De springtoren op Badholmen richtte zich zoals altijd majestueus op naar de hemel. Resoluut schudde Erica het beeld van een man die zachtjes aan een touw aan de toren heen en weer bungelde van zich af. Ze wilde zelfs niet in haar herinnering terugkeren naar die verschrikkelijke gebeurtenis, en Badholmen deed ook zijn best om haar aan leukere dingen te laten denken. Het kleine eiland vlak voor de kust van Fjällbacka lag als een sieraad in het water. De populaire jeugdherberg op het eiland was ’s zomers meestal volgeboekt en Erica kon goed begrijpen waarom. De ligging en de ouderwetse charme van het gebouw vormden een onweerstaanbare combinatie. Maar vandaag kon ze niet echt van het uitzicht genieten.
‘Zijn we er allemaal?’ Ze keek gestrest om zich heen en telde de kinderen.
Drie wilde figuren in knaloranje zwemvesten renden op de steiger allemaal een andere kant op.
‘Patrik! Kun jij misschien ook even helpen?’ zei ze en ze pakte Maja bij de grote kraag van haar zwemvest toen haar dochter gevaarlijk dicht bij de rand van de steiger langs stoof.
‘Wie moet de boot dan starten?’ Patrik spreidde zijn armen en zijn gezicht was vuurrood.
‘Als we ze de boot in krijgen voordat ze in het water vallen, dan kun jij daarna starten.’
Maja kronkelde als een slang om los te komen, maar Erica had de kleine lus aan haar kraag in een stevige greep en hield haar vast. Met haar vrije hand wist ze Noel te vangen, die op zijn mollige beentjes achter Anton aan rende. Nu was er nog maar één kind op drift.
‘Hier, pak aan.’ Ze sleepte de tegenstribbelende kinderen naar de kajuitsloep die aan de steiger was vastgemeerd en met een geïrriteerde blik klom Patrik het houten dek op om Maja en Noel van haar over te nemen. Daarna draaide ze zich snel om om achter Anton aan te gaan, die inmiddels al een flink eind op weg was naar de stenen brug die Badholmen met het vasteland verbond.
‘Anton! Staan blijven!’ riep ze zonder een reactie te krijgen. Hoewel hij behoorlijk doorstapte had ze hem algauw ingehaald. Haar zoon verzette zich en begon hysterisch te krijsen, maar Erica tilde hem resoluut op.
‘Mijn hemel, hoe heb ik ooit kunnen denken dat dit een goed idee was?’ zei ze toen ze de snikkende Anton aan Patrik gaf. Helemaal bezweet maakte ze het touw los en sprong op de boot.
‘Je zult zien dat het beter wordt als we eenmaal op zee zijn.’ Patrik draaide de sleutel om om de motor te starten, die godzijdank bij de eerste poging op gang kwam. Hij boog naar voren en maakte het achterste touw los, terwijl hij met zijn hand afstand probeerde te houden tot de boot ernaast. Het was niet zo eenvoudig om weg te komen. De boten lagen dicht op elkaar en als ze geen stootkussens hadden gehad, zouden zowel hun eigen boot als de boten van de buren zijn beschadigd.
‘Sorry dat ik net tegen je snauwde.’ Nadat Erica tegen de kinderen had gezegd dat ze in de kuip moesten gaan zitten, nam ze zelf plaats op een van de banken.
‘Ik ben het al vergeten,’ riep hij terwijl hij de stuurstok langzaam van zich af bewoog zodat de achtersteven naar de haven werd gericht en de voorsteven naar Fjällbacka.
Het was een stralende zondagochtend, met een helderblauwe lucht en spiegelglad water. De meeuwen cirkelden krijsend boven de boot en toen Erica om zich heen keek, zag ze dat er op veel boten in de haven werd ontbeten. Vermoedelijk lagen ook veel mensen hun roes uit te slapen. De bezoekende jongeren gingen op zaterdagavond meestal flink aan de boemel. Gelukkig ligt die tijd achter me, dacht ze en ze keek met beduidend meer tederheid dan een paar minuten geleden naar de kinderen, die nu rustig in de kuip zaten.
