Gösta’s auto draaide de oprit op en Erica ademde opgelucht uit. Patrik had hem op weg naar zijn werk kunnen tegenkomen.
Ze deed de deur al open voordat Gösta had aangebeld. Achter haar maakten de kinderen zoveel kabaal dat het leek alsof de geluidsbarrière werd doorbroken.
‘Sorry voor het lawaai. Dit huis zal geen positieve beoordeling krijgen als geschikte werkplek.’ Ze draaide zich om en zei tegen Noel dat hij zijn huilende broertje Anton met rust moest laten.
‘Geen probleem. Ik ben gewend aan een scheldende en tierende Mellberg,’ zei Gösta en hij ging op zijn hurken zitten. ‘Hallo, stelletje druktemakers.’
Anton en Noel bleven staan en werden ineens verlegen, maar Maja stapte kordaat naar voren.
‘Dag, oude meneer. Ik ben Maja.’
‘Maar Maja! Dat zeg je toch niet,’ zei Erica en ze keek haar dochter streng aan.
‘Het geeft niet.’ Gösta lachte luid en kwam weer overeind. ‘Kinderen en dwazen spreken de waarheid en ik bén ook een oude man. Of niet soms, Maja?’
Maja knikte en liep weg, terwijl ze haar moeder een triomfantelijke blik toewierp. De tweeling durfde nog steeds niet dichterbij te komen. Zonder Gösta met hun ogen los te laten liepen ze langzaam achteruit naar de woonkamer.
‘Die twee laten zich niet even gemakkelijk verleiden,’ zei hij toen hij Erica naar de keuken volgde.
‘Anton is altijd al verlegen geweest. Noel is meestal vrij direct, maar nu lijkt hij ook in een fase te zitten waarin hij vreemden heel eng vindt.’
‘Geen verkeerde houding, vind ik.’ Gösta ging op een keukenstoel zitten en keek onrustig om zich heen. ‘Weet je zeker dat Patrik niet terugkomt?’
‘Hij is een halfuur geleden naar zijn werk gegaan, dus ik neem aan dat hij inmiddels op het bureau is.’
‘Ik weet niet of dit wel zo’n goed idee is.’ Gösta tekende met zijn vinger op het tafelkleed.
‘Het is een schitterend idee,’ zei Erica. ‘Er is geen enkele reden om Patrik er nu al bij te betrekken. Hij vindt het niet altijd even leuk als ik meehelp.’
‘Niet zonder reden. Je hebt jezelf soms flink in de nesten gewerkt.’
‘Maar uiteindelijk is het altijd goed gekomen.’
Erica weigerde zich te laten ontmoedigen. Ze vond zelf dat haar inval van gisteravond geniaal was en ze was meteen weggeslopen om Gösta te bellen. Nu zat hij hier, al had het enige overredingskracht gekost om hem zover te krijgen.
‘We hebben iets gemeen, jij en ik,’ zei ze en ze ging tegenover hem zitten. ‘We willen allebei heel graag weten wat er dat paasweekend op Valö is gebeurd.’
‘Ja, dat is wel zo, maar nu is de politie daarmee bezig.’
‘En dat is heel goed. Maar je weet zelf hoe inefficiënt het soms gaat als jullie je aan allerlei regels en voorschriften moeten houden. Ik kan veel vrijer te werk gaan.’
Gösta bleef sceptisch kijken. ‘Dat zal best, maar als Patrik erachter komt, zijn we nog niet jarig. Ik weet niet of ik wil dat…’
‘Dat is ook precies de reden waarom Patrik er niet achter mag komen,’ onderbrak Erica hem. ‘Jij zorgt ervoor dat ik in het diepste geheim inzage krijg in het onderzoeksmateriaal en ik vertel jou alles wat ik ontdek. Zodra ik iets vind, geef ik het aan jou door. Jij vertelt het vervolgens aan Patrik en bent de held en ik kan al het materiaal later in een boek gebruiken. Dit is een echte win-winsituatie, niet in het minst voor Patrik. Hij wil deze zaak immers oplossen en de brandstichter grijpen. Hij zal geen lastige vragen stellen, maar het aangebodene dankbaar in ontvangst nemen. Bovendien hebben jullie een tekort aan mensen op het bureau nu Martin ziek is en Paula vakantie heeft. Dan kan het toch geen kwaad als er nog iemand aan het onderzoek werkt?’
