ze hijgend uit te brengen.
Patrik schudde zijn hoofd. Waarom moest alles tegelijk gebeuren?
‘Ik bel Gösta en spreek daar met hem af. Kun jij Mellberg wakker maken? We hebben nu alle hulp nodig die we kunnen krijgen.’
Sälvik spreidde zich voor hen uit en de huizen glinsterden in het zonlicht. Een paar honderd meter verderop was een strand waar je kon zwemmen en daarvandaan kwam het geluid van spelende kinderen en blij gelach. Gezinnen met kinderen kwamen hier graag en deze zomer was Erica er toen Patrik werkte vrijwel elke dag geweest.
‘Ik vraag me af waar Victor uithangt,’ zei ze.
‘Ja,’ zei Gösta. Hij had de Reddingsbrigade niet te pakken gekregen, dus Erica had hem overgehaald bij hen thuis te wachten en ondertussen met Kristina en haar een kopje koffie te drinken.
‘Ik probeer het nog een keer,’ zei hij, terwijl hij het nummer voor de vierde keer intoetste.
Erica keek hem aan. Ze moest zien dat ze hem zover kreeg dat ze mee mocht. Ze zou helemaal gek worden als ze thuis moest blijven wachten.
‘Er neemt niemand op. Ik ga even naar de wc.’ Gösta stond op en liep weg.
De telefoon lag nog op tafel. Gösta was nog maar net weg toen hij ging. Erica boog zich voorover en keek op het display. HEDSTRÖM stond er met grote letters. Ze overwoog wat ze moest doen. Kristina holde in de woonkamer achter de kinderen aan en Gösta was op de wc. Ze aarzelde even en nam toen op.
‘Met de telefoon van Gösta, met Erica. (…) Hij is op de wc. Moet ik hem iets zeggen? (…) Er is geschoten? (…) Oké, dat zal ik doorgeven (…) Ja, ja, hang nou maar op, dan kan ik Gösta die kant op sturen. Ga er maar van uit dat hij over vijf minuten in de auto zit.’
Ze verbrak de verbinding en in haar hoofd dienden zich verschillende mogelijkheden aan. Aan de ene kant had Patrik versterking nodig, aan de andere kant moesten ze zo snel mogelijk naar Valö. Ze luisterde of ze Gösta’s voetstappen hoorde. Hij kon elk moment terugkomen en voor die tijd moest ze een beslissing nemen. Ze greep haar eigen telefoon en toetste na enig aarzelen een nummer in. De telefoon ging twee keer over voordat Martin opnam. Zachtjes legde ze uit wat er aan de hand was en wat er moest worden gedaan en hij ging meteen akkoord. Dat deel was klaar. Nu hoefde ze alleen nog maar een acteerprestatie neer te zetten die een Oscar waard was.
‘Wie was dat?’ vroeg Gösta.
‘Patrik. Hij heeft Ebba te pakken gekregen en op Valö is alles rustig. Ze vertelde dat Anna vandaag boerenveilingen zou aflopen en daarom waarschijnlijk geen tijd had gehad om terug te bellen. Maar Patrik vond wel dat we even met Ebba en Mårten moesten gaan praten.’
‘We?’
‘Ja, volgens Patrik was het er nu veilig.’
‘Weet je dat zeker…?’ Gösta werd onderbroken doordat zijn telefoon ging. ‘Hallo Victor. (…) Ja, ik heb geprobeerd je te pakken te krijgen. We hebben een lift naar Valö nodig. Het liefst meteen. (…) Oké, we zijn er over vijf minuten.’
Hij beëindigde het gesprek en keek Erica wantrouwend aan.
‘Bel Patrik gerust als je me niet gelooft,’ zei ze glimlachend.
‘Nee, dat is niet nodig. Laten we maar gaan.’
‘Ga je er alweer vandoor?’ Kristina keek naar de veranda terwijl ze Noel stevig vasthield. Hij probeerde zich los te rukken en vanuit de woonkamer weerklonk zowel Antons schelle geschreeuw als Maja’s geroep: ‘Oma! Ooomaaa!’