Ze ging naast Patrik staan en legde haar hoofd tegen zijn schouder. Hij sloeg zijn arm om haar heen en gaf haar een zoen op haar wang.
‘Hé,’ zei hij plotseling. ‘Als we straks hebben aangemeerd, help me er dan aan herinneren dat ik je het een en ander over Valö en de vakantiekolonie wil vragen.’
‘Wat wil je weten?’ Erica’s nieuwsgierigheid was meteen gewekt.
‘We hebben het er straks in alle rust over,’ zei hij en hij gaf haar nog een zoen.
Ze wist dat hij zo deed om haar te plagen. Het verlangen om meer te horen deed haar hele lichaam jeuken, maar ze wist zich te beheersen. Zwijgend hield ze haar hand boven haar ogen en tuurde naar Valö. Toen ze langzaam voorbij tuften, ving ze een glimp op van het grote, witte huis. Zouden ze er ooit achter komen wat daar zoveel jaren geleden was gebeurd? Ze had een hekel aan boeken en films waarin aan het eind niet alle vragen waren beantwoord en vond het heel vervelend om in de krant over onopgeloste moorden te lezen. En toen ze zich in de Valö-zaak had verdiept, was ze geen spat wijzer geworden, hoezeer ze ook naar een verklaring had gezocht. De waarheid was evenzeer in duisternis gehuld als het huis dat nu achter de bomen verborgen lag.
Martin bleef even met zijn hand in de lucht voor de deur staan en drukte toen op de bel. Hij hoorde algauw stappen en onderdrukte een impuls om zich om te draaien en weer weg te gaan. De deur ging open en Annika keek hem verbaasd aan.
‘Hé, ben jij het? Is er iets gebeurd?’
Hij glimlachte geforceerd. Maar Annika was niet iemand die zich om de tuin liet leiden en in zekere zin was dat ook de reden dat hij naar haar toe was gegaan. Al sinds hij op het politiebureau werkte, was zij een soort tweede moeder voor hem en nu was zij de persoon met wie hij het liefst wilde praten.
‘Het is zo, ik…’ kreeg hij eruit.
‘Kom binnen,’ onderbrak Annika hem. ‘Laten we met een kopje koffie in de keuken gaan zitten, dan kun je vertellen wat er aan de hand is.’
Martin stapte naar binnen, deed naar goed Zweeds gebruik zijn schoenen uit en volgde haar.
‘Ga zitten,’ zei ze, terwijl ze geroutineerd koffie in het filter schepte. ‘Waar zijn Pia en Tuva?’
‘Die zijn thuis. Ik heb gezegd dat ik even ging wandelen, dus ik kan niet te lang blijven. We gaan straks misschien nog naar het strand.’
‘Aha. Ja, Leia vindt het ook leuk in het water. Toen we laatst aan het strand waren en weer naar huis wilden, kostte het ons enorm veel moeite om haar uit het water te krijgen. Ze is een echte waterrat. Lennart en zij zijn net weg, zodat ik een beetje kon opruimen.’
Annika’s gezicht straalde helemaal toen ze het over haar dochter had. Het was nu bijna een jaar geleden dat haar man Lennart en zij, na veel ellende en verdriet, hun adoptiedochter uit China hadden kunnen ophalen. Nu draaide hun hele bestaan om Leia.
Martin kon zich geen betere moeder voorstellen dan Annika. Alles aan haar was warm en zorgzaam en ze gaf hem een veilig gevoel. Hij zou het liefst zijn hoofd op haar schouder leggen en de tranen die achter zijn oogleden brandden de vrije loop laten, maar hij hield zich in. Als hij begon te huilen, zou hij niet kunnen stoppen.
