Fjällbacka 1929

 

 

 

 

De school was een kwelling. Elke ochtend probeerde Laura het moment dat ze erheen moest zo lang mogelijk uit te stellen. In de pauzes regende het lelijke woorden en scheldnamen en dat was natuurlijk allemaal de schuld van haar moeder. Heel Fjällbacka wist wie Dagmar was, dat ze gek was en een drankorgel. Soms zag Laura haar op weg van school naar huis, wanneer ze rondzwierf op het plein, naar de mensen brulde en raaskalde over Göring. Laura bleef nooit staan. Ze deed net of ze niets zag en liep altijd snel door.

Moeder was niet vaak thuis. Ze bleef tot laat in de avond weg en sliep als Laura naar school ging. Vervolgens was ze weer weg als Laura thuiskwam. Het eerste dat Laura dan altijd deed was opruimen. Pas als ze alle sporen van haar moeders aanwezigheid had verwijderd voelde ze zich rustig. Ze verzamelde de kleren die op de vloer lagen en als de stapel groot genoeg was, waste ze ze. Ze maakte de keuken schoon, zette de boter weg die op tafel was blijven staan en voelde of het brood nog eetbaar was, hoewel moeder het niet had teruggelegd in de broodtrommel. Daarna stofte ze en ruimde op waar dat nodig was. Als alles op zijn plaats stond en alle oppervlakken glommen, had ze eindelijk de rust om met het poppenhuis te spelen. Dat was haar dierbaarste bezit. Ze had het van de aardige buurvrouw gekregen die op een dag aan de deur had geklopt toen moeder niet thuis was.

Soms waren de mensen goedhartig en kwamen ze haar spullen brengen: eten, kleren en speelgoed. Maar de meesten gluurden en wezen alleen maar en sinds de keer dat moeder haar in haar eentje in Stockholm had achtergelaten, had Laura geleerd om nooit om hulp te vragen. De politie had haar opgehaald en ze was in de hemel terechtgekomen. Ze had twee dagen bij een gezin mogen wonen waar de vader en de moeder lieve ogen hadden. Hoewel ze slechts vijf was geweest, kon ze zich die dagen nog heel goed herinneren. De moeder had de grootste stapel flensjes gebakken die Laura ooit had gezien en ze had Laura aangespoord door te eten tot haar buik zo vol was dat ze had gedacht nooit meer hongerig te zullen worden. Uit een la had ze gebloemde jurkjes voor Laura gepakt die niet kapot of vuil waren; de mooiste kleren die je je maar kon voorstellen. Laura had zich net een prinses gevoeld. Twee avonden was ze met een kus op haar voorhoofd in een heerlijk bed met schone lakens ingestopt. De moeder met de lieve ogen had heel lekker geroken, niet naar drank en bedompt vuil zoals moeder. In huis was het ook mooi geweest, met porseleinen snuisterijen en wandkleden. Laura had meteen de eerste dag al gesmeekt te mogen blijven, maar de moeder had niet geantwoord en haar alleen maar stevig vastgehouden in haar zachte armen.

Het duurde niet lang of moeder en zij waren weer thuis alsof er niets was gebeurd. En moeder was bozer geweest dan ooit. Laura had zoveel slaag gekregen dat ze nauwelijks kon zitten en toen had ze een besluit genomen: ze zou niet over de lieve moeder dromen. Niemand kon haar redden en het had geen enkele zin om zich te verzetten. Wat er ook gebeurde, ze zou altijd weer bij moeder terechtkomen, in de donkere, kleine woning. Maar als ze groot was, zou ze het mooi maken in huis, met kleine porseleinen poezen op gehaakte kleedjes en geborduurde wandkleden in alle kamers.

Ze ging op haar knieën voor het poppenhuis zitten. Het huis was schoon en opgeruimd en ze had de schone was opgevouwen en in de kast gelegd. Daarna had ze een boterham gegeten die ze zelf had gesmeerd en nu kon ze het zichzelf toestaan om een poosje een andere en betere wereld binnen te treden. Ze woog de moederpop in haar hand. Die was heel licht en mooi. Ze had een witte jurk aan, met kant en een hoge kraag, en haar haar was in een knotje opgestoken. Laura was dol op de moederpop. Met haar wijsvinger streelde ze het gezicht. Ze zag er lief uit, net als de moeder die zo lekker had geroken.

Voorzichtig zette ze de pop op de zondagse bank in de salon. Die kamer vond ze het allermooist. Alles was daar volmaakt. Er hing zelfs een piepkleine kristallen kroonluchter aan het plafond. Laura kon uren naar de kleine prisma’s kijken en zich erover verbazen dat zoiets volmaakts en kleins kon worden vervaardigd. Ze kneep haar ogen half dicht en inspecteerde de kamer met een kritische blik. Was die echt perfect of kon het nog beter? Ze schoof de eetkamertafel een beetje naar links. Daarna verplaatste ze de stoelen. Het duurde even voordat ze allemaal op een rechte lijn om de tafel stonden. Uiteindelijk was het goed, maar toen moest ze de zondagse bank ook verplaatsen, anders ontstond er een vreemde lege ruimte midden in de salon en dat kon natuurlijk niet. Met haar ene hand tilde ze de moederpop op en met haar andere de bank. Tevreden zette ze de bank weer neer en zocht in het huis naar de twee kleine kindpoppen. Als ze zich netjes gedroegen, mochten zij nu ook meedoen. In de salon mocht je niet rondrennen en geen rommel maken. Je mocht alleen braaf zijn en stilzitten. Dat wist ze volstrekt zeker.

De kindpoppen kregen een plekje aan weerszijden van de moederpop. Als Laura haar hoofd schuin hield, leek het bijna alsof de moederpop glimlachte. Ze was zo perfect en mooi. Als Laura groot was, zou ze ook zo worden.