‘Ik moet nog even weg, maar daarna kom ik je aflossen,’ zei Erica. Ze nam zich voor vriendelijker over haar schoonmoeder te denken, als ze maar naar Valö kon.
‘Dit is echt de laatste keer dat ik jullie op deze manier help. Jullie kunnen er niet van uitgaan dat ik zomaar een hele dag kan blijven en je moet er rekening mee houden dat ik dit tempo niet langer aankan en het lawaai ook niet, en hoewel de kinderen lief zijn vind ik ze behoorlijk onopgevoed. Dat kan niet mijn verantwoordelijkheid zijn; in het dagelijkse leven leren ze hun gewoonten…’
Erica deed net alsof ze Kristina niet hoorde en bedankte haar uitbundig terwijl ze naar de hal liep.
Tien minuten later waren ze met de MinLouis onderweg naar Valö. Erica probeerde zich te ontspannen en hield zich voor dat er niets aan de hand was, precies zoals ze Gösta had voorgelogen. Maar haar gevoel zei iets anders. Instinctief wist ze dat Anna in gevaar was.
‘Zal ik op jullie wachten?’ vroeg Victor, terwijl hij behendig en elegant bij de steiger aanlegde.
Gösta schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat is niet nodig, maar misschien hebben we straks een lift terug nodig. Kunnen we je bellen wanneer we opgehaald willen worden?’
‘Tuurlijk, je weet mijn nummer. Ik maak ondertussen een inspectierondje.’
Erica zag hem vertrekken en vroeg zich af of het een verstandig besluit was geweest. Maar nu was het te laat om er spijt van te hebben.
‘Zeg, is dat jullie boot niet?’ vroeg Gösta.
‘Ja, wat gek.’ Erica deed alsof ze verbaasd was. ‘Misschien is Anna teruggekomen. Zullen we naar het huis gaan?’ zei ze, terwijl ze alvast begon te lopen.
Gösta kwam achter haar aan en ze hoorde hem mopperen.
Voor hen lag het mooie, aftandse gebouw. Er hing een onheilspellende rust en Erica’s zintuigen stonden op scherp.
‘Hallo?’ riep ze toen ze bij de brede stenen trap waren aangekomen. De voordeur stond open. Niemand reageerde.
Gösta bleef staan. ‘Wat gek. Er lijkt niemand thuis te zijn. Zei Patrik niet dat Ebba hier was?’
‘Ja, zo heb ik het begrepen.’
‘Misschien zijn ze gaan zwemmen?’ Gösta liep naar de zijkant van het huis en keek om de hoek.
‘Misschien,’ zei Erica en ze stapte naar binnen.
‘We kunnen toch niet zomaar naar binnen gaan?’
‘Natuurlijk wel. Hallo!’ riep ze. ‘Mårten? Is er iemand thuis?’
Aarzelend liep Gösta achter haar aan de hal in. Ook binnen was het doodstil, maar plotseling stond Mårten in de deuropening van de keuken.
Het afzetlint was stukgetrokken en hing langs de deurpost naar beneden.
‘Hoi,’ zei hij mat.
Erica deinsde terug toen ze hem zag. Zijn haar hing in slierten om zijn hoofd, alsof hij overmatig had getranspireerd, en hij had donkere kringen onder zijn ogen. Hij keek hen met een lege blik aan.
‘Is Ebba hier?’ vroeg Gösta. Er was een diepe frons tussen zijn wenkbrauwen verschenen.
‘Nee, ze is naar haar ouders gegaan.’
Gösta keek Erica verbaasd aan. ‘Maar Patrik had haar toch gesproken? Ze zou hier zijn.’
Erica spreidde haar handen en even later betrok Gösta’s gezicht, maar hij zei niets.
‘Ze is niet thuisgekomen. Ze belde om te zeggen dat ze rechtstreeks met de auto naar Göteborg zou gaan.’