‘Ik doe er wat kaneelbolletjes bij.’ Ze pakte een zak uit de vriezer en legde die in de magnetron. ‘Ik heb ze gisteren gebakken en wilde er ook een paar meenemen voor op het bureau.’
‘Je weet toch wel dat het niet tot je taken behoort om ons van koffiebroodjes te voorzien?’ zei Martin.
‘Ik denk niet dat Mellberg het met je eens is. Als ik mijn contract er grondig op nalees, staat er vast ergens in de kleine lettertjes dat ik het politiebureau van Tanum ook van eigengebakken koffiebrood moet voorzien.’
‘Het is waar, zonder jou en de bakkerij zou Bertil geen dag kunnen overleven.’
‘Nee, vooral niet sinds Rita hem op dieet heeft gezet. Volgens Paula eten Bertil en Rita tegenwoordig alleen nog maar volkorenbrood en groenten.’
‘Dat zou ik weleens willen zien.’ Martin begon te lachen. Het voelde goed in zijn buik om te lachen en een deel van de spanning begon al los te laten.
De magnetron piepte en Annika legde de warme bolletjes op een bord en zette twee koppen koffie op tafel.
‘Zo, nu hebben we alles. Nu mag je zeggen wat je op je hart hebt. Ik merkte laatst al dat er iets was, maar ik ging ervan uit dat je het wel zou vertellen als je er klaar voor was.’
‘Misschien is het helemaal niets en ik wil jou niet met mijn problemen opzadelen, maar…’ Gefrustreerd merkte Martin dat hij al bijna huilde.
‘Onzin, daar ben ik voor. Vertel nu maar.’
Martin haalde even diep adem. ‘Pia is ziek,’ zei hij uiteindelijk en hij hoorde hoe de woorden tegen de muren van de keuken weerkaatsten.
Hij zag Annika verbleken. Dit had ze waarschijnlijk niet verwacht. Hij draaide het koffiekopje tussen zijn handen rond en ging verder. Plotseling kwam het er allemaal uit: ‘Ze is al heel lang moe. Eigenlijk al sinds Tuva’s geboorte, maar in het begin vonden we dat niet zo raar en dachten we dat het de normale vermoeidheid na een zwangerschap was. Maar Tuva is nu bijna twee en het is niet overgegaan, sterker nog, het is alleen maar erger geworden. En daarna ontdekte Pia ook knobbels in haar hals…’
Annika’s hand schoot naar haar mond, alsof ze begreep waar het gesprek heen ging.
‘Een paar weken geleden ben ik met haar meegegaan voor een onderzoek en ik zag direct aan de dokter wat hij vermoedde. Ze kreeg meteen een verwijsbrief voor het ziekenhuis in Uddevalla en daar zijn we heen gegaan voor verder onderzoek. En nu heeft ze morgen een afspraak bij de oncoloog om de uitslag te horen, maar we weten al wat ze zullen zeggen.’ De tranen kwamen opzetten en hij veegde ze nijdig weg.
Annika gaf hem een servet. ‘Huil maar, dat lucht meestal op.’
‘Het is zo onrechtvaardig. Pia is nog maar dertig en Tuva is zo klein, en ik heb gegoogeld om de statistieken te bekijken en als het is wat we denken dat het is, dan ziet het er niet gunstig uit. Pia is heel dapper, en ik ben een laffe klootzak die het niet kan opbrengen om met haar te praten. Ik kan het nauwelijks opbrengen haar samen met Tuva bezig te zien of haar blik te beantwoorden. Ik voel me zo godvergeten waardeloos!’ Hij kon de tranen niet langer tegenhouden en legde zijn hoofd op zijn armen op tafel en huilde zo hevig dat hij ervan schudde.
