‘Patrik, kun je naar Valö gaan? We hebben een melding gekregen dat daar brand is geweest en ze vermoeden dat het om brandstichting gaat.’

‘Wat? Sorry? Wat zei je?’

Patrik was al half uit bed. Met de telefoon tussen zijn oor en schouder geklemd trok hij zijn spijkerbroek aan. Slaapdronken keek hij op zijn horloge. Kwart over zeven. Heel even vroeg hij zich af wat Annika zo vroeg op het politiebureau deed.

‘Er is brand geweest op Valö,’ zei Annika geduldig. ‘De brandweer is vanmorgen vroeg uitgerukt en ze vermoeden brandstichting.’

‘Waar op Valö?’

Naast hem draaide Erica zich om.

‘Wat is er aan de hand?’ mompelde ze.

‘Werk. Ik moet naar Valö,’ fluisterde hij. Bij wijze van uitzondering sliep de tweeling nog, terwijl het allang halfzeven was geweest, en het was niet nodig hen wakker te maken.

‘Bij de vakantiekolonie,’ antwoordde Annika door de telefoon.

‘Oké. Ik neem de boot en ga erheen. Ik zal Martin uit zijn bed bellen, want ik neem aan dat wij vandaag samen dienst hebben.’

‘Ja, dat klopt. Dan zien we elkaar daarna op het bureau.’

Patrik beëindigde het gesprek en trok een T-shirt aan.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Erica en ze ging rechtop in bed zitten.

‘De brandweer vermoedt dat iemand brand heeft gesticht bij de oude vakantiekolonie.’

‘De vakantiekolonie? Heeft iemand geprobeerd de boel daar in brand te steken?’ Erica sloeg haar benen over de rand van het bed.

‘Ik beloof je dat ik later meer zal vertellen,’ zei Patrik en hij glimlachte. ‘Ik weet dat die plek jouw speciale belangstelling heeft.’

‘Het is wel heel toevallig dat iemand net op het moment dat Ebba terug is de boel in de fik wil steken.’

Patrik schudde zijn hoofd. Hij wist uit ervaring dat zijn vrouw haar neus graag in zaken stak waar ze niets mee te maken had, zich liet meeslepen en veel te vergaande conclusies trok. Al had ze best vaak gelijk, dat moest hij toegeven, maar soms maakte ze er ook een zootje van.

‘Annika zei dat ze vermoeden dat de brand is aangestoken. Dat is het enige dat we weten en dat hoeft dus niet te betekenen dat het ook echt brandstichting is.’

‘Nee, maar toch,’ wierp Erica tegen. ‘Het is toch vreemd dat zoiets net nu gebeurt. Kan ik niet met je mee? Ik was toch al van plan om binnenkort met Ebba te gaan praten.’

‘En wie moet er dan voor de kinderen zorgen? Maja is nog iets te klein om pap te maken voor de jongens.’

Hij gaf Erica een zoen op haar wang en haastte zich naar beneden. Achter zich hoorde hij dat de tweeling als op commando begon te krijsen.

 

Patrik en Martin zeiden niet veel tijdens de tocht naar Valö. Het idee van eventuele brandstichting was beangstigend en moeilijk te begrijpen en toen ze het eiland naderden en de idylle aanschouwden, voelde het nog onwerkelijker.

‘Wat mooi is het hier,’ zei Martin toen ze vanaf de steiger waar Patrik de kajuitsloep had vastgemeerd het pad op liepen.

‘Jij bent hier toch al eerder geweest?’ vroeg Patrik zonder zich om te draaien. ‘In elk geval die ene kerst.’

Martin mompelde iets ten antwoord. Hij leek niet herinnerd te willen worden aan die fatale kerstdagen toen hij op het eiland bij een familiedrama betrokken was geraakt.

Een groot grasveld strekte zich voor hen uit en ze stopten om even rond te kijken.

‘Ik heb veel mooie herinneringen aan deze plek,’ zei Patrik. ‘We gingen hier elk jaar met school heen en ik ben hier ook een zomer op zeilkamp geweest. Ik heb heel wat gevoetbald op het grasveld daarginds. En kastie gespeeld.’

‘Ja, wie is hier niet op kamp geweest? Eigenlijk vreemd dat het altijd de vakantiekolonie werd genoemd.’

Patrik haalde zijn schouders op terwijl ze in rap tempo verder liepen naar het huis.