‘Misschien heb je gelijk.’ Gösta’s gezicht klaarde een beetje op en Erica vermoedde dat de gedachte dat hij een held zou kunnen worden hem wel aansprak. ‘Maar denk je echt dat Patrik geen argwaan krijgt?’
‘Nee, maak je daar maar niet druk om. Hij weet hoe belangrijk deze zaak voor jou is en daarom zal hij er niets achter zoeken.’
Het klonk alsof er in de woonkamer een strijd was ontbrand en Erica haastte zich erheen. Nadat ze Noel had vermaand dat hij Anton met rust moest laten en een Pippi Langkous-film had opgezet werd het weer rustig en kon ze terugkeren naar de keuken.
‘Laten we eerst bepalen waar we zullen beginnen. Hebben jullie al iets over het bloed gehoord?’
Gösta schudde zijn hoofd. ‘Nee, nog niet. Maar Torbjörn en zijn team werken verder op het eiland om te zien of ze nog meer kunnen vinden en hij hoopt in de loop van de dag te kunnen zeggen of het mensenbloed is of niet. We hebben tot nog toe alleen een voorlopig verslag over de brand. Patrik kreeg het vlak voordat ik gisteren naar huis ging.’
‘Zijn jullie al begonnen met mensen verhoren?’ Erica was zo ijverig dat ze amper stil kon zitten. Ze zou niet ophouden voordat ze alles had gedaan wat in haar macht lag om een bijdrage te leveren aan de oplossing van dit mysterie. Dat het daarnaast een geweldig boek kon worden beschouwde ze meer als een bonus.
‘Ik heb gisteren gekeken in welke volgorde we het beste met de betrokkenen kunnen gaan praten en daarna heb ik geprobeerd contactgegevens te vinden. Maar dat is niet eenvoudig omdat het allemaal zo lang geleden is gebeurd. Enerzijds is het best lastig om de mensen te vinden, anderzijds kunnen de herinneringen behoorlijk vaag zijn. We moeten dus maar zien wat het oplevert.’
‘Denk je dat de jongens er iets mee te maken hadden?’ vroeg ze.
Gösta begreep meteen welke jongens ze bedoelde. ‘Natuurlijk is dat bij me opgekomen, maar ik weet het niet. We hebben ze een paar keer verhoord en hun verhalen kwamen met elkaar overeen. We hebben ook geen fysieke sporen gevonden die erop wezen dat…’
‘Hebben jullie überhaupt fysieke sporen gevonden?’ onderbrak Erica hem.
‘Nee, er was niets concreets. Nadat mijn collega Henry en ik Ebba in haar eentje in het huis hadden aangetroffen, zijn we naar de steiger gegaan. Daar kwamen we de jongens tegen, die met de boot terugkwamen, en het leek er echt op dat ze waren wezen vissen.’
‘Hebben jullie de boot onderzocht? Het zou toch best kunnen dat de lichamen in zee waren gedumpt?’
‘De boot is grondig onderzocht, maar er zijn geen bloedsporen of zo gevonden, wat wel het geval had moeten zijn als ze er vijf lichamen in hadden vervoerd. Ik vraag me af of ze de lichamen er überhaupt naartoe hadden kunnen dragen. Het waren tengere jongens. Bovendien komen lijken vroeg of laat bovendrijven en spoelen aan. Een van de gezinsleden had op zijn minst gevonden moeten worden, tenzij de jongens de lijken hadden verzwaard. En daar zijn stevige spullen voor nodig die je niet zomaar vindt als je haast hebt.’