Er werd een arm om zijn schouder geslagen en hij voelde Annika’s wang tegen de zijne. Ze zei niets, maar zat gewoon naast hem en wreef hem over zijn rug. Na een poosje ging hij rechtop zitten, draaide zich naar haar om en kroop in haar armen en Annika suste hem zoals ze Leia waarschijnlijk ook suste als zij zich had bezeerd.
Ze hadden geluk gehad dat ze nog een plekje hadden kunnen vinden bij Café Bryggan. Het terras zat helemaal vol en Leon zag de ene garnalensandwich na de andere naar buiten komen. De ligging aan het Ingrid Bergmanstorg was perfect, met langs de hele steiger tafels tot aan het water.
‘Ik vind dat we het huis moeten kopen,’ zei Ia.
Hij draaide zich om naar zijn vrouw. ‘Tien miljoen is geen kattenpis.’
‘Heb ik dat beweerd?’ Ze boog zich naar voren en trok de plaid over zijn benen recht.
‘Blijf van die stomme plaid af. Ik zweet me kapot.’
‘Je mag niet verkouden worden, dat weet je.’
Een serveerster was bij hun tafel gekomen en Ia bestelde een witte wijn voor zichzelf en een mineraalwater voor Leon. Hij keek op naar het jonge meisje.
‘Een groot glas bier,’ zei hij.
Ia keek hem verwijtend aan, maar hij knikte slechts naar de serveerster. Ze reageerde net zoals iedereen die hij tegenkwam en deed zichtbaar haar best om niet naar zijn brandwonden te staren. Toen ze weg was, keek hij uit over het water.
‘Het ruikt hier precies zoals ik het me herinner,’ zei hij. Zijn handen met het duidelijke littekenweefsel rustten op zijn schoot.
‘Ik vind het nog steeds maar niks. Maar ik ga ermee akkoord dat we het huis kopen. Ik ben niet van plan in een krot te gaan wonen en ik ga hier ook niet elk jaar de hele zomer doorbrengen. Een paar weken per jaar is genoeg.’
‘Vind je het niet een beetje absurd om tien miljoen voor een huis te betalen waar we maar een paar weken per jaar zullen wonen?’
‘Op die voorwaarde doe ik het,’ zei ze. ‘Anders moet je hier in je eentje blijven. En dat zal je niet lukken.’
‘Nee, ik weet dat ik me niet op m’n eentje kan redden. Als ik dat per ongeluk een keertje mocht vergeten, dan herinner jij me daar wel aan.’
‘Denk jij ooit aan alle opofferingen die ik me voor jou heb getroost? Ik heb al jouw idiote streken moeten verduren, maar jij hebt er nooit bij stilgestaan hoe dat voor mij was. En nu wil je hierheen. Ben je niet te oud om met vuur te spelen?’
De serveerster kwam met hun drankjes en zette de glazen op het blauw-wit geruite kleed. Leon nam een paar slokken en streelde het koude glas met zijn duim.
‘Goed, je krijgt je zin. Bel de makelaar maar en zeg dat we het huis kopen. Maar dan wil ik wel dat we er zo snel mogelijk in trekken. Ik heb een hekel aan hotels.’
‘Oké,’ zei Ia zonder vreugde in haar stem. ‘Ik zal het wel een paar weken per jaar in dat huis kunnen uithouden.’
‘Je bent heel dapper, lieveling.’
Ze keek hem met een donkere blik aan. ‘Laten we hopen dat je geen spijt krijgt van dit besluit.’
‘Er is sindsdien zoveel gebeurd,’ zei hij rustig.
Op hetzelfde moment hoorde hij achter zich iemand naar adem happen.
‘Leon?’
Hij schrok. Hij hoefde zijn hoofd niet om te draaien, hij herkende de stem. Josef. Na al die jaren stond Josef hier.
Paula keek uit over de glinsterende inham en genoot van de warmte. Ze legde een hand op haar buik en glimlachte toen ze de baby voelde trappen.