‘Die benaming is waarschijnlijk gewoon blijven hangen. Het is maar kort een internaat geweest en kennelijk heeft men het niet willen vernoemen naar die Von Schlesinger die er vóór die tijd woonde.’

‘Ja, de verhalen over die gek zijn bekend,’ zei Martin en hij vloekte toen hij een tak in zijn gezicht kreeg. ‘Van wie is het tegenwoordig?’

‘Ik neem aan van het stel dat er nu woont. Voor zover ik weet heeft de gemeente het na de gebeurtenissen in 1974 in beheer gehad. Het is jammer dat het huis zo in verval is geraakt, maar zo te zien zijn ze het aan het renoveren.’

Martin keek naar het huis, dat aan de voorzijde helemaal in de bouwsteigers stond. ‘Ja, het kan prachtig worden. Ik hoop dat de brand niet al te veel schade heeft aangericht.’

Ze liepen verder naar het stenen trapje dat naar de voordeur leidde. Er hing een rustige sfeer en een paar mannen van de vrijwillige brandweer van Fjällbacka waren bezig hun spullen te verzamelen. Ze moeten zweten als een otter in die pakken, dacht Patrik. De warmte was nu al hinderlijk, hoewel het nog vroeg in de ochtend was.

‘Hoi!’ Het hoofd van de brandweer, Östen Ronander, kwam op hen af en knikte ter begroeting. Zijn handen waren zwart van het roet.

‘Hallo, Östen. Wat is er gebeurd? Annika zei dat jullie brandstichting vermoeden.’

‘Ja, daar lijkt het wel op. Maar puur technisch gezien zijn wij niet bevoegd om dat te beoordelen, dus ik hoop dat Torbjörn onderweg is.’

‘Ik heb hem op weg hierheen gebeld en ze verwachten hier over…’ Patrik keek op zijn horloge, ‘… ongeveer een halfuur te zijn.’

‘Goed. Zullen we ondertussen even rondkijken? We hebben geprobeerd geen sporen te verpesten. Toen wij kwamen had de eigenaar het vuur al met een brandblusser gedoofd, daarom hebben we alleen gecontroleerd of er niets ligt te smeulen. Verder konden we niet zoveel doen. Hier is het.’

Östen wees naar de hal. Achter de drempel was de vloer in een bijzonder, onregelmatig patroon verbrand.

‘Het is zeker een brandbare vloeistof geweest?’ Martin keek met een vragende blik naar Östen, die bevestigend knikte.

‘Volgens mij heeft iemand vloeistof onder de deur gegoten en die vervolgens aangestoken. Naar de geur te oordelen gok ik op benzine, maar daar kunnen Torbjörn en zijn mannen zich vast met grotere zekerheid over uitlaten.’

‘Waar zijn de bewoners van het huis?’

‘Ze zitten aan de achterkant te wachten op het verpleegkundig personeel, dat helaas vertraging heeft vanwege een verkeersongeluk. Ze lijken behoorlijk geschokt en ik dacht dat ze wel wat rust konden gebruiken. Bovendien leek het me verstandig dat er zo min mogelijk mensen rondlopen tot jullie eventuele sporen hebben veiliggesteld.’

‘Dat heb je goed ingeschat.’ Patrik gaf Östen een klap op zijn schouder en draaide zich om naar Martin. ‘Zullen we met ze gaan praten?’

Hij wachtte niet op antwoord en liep meteen naar de achterkant van het huis. Toen ze de hoek om gingen, zagen ze een eindje verderop een tuinzitje. De meubels waren versleten en zagen eruit alsof ze jaren aan weer en wind hadden blootgestaan. Aan de tafel zaten een man en een vrouw van een jaar of vijfendertig. Ze maakten een verloren indruk. Toen de man hen zag, stond hij op en liep hen tegemoet. Hij stak zijn hand uit. Die was hard en eeltig alsof hij veel met gereedschap werkte.

‘Mårten Stark.’

Patrik en Martin stelden zich voor.

‘We begrijpen er niets van. De brandweermannen hadden het over brandstichting?’ Mårtens vrouw was achter haar man aan gekomen. Ze was klein en tenger en hoewel Patrik maar een gemiddelde lengte had, reikte zij slechts tot zijn schouder. Ze zag er broos en breekbaar uit en huiverde in de warmte.

‘Dat hoeft niet zo te zijn. We weten nog niets zeker,’ zei Patrik geruststellend.

‘Dit is mijn vrouw Ebba,’ verduidelijkte Mårten. Hij wreef met een vermoeid gebaar over zijn gezicht.