‘Hebben jullie ook met de andere leerlingen van de school gepraat?’
‘Ja, al gaven sommige ouders amper toestemming voor een verhoor van hun zoon. Ze vonden zichzelf kennelijk te chic en wilden niet bij een eventueel schandaal betrokken raken.’
‘En kregen jullie nog iets interessants te horen?’
Gösta snoof. ‘Nee, alleen maar holle frasen over hoe vreselijk de ouders het vonden, maar dat hun zoon niets kon vertellen over het leven op de school. Alles was geweldig geweest. Rune was geweldig, de leraren waren geweldig en er waren geen conflicten of ruzies. En de leerlingen zelf herhaalden vooral de woorden van hun ouders.’
‘En hoe zat het met de leraren?’
‘Die hebben we natuurlijk allebei verhoord. De ene, Ove Linder, vonden we aanvankelijk wel verdacht. Maar hij bleek later toch een alibi te hebben.’ Gösta zweeg even. ‘We hebben gewoonweg niets verdachts gevonden. We konden niet eens bewijzen dat er een misdrijf was gepleegd. Maar…’
Erica legde haar armen op tafel en boog zich naar voren. ‘Wat maar?’
Gösta aarzelde. ‘Ach, ik weet het niet. Jouw man beroept zich vaak op zijn intuïtie en soms plagen we hem daarmee, maar ik moet bekennen dat mijn intuïtie me destijds al zei dat er meer moest zijn. We hebben echt ons best gedaan, maar kwamen gewoon niet verder.’
‘Dan proberen we het opnieuw. Sinds 1974 is er veel veranderd.’
‘Mijn ervaring is dat veel hetzelfde blijft. Dat soort mensen probeert altijd uit de wind te blijven.’
‘We proberen het gewoon nog een keer,’ zei Erica geduldig. ‘Jij gaat verder met de lijst met namen van de leerlingen en leraren en als die klaar is geef je hem aan mij, zodat we op twee fronten kunnen werken.’
‘Als Patrik er maar niet…’
‘Nee, Patrik komt er niet achter. En jij krijgt alles te horen wat ik ontdek. Dat was toch de afspraak?’
‘Jawel, maar…’ Gösta’s smalle gezicht zag er gekweld uit.
‘Ik heb gisteren trouwens met Ebba en haar man gepraat.’
Gösta staarde haar aan. ‘Hoe was het met haar? Maakt ze zich geen zorgen na wat er is gebeurd? Hoe…?’
Erica lachte. ‘Kalm aan een beetje. Eén vraag tegelijk.’ Toen werd ze serieus. ‘Ze was bedrukt maar beheerst, zou ik zeggen. Ze beweren dat ze niet weten wie de brand heeft gesticht, maar ik kan niet bepalen of ze liegen of de waarheid spreken.’
‘Ik vind dat ze van het eiland weg moeten.’ Gösta’s blik werd donker van bezorgdheid. ‘In elk geval tot we dit hebben uitgezocht. Het is daar niet veilig en het is puur geluk dat ze niet dood zijn.’
‘Ze lijken me geen types die het meteen opgeven.’
‘Ze is inderdaad eigenwijs,’ zei Gösta met zichtbare trots.
Erica keek hem vragend aan, maar zei niets. Ze wist zelf hoe betrokken ze soms raakte bij de mensen over wie ze schreef. Vermoedelijk gold dat ook voor politieagenten die beroepshalve het lot van zoveel mensen moesten volgen.
‘Toen ik Ebba sprak, viel me iets op wat ik nogal vreemd vond…’
‘O?’ zei Gösta, maar een luide gil deed Erica naar de woonkamer rennen om te kijken wie zich had bezeerd. Het duurde een paar minuten voordat ze de draad weer kon oppakken.