Erica knikte, maar wist dat het een leugen moest zijn. Maria van de postboot had gezegd dat ze Ebba op het eiland had afgezet. Ze keek zo onopvallend mogelijk rond en haar blik bleef rusten op iets wat tussen de muur en de buitendeur stond. Ebba’s tas. De tas die ze bij zich had gehad toen ze bij Erica en Patrik overnachtte. Ze kon onmogelijk rechtstreeks naar Göteborg zijn gegaan.
‘Waar is Anna?’
Mårten bleef hen met zijn dode blik aankijken. Hij haalde zijn schouders op.
Dat gaf de doorslag. Zonder erbij na te denken schoot Erica naar voren, liet haar handtas op de grond vallen en holde al roepend de trap op. ‘Anna! Ebba!’
Geen reactie. Ze hoorde snelle voetstappen achter zich en besefte dat Mårten achter haar aan kwam. Ze rende verder, stoof de slaapkamer in en bleef daar abrupt staan. Naast een dienblad met etensresten en lege wijnglazen lag Anna’s handtas.
Eerst de boot en nu de tas. Met tegenzin accepteerde ze de logische conclusie. Anna was nog op het eiland, net als Ebba.
Met een heftige beweging draaide ze zich om om de confrontatie met Mårten aan te gaan, maar haar schreeuw bleef in haar keel steken. Hij stond achter haar en hield een revolver op haar gericht. Vanuit haar ooghoek zag ze dat Gösta abrupt bleef staan.
‘Staan blijven,’ snauwde Mårten en hij deed een pas naar voren. De loop van de revolver was nog maar een centimeter van Erica’s voorhoofd verwijderd en zijn hand was vast. ‘En jij gaat daarheen!’ Hij knikte rechts van Erica.
Gösta gehoorzaamde meteen. Met opgestoken handen en zijn blik strak op Mårten gericht liep hij verder de slaapkamer in en ging naast Erica staan.
‘Ga zitten!’ zei Mårten.
Ze gingen alle twee op de pas geschuurde houten vloer zitten. Erica keek naar de revolver. Hoe was Mårten daaraan gekomen?
‘Leg dat ding weg, dan lossen we dit samen op,’ probeerde ze.
Mårten staarde haar hatelijk aan. ‘O ja? Hoe dan? Het is de schuld van dat stomme wijf dat mijn zoon dood is. Hoe wil jij dat oplossen?’
Voor het eerst was er leven in zijn lege ogen te zien en Erica merkte dat ze terugdeinsde bij de aanblik van de waanzin die daarin werd weerspiegeld. Was die daar altijd al geweest, ook achter Mårtens beheerste uiterlijk? Of had deze plek de waanzin opgeroepen?
‘Mijn zus…’ Haar bezorgdheid was nu zo groot dat ze nauwelijks kon ademhalen. Ze hoefde alleen maar te weten dat Anna nog leefde.
‘Jullie zullen ze nooit vinden. Net zoals de anderen nooit zijn gevonden.’
‘De anderen? Bedoel je Ebba’s familie?’ vroeg Gösta.
Mårten zweeg. Hij hield de revolver op hen gericht en hurkte neer.
‘Leeft Anna?’ vroeg Erica, zonder een antwoord te verwachten.
Mårten glimlachte en keek haar recht aan. Erica besefte dat haar beslissing om tegen Gösta te liegen onbezonnener was geweest dan ze ooit had kunnen bevroeden.
‘Wat ben je van plan?’ vroeg Gösta alsof hij haar gedachten had gelezen.
Mårten haalde nogmaals zijn schouders op. Hij zei niets. In plaats daarvan ging hij op de grond zitten, sloeg zijn benen over elkaar en bleef hen aankijken. Het was alsof hij ergens op wachtte, zonder te weten waarop. Hij zag er merkwaardig vredig uit. Alleen de revolver en de koude gloed in zijn ogen verstoorden dat beeld. En ergens op het eiland waren Anna en Ebba. Levend of dood.