‘Kunnen we gaan zitten?’ vroeg Martin. ‘We willen graag horen wat er is gebeurd.’

‘Ja, natuurlijk, we kunnen daar gaan zitten,’ zei Mårten en hij gebaarde naar het tuinzitje.

‘Wie heeft de brand ontdekt?’ Patrik keek naar Mårten, die een donkere vlek op zijn voorhoofd had en wiens handen, net als die van Östen, onder het roet zaten. Mårten zag zijn blik en keek naar zijn handen alsof hij nu pas zag dat ze vuil waren. Met langzame bewegingen veegde hij ze af aan zijn spijkerbroek voordat hij antwoordde.

‘Dat was ik. Ik werd wakker en rook een vreemde lucht. Ik besefte algauw dat er beneden brand was en probeerde Ebba wakker te maken. Dat duurde even, ze was diep in slaap, maar uiteindelijk lukte het me haar uit bed te krijgen. Ik rende naar de brandblusser met maar één gedachte in mijn hoofd: ik moet het vuur doven.’ Mårten sprak zo snel dat hij buiten adem raakte.

‘Ik dacht dat ik dood zou gaan. Dat dacht ik echt.’ Ebba plukte aan haar nagelriemen en Patrik keek vol medelijden naar haar.

‘Ik pakte de schuimblusser en spoot als een gek op de vlammen beneden in de hal,’ ging Mårten verder. ‘Eerst leek er niets te gebeuren, maar ik bleef spuiten en toen doofde het vuur plotseling. Maar de rook bleef hangen; er was overal rook.’ Hij haalde weer heftig adem.

‘Waarom zou iemand, ik begrijp niet…?’

Ebba klonk afwezig en Patrik vermoedde dat Östen gelijk had: ze verkeerde in shock. Dat zou ook kunnen verklaren waarom ze huiverde alsof ze koude koorts had. Als het verpleegkundig personeel kwam, moesten ze goed naar haar kijken en controleren of Ebba en Mårten geen schade hadden opgelopen van de rook. Veel mensen wisten niet dat de rook dodelijker was dan het vuur zelf. Iemand die rook in zijn longen kreeg, merkte de gevolgen vaak later pas.

‘Waarom denken jullie dat de brand is aangestoken?’ vroeg Mårten en hij wreef weer in zijn gezicht. Hij heeft vast niet veel slaap gehad, dacht Patrik.

‘Zoals ik net al zei, kunnen we nog niets met zekerheid zeggen,’ antwoordde hij aarzelend. ‘Er zijn bepaalde aanwijzingen, maar ik wil niet te veel zeggen voordat de technici het hebben kunnen bevestigen. Jullie hebben eerder vannacht geen geluiden gehoord?’

‘Nee, ik werd pas wakker toen het al brandde.’

Patrik knikte naar een huis een eind verderop. ‘Zijn de buren thuis? Kunnen zij hebben gezien of er hier op het terrein een onbekende heeft rondgelopen?’

‘Die zijn op vakantie. Wij zijn de enigen op dit deel van het eiland.’

‘Is er iemand die jullie kwaad zou willen doen?’ vroeg Martin. Vaak liet hij Patrik het gesprek leiden, en hij luisterde altijd aandachtig en observeerde de reacties van de mensen met wie ze praatten. Dat was minstens zo belangrijk als het stellen van de juiste vragen.

‘Nee, niemand, voor zover ik weet.’ Ebba schudde langzaam haar hoofd.

‘We wonen hier nog niet zo lang. Nog maar twee maanden,’ zei Mårten. ‘Dit is Ebba’s ouderlijk huis, maar het is jarenlang verhuurd geweest en ze is nu pas teruggekeerd. We hebben besloten de boel op te knappen en er wat van te maken.’

Patrik en Martin wisselden een snelle blik. De geschiedenis van het huis, en in het verlengde daarvan die van Ebba, was in de hele streek bekend, maar dit was niet het geschikte moment om het daarover te hebben. Patrik was blij dat Erica er niet bij was. Zij had zich niet kunnen inhouden.

‘Waar woonden jullie hiervoor?’ vroeg Patrik, hoewel hij gezien Mårtens dialect wel kon raden wat het antwoord was.

‘In Göteborg, dat kun je toch zeker wel horen,’ zei Mårten in onvervalst Göteborgs.

‘Geen conflicten met iemand daar?’

‘We hebben geen conflict met iemand in Göteborg of ergens anders.’ Mårten klonk kortaf.