‘Waar waren we gebleven? O ja, ik vond het vreemd dat Ebba helemaal niets had van de spullen die het gezin moet hebben achtergelaten. Het huis was immers niet alleen een internaat; het gezin woonde daar en er moeten persoonlijke bezittingen zijn geweest. Ik had aangenomen dat Ebba die had gekregen, maar ze had geen idee waar ze waren gebleven.’
‘Je hebt gelijk.’ Gösta wreef over zijn kin. ‘Ik zal kijken of dat ergens geregistreerd staat. Ik kan het me eerlijk gezegd niet herinneren.’
‘Volgens mij kan het de moeite waard zijn om met nieuwe ogen naar hun spullen te kijken.’
‘Geen slecht idee. Ik zal zien wat ik kan vinden.’ Hij keek op zijn horloge en sprong op van zijn stoel. ‘Allemachtig, de tijd is omgevlogen. Hedström vraagt zich vast af waar ik blijf.’
Erica legde een kalmerende hand op zijn arm. ‘Je kunt vast een goede smoes bedenken. Zeg dat je je hebt verslapen of verzin iets anders. Hij zal niets vermoeden, geloof me.’
‘Jij hebt makkelijk praten,’ zei Gösta en hij liep weg om zijn schoenen aan te trekken.
‘Vergeet niet wat we hebben afgesproken. Ik heb contactgegevens van alle betrokkenen nodig en daarna ga jij kijken of je iets kunt vinden over de spullen van de Elvanders.’
Erica boog zich naar voren en sloeg spontaan haar armen om Gösta heen. Hij beantwoordde de omhelzing stijfjes.
‘Ja, ja, laat me nu maar gaan, dan beloof ik je dat ik er zo snel mogelijk mee aan de slag ga.’
‘Je bent geweldig,’ zei Erica en ze knipoogde.
‘Ga jij nu maar terug naar de kleintjes. Ik bel je zodra ik iets heb gevonden.’
Erica sloot de deur achter hem en deed precies wat hij had gezegd. Ze ging op de bank zitten en terwijl de drie kinderen over haar heen klauterden om het beste plaatsje op haar schoot te bemachtigen, volgde ze ongeconcentreerd de avonturen van Pippi op het scherm.
Het was rustig en stil op het politiebureau. Mellberg had bij wijze van uitzondering zijn kamer verlaten en zat in de keuken. Ernst, die nooit meer dan een meter bij zijn baasje vandaan was, lag onder de tafel in de hoop dat het gauw koffietijd was.
‘Wat een stomme idioot!’ brieste Mellberg en hij wees naar de krant voor zich. De Bohusläningen had veel ruimte vrijgemaakt voor het interview met John Holm.
‘Ja, ik begrijp niet dat mensen op zulke types kunnen stemmen. Het zal wel de keerzijde van de democratie zijn.’ Patrik nam tegenover Mellberg plaats. ‘We moeten trouwens met hem gaan praten. Hij was kennelijk een van de jongens die dat paasweekend op Valö was.’
‘Dan kunnen we maar beter opschieten. Er staat dat hij alleen deze week nog hier is, daarna moet hij weer terug naar Stockholm.’
‘Ja, ik heb het gezien, daarom wilde ik vanochtend samen met Gösta een praatje met hem gaan maken.’ Hij draaide zich om en keek de gang in. ‘Ik snap alleen niet waar hij is. Annika? Heb jij iets van Gösta gehoord?’
‘Helemaal niets. Misschien heeft hij zich verslapen,’ antwoordde Annika vanuit de receptie.
‘Dan ga ík met je mee,’ zei Mellberg en hij sloeg de krant dicht.
‘Nee, dat is niet nodig. Ik wacht wel even op Gösta. Hij kan nu elk moment komen. Jij hebt vast belangrijker dingen te doen.’ Patrik voelde de paniek komen opzetten. Als hij Mellberg meenam naar een verhoor kon dat alleen maar in een ramp eindigen.
‘Onzin! Ik denk dat het heel goed voor je is om mij erbij te hebben als je met die idioot gaat praten.’ Mellberg stond op en keek Patrik vastberaden aan. ‘Waar wachten we op? Zullen we dan maar?’