‘Volgens mij is het tijd voor een ijsje,’ zei Mellberg en hij kwam overeind. Hij wierp een blik op Paula en zwaaide dreigend met zijn vinger. ‘Je weet toch dat het niet goed is om met je blote buik in de zon te zitten?’
Ze keek hem verbaasd na toen hij naar de kiosk liep.
‘Houdt hij me voor de gek?’ Paula draaide zich om naar haar moeder.
Rita lachte. ‘Bertil bedoelt het goed.’
Paula mopperde even maar bedekte haar buik toen toch maar met een sjaal. Leo rende in zijn nakie langs en werd al snel door Johanna gevangen.
‘Hij heeft gelijk,’ zei ze. ‘Je kunt pigmentvlekken krijgen van de uv-straling, dus smeer je gezicht ook maar goed in.’
‘Pigmentvlekken?’ zei Paula. ‘Ik ben toch al bruin?’
Rita gaf haar een fles zonnebrandcrème met beschermingsfactor dertig. ‘Ik kreeg een heleboel bruine vlekken in mijn gezicht toen ik van jou in verwachting was, dus doe nou maar wat we zeggen.’
Paula gehoorzaamde en ook Johanna smeerde haar lichte huid goed in.
‘Jij boft wel,’ zei ze. ‘Je hoeft er niet veel voor te doen om bruin te worden.’
‘Dat is zo, maar ik wou dat Bertil zich wat rustiger hield,’ zei Paula en ze spoot een grote klodder zonnecrème in haar hand. ‘Laatst betrapte ik hem erop dat hij mijn zwangerschapstijdschriften zat te lezen. En eergisteren had hij een potje omega-3 uit de reformwinkel voor me meegenomen. Hij had in een blad gelezen dat dat goed was voor de ontwikkeling van de hersenen van de baby.’
‘Hij is hier zo gelukkig over. Laat hem toch,’ zei Rita en ze begon Leo voor de tweede keer van top tot teen in te smeren. Hij had Johanna’s roodachtige, sproeterige huid geërfd en verbrandde snel. Paula vroeg zich verstrooid af of de baby haar kleuren of die van de onbekende donor zou krijgen. Haar maakte het niets uit. Leo was Johanna’s en haar kind en tegenwoordig stond ze er maar zelden bij stil dat er eigenlijk nog een derde partij bij betrokken was geweest. Met dit kind zou het hetzelfde zijn.
Haar gedachten werden onderbroken door Mellbergs opgewekte geroep. ‘Hier zijn de ijsjes!’
Rita keek hem doordringend aan. ‘Je hebt er toch niet eentje voor jezelf gekocht, hoop ik.’
‘Alleen een piepkleine Magnum. Ik ben de hele week al braaf geweest.’ Hij glimlachte en knipoogde in een poging zijn partner milder te stemmen.
‘Geen sprake van,’ zei Rita kalm. Ze pakte het ijsje van hem af, liep weg en gooide het in een vuilnisbak.
Mellberg mompelde iets.
‘Wat zei je?’
Hij slikte. ‘Niets. Helemaal niets.’
‘Je weet wat de dokter heeft gezegd. Je behoort tot de risicogroep die zowel een hartaanval als diabetes kan krijgen.’
‘Maar een Magnum had heus niet zoveel kwaad gedaan. Een mens moet ook een beetje mogen leven,’ zei hij, terwijl hij de overige ijsjes ronddeelde.
‘Nog één week vakantie,’ zei Paula. Ze deed haar ogen dicht tegen de zon en likte aan haar Cornetto.
‘Ik vind echt dat je niet meer aan het werk moet gaan,’ zei Johanna. ‘Het duurt nu niet lang meer. Als je met de vroedvrouw praat, kun je het vast zo regelen dat je ziekteverlof krijgt. Je hebt rust nodig.’