‘En wat was de reden dat jullie hierheen zijn verhuisd?’ vroeg Patrik.

Ebba keek omlaag naar het tafelblad en plukte aan de ketting om haar hals. Die was van zilver en had een mooie engel als hanger.

‘Ons zoontje is overleden,’ zei ze en ze trok zo hard aan de engel dat de ketting in haar hals sneed.

‘We waren aan een verandering van omgeving toe,’ zei Mårten. ‘Dit huis stond hier maar te vervallen zonder dat iemand zich er druk om maakte en wij beschouwden het als een kans om een nieuwe start te maken. Ik kom uit een horecafamilie, dus het voelde natuurlijk om iets voor onszelf te beginnen. We willen er eerst een bed and breakfast van maken en na verloop van tijd proberen conferentiegasten te lokken.’

‘Dat klinkt als een flinke klus.’ Patrik keek naar het grote huis met de witte, bladderende gevel. Hij koos er bewust voor niet verder te vragen naar het overleden zoontje. Het verdriet op hun gezichten was te groot geweest.

‘We zijn niet bang om de handen uit de mouwen te steken. En wat we zelf kunnen doen, doen we ook. Als we het echt niet meer aankunnen, zullen we mensen moeten inhuren, maar we willen het liefst zo veel mogelijk geld besparen. Het zal toch moeilijk genoeg worden om quitte te spelen.’

‘Er is dus niemand die jullie of jullie bedrijf hier schade zou willen berokkenen?’ drong Martin aan.

‘Bedrijf? Welk bedrijf?’ zei Mårten met een ironische lach. ‘En nee, wij kunnen zoals gezegd helemaal niemand bedenken die ons zoiets zou aandoen. Zo’n leven hebben wij gewoon nooit geleid. Wij zijn heel gewone mensen.’

Patrik dacht even aan Ebba’s achtergrond. Niet veel gewone mensen hadden een dergelijk noodlottig mysterie in hun verleden. In Fjällbacka en omgeving hadden talrijke wilde verhalen en speculaties de ronde gedaan over wat er met Ebba’s familie kon zijn gebeurd.

‘Behalve misschien…?’ Mårten keek met een vragende blik naar Ebba, die niet leek te begrijpen wat hij bedoelde. Hij ging verder terwijl hij haar recht aankeek: ‘Het enige wat ik kan bedenken zijn de verjaardagskaarten.’

‘De verjaardagskaarten?’ zei Martin.

‘Sinds haar kinderjaren krijgt Ebba elke verjaardag een kaart van iemand die alleen met “G” is ondertekend. Haar adoptieouders zijn er nooit achter gekomen wie de kaarten stuurt. Ze zijn blijven komen, ook toen Ebba uit huis ging.’

‘En Ebba heeft ook geen idee van wie ze afkomstig zijn?’ vroeg Patrik, die toen pas merkte dat hij over Ebba sprak alsof ze er niet bij zat. Hij wendde zich tot haar en herhaalde: ‘Je hebt geen idee wie jou die kaarten heeft gestuurd?’

‘Nee.’

‘En je adoptieouders? Weet je zeker dat zij niets weten?’

‘Ze hebben geen flauw benul.’

‘Heeft deze “G” ooit op een andere manier contact gezocht? Bedreigingen geuit?’

‘Nee, nooit. Toch, Ebba?’ Mårten bewoog zijn hand in Ebba’s richting, alsof hij haar wilde aanraken, maar liet hem toen weer op zijn schoot vallen.

Ze schudde haar hoofd.

‘Daar heb je Torbjörn,’ zei Martin en hij gebaarde naar het pad.

‘Mooi, dan sluiten we dit gesprek af zodat jullie een beetje kunnen bijkomen. De verplegers zijn onderweg. Als zij willen dat jullie meegaan naar het ziekenhuis, dan vind ik dat jullie dat moeten doen. Dit moet je heel serieus nemen.’

‘Bedankt,’ zei Mårten en hij stond op. ‘Laat het ons weten als jullie iets ontdekken.’

‘Dat doen we.’ Patrik wierp een laatste bezorgde blik op Ebba. Ze leek nog steeds opgesloten in een zeepbel. Hij vroeg zich af welke invloed de tragedie uit haar jeugd op haar had gehad, maar dwong zichzelf die gedachte los te laten. Hij moest zich nu concentreren op het werk dat voor hen lag: het vinden van een mogelijke brandstichter.