Hij knipte een paar keer met zijn vingers en Patrik probeerde koortsachtig een argument te bedenken dat zijn baas van zijn plan zou doen afzien.
‘Moeten we niet eerst bellen om een afspraak te maken?’
Mellberg snoof. ‘Zo’n kerel moet je… Hoe heet het nou toch…’ – hij knipte nog een keer met zijn vingers – ‘en garde verrassen.’
‘Off guard,’ zei Patrik. ‘Het heet off guard.’
Een paar minuten later zaten ze in de auto en reden richting Fjällbacka. Mellberg zat tevreden voor zich uit te fluiten. Hij had zelf willen rijden, maar daar had Patrik een grens getrokken.
‘Zulke mensen zijn zo bekrompen in hun denken. Ze zijn heel kleingeestig en hebben geen respect voor andere culturen of voor verschillen in de mensheid.’ Mellberg knikte bevestigend om zijn eigen bewering.
Patriks tong jeukte gewoon om Mellberg erop te wijzen hoe bekrompen hij vroeger zelf was geweest. Een deel van de opmerkingen die hij in het verleden had uitgekraamd zou direct gehoor hebben gevonden bij de Vrienden van Zweden. Ter Mellbergs verdediging moest echter gezegd worden dat hij zich op het moment dat hij verliefd werd op Rita van zijn vooroordelen had ontdaan.
‘Hier is het toch?’ Patrik reed het grindveldje voor een van de rode botenhuizen aan de Hamngatan op. Ze hadden erop gegokt dat John hier zou zijn en niet in zijn huis in Mörhult.
‘Volgens mij zit er iemand op de steiger.’ Mellberg strekte zijn hals en gluurde over de schutting.
Het grind knarste onder hun schoenzolen toen ze naar het hek liepen. Patrik wist niet zeker of hij moest kloppen, maar omdat dat nogal belachelijk voelde, duwde hij het hek gewoon open.
Hij herkende John Holm meteen. De fotograaf van de Bohusläningen had het bijna clichématige Zweedse uiterlijk van de politicus goed gevangen en was er bovendien in geslaagd om de foto van de breed glimlachende man verontrustend bedreigend te laten overkomen. Ook nu glimlachte hij breed, maar zijn blauwe blik was vragend toen hij hen tegemoet kwam.
‘Goedemorgen, wij zijn van de politie in Tanum,’ zei Patrik en hij stelde zichzelf en Mellberg voor.
‘Ja?’ John Holms blik werd nu waakzamer. ‘Is er iets gebeurd?’
‘Dat ligt eraan hoe je het bekijkt. Eigenlijk betreft het een gebeurtenis van lang geleden, die helaas weer actueel is geworden.’
‘Valö,’ zei John. De uitdrukking in zijn ogen was niet langer te duiden.
‘Ja, inderdaad,’ zei Mellberg op agressieve toon. ‘Het gaat over Valö.’
Patrik haalde een paar keer diep adem om zijn kalmte te bewaren.
‘Kunnen we even gaan zitten?’ vroeg hij en John knikte.
‘Natuurlijk, neem plaats. De zon is hier vrij sterk. Ik hou daar wel van, maar als jullie het te warm vinden, kan ik de parasol opzetten.’
‘Dank u, het is goed zo.’ Patrik zwaaide afwerend met zijn hand. Hij wilde dit zo snel mogelijk achter de rug hebben zodat Mellberg er geen puinhoop van kon maken.
‘Ik zie dat u de Bohusläningen zat te lezen.’ Mellberg gebaarde naar de krant die opengeslagen op tafel lag.
John haalde zijn schouders op. ‘Slechte journalistiek is altijd vervelend. Ik word verkeerd geciteerd, verkeerd geïnterpreteerd en het hele artikel staat vol insinuaties.’