‘Hé daar,’ zei Mellberg. ‘Ik heb je wel gehoord, hoor. Vergeet niet dat ik Paula’s baas ben.’ Hij krabde nadenkend in zijn spaarzame grijze haren. ‘Maar ik ben het met Johanna eens. Ik vind ook niet dat Paula moet werken.’
‘Hier hebben we het al uitgebreid over gehad. Ik word helemaal gek als ik thuis moet zitten wachten. Bovendien is het nu vrij rustig.’
‘Hoezo rustig?’ Johanna staarde haar aan. ‘Dit is de meest hectische periode van het jaar, met dronkenlappen en weet ik veel wat.’
‘Ik bedoelde alleen dat we niet met een groot onderzoek bezig zijn. Het gewone zomerwerk met inbraken en dergelijke kan ik slapend doen. En ik hoef niet op pad. Ik kan op het bureau papierwerk doen. Dus geen gezeur meer. Ik ben zwanger, niet ziek.’
‘We zullen zien,’ zei Mellberg. ‘Maar in één ding heb je gelijk. Het is momenteel best rustig.’
Het was hun trouwdag en zoals elk jaar had Gösta verse bloemen meegenomen om op Maj-Britts graf te zetten. Verder onderhield hij het niet bijster goed, maar dat had niets met zijn gevoelens voor Maj-Britt te maken. Ze hadden vele mooie jaren samen gehad en hij miste haar nog steeds elke ochtend als hij opstond. Hij was inmiddels gewend aan het leven als weduwnaar en zijn dagen verliepen zozeer volgens een vast patroon dat het soms een verre droom leek dat hij samen met iemand in het kleine huis had gewoond. Maar die gewenning wilde niet zeggen dat hij het prettig vond.
Hij hurkte neer en volgde het spoor in de steen dat de naam van hun zoontje vormde. Er was niet eens een foto van hem. Ze hadden gedacht dat ze alle tijd van de wereld zouden hebben om hem te fotograferen en hadden dat niet gedaan toen hij net was geboren. En toen hij doodging werd er geen foto genomen. Dat deed je niet in die tijd. Tegenwoordig keken de mensen daar heel anders tegenaan, had hij begrepen, maar destijds moest je vergeten en verdergaan.
Neem zo gauw jullie het kunnen een nieuw kind, was het advies geweest dat ze hadden meegekregen toen ze ontdaan het ziekenhuis verlieten. Zo was het niet gegaan. Het enige kind dat ze hadden gekregen was het meisje. Het deerntje, zoals ze haar hadden genoemd. Misschien hadden ze meer moeten doen om haar te houden, maar hun verdriet was nog steeds te groot geweest en ze hadden gedacht dat ze haar niet konden bieden wat ze nodig had, in elk geval niet op de lange termijn.
Maj-Britt had uiteindelijk de beslissing genomen. Toch had hij voorzichtig voorgesteld om voor het meisje te zorgen, om haar te laten blijven. Maar met een treurig gezicht en het verdriet al in haar hart gegrift had Maj-Britt gezegd: ‘Ze heeft broertjes en zusjes nodig.’ En toen was de kleine verdwenen. Ze spraken daarna niet meer over haar, maar Gösta had haar nooit kunnen vergeten. Als hij elke keer dat hij sindsdien aan haar had gedacht een kroon had gekregen, was hij nu een rijk man geweest.
Gösta kwam overeind. Hij had wat onkruid verwijderd dat wortel had geschoten en het boeket stond netjes in de vaas. Hij hoorde Maj-Britts stem duidelijk in zijn hoofd: ‘Maar Gösta toch, wat een onzin. Wat een verspilling om mij zulke mooie bloemen te geven.’ Ze was altijd met heel weinig tevreden geweest en hij wou dat hij daar vaker lak aan had gehad, dat hij haar meer had verwend. Dat hij haar bloemen had gegeven toen ze ervan kon genieten. Nu kon hij alleen maar hopen dat ze ergens daarboven naar beneden naar de mooie bloemen keek en er blij mee was.