Mellberg trok aan de kraag van zijn overhemd. Zijn gezicht was al rood. ‘Ik vind het een goed stuk.’
‘Het is duidelijk dat de krant partij heeft gekozen, maar om het spel te spelen moet je tegen kritiek kunnen.’
‘De journalist trekt zaken in twijfel die jullie zelf op de agenda hebben gezet. Zoals die onzin dat immigranten die een misdrijf hebben gepleegd het land uit moeten worden gezet, zelfs als ze een verblijfsvergunning hebben. Hoe stelt u zich dat voor? Zou iemand die al jaren in Zweden woont en het hier naar zijn zin heeft naar het land van herkomst moeten worden teruggestuurd alleen omdat hij of zij een fiets heeft gejat?’ Mellberg was steeds harder gaan praten. Hij spuugde er zelfs bij.
Patrik was als verlamd. Hij had het gevoel dat hij getuige was van de aanloop naar een auto-ongeluk. Hoewel hij het helemaal met Mellberg eens was, was dit het verkeerde moment om over politiek te praten.
John keek Mellberg onaangedaan aan. ‘Dat is een kwestie die onze tegenstanders altijd verkeerd interpreteren. Ik zou het diepgaander kunnen uitleggen, maar ik neem aan dat jullie daar niet voor zijn gekomen.’
‘Nee, zoals ik net al zei wilden we het hebben over wat er in 1974 op Valö is gebeurd. Of niet, Bertil?’ zei Patrik snel. Hij priemde zijn ogen in die van Mellberg, die na een stilte van een paar tellen tegen zijn zin knikte.
‘Ja, er gaan geruchten dat daar iets is gebeurd,’ zei John. ‘Hebben jullie het gezin gevonden?’
‘Niet direct,’ antwoordde Patrik ontwijkend. ‘Maar iemand heeft geprobeerd het huis in brand te steken. Als het was gelukt, zouden de dochter en haar man waarschijnlijk levend zijn verbrand.’
John ging wat rechter op zijn stoel zitten.
‘De dochter?’
‘Ja, Ebba Elvander,’ zei Patrik. ‘Of Ebba Stark zoals ze tegenwoordig heet. Zij en haar man zijn in het huis komen wonen en zijn het aan het renoveren.’
‘Dat is vast nodig. Ik heb gehoord dat het een behoorlijke bouwval is.’ Johns blik dwaalde naar Valö aan de andere kant van het glinsterende water.
‘U bent daar lang niet geweest?’
‘Niet sinds het internaat dichtging.’
‘Waarom niet?’
John spreidde zijn handen. ‘Ik had er niets te zoeken.’
‘Wat denkt u zelf dat er met het gezin kan zijn gebeurd?’
‘Tja, ik kan natuurlijk van alles gaan roepen, maar eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee.’
‘Maar u hebt er toch meer kijk op dan vele anderen?’ opperde Patrik. ‘U woonde daar met het gezin en was op het eiland toen ze verdwenen.’
‘Dat klopt niet helemaal; ik was met een paar andere leerlingen aan het vissen. We waren behoorlijk van slag toen we terugkwamen en twee politiemannen zagen. Leon werd zelfs nijdig. Hij dacht dat de agenten onbekenden waren die Ebba wilden meenemen.’
‘U hebt dus geen theorieën? U hebt er in de loop van de jaren toch zeker wel over nagedacht?’ Mellberg klonk sceptisch.
John trok zich niets van Mellberg aan en wendde zich tot Patrik. ‘Om een en ander te verduidelijken: we woonden daar niet bij het gezin. We gingen daar naar school, maar er was een strikte grens tussen de leerlingen en de familie Elvander. Zo waren we bijvoorbeeld niet uitgenodigd voor de paaslunch. Rune hield ons op afstand en hij leidde de school alsof het een militaire basis was. Daarom hielden onze ouders net zoveel van hem als dat wij hem haatten.’
‘Konden de leerlingen het goed met elkaar vinden of waren er conflicten?’
‘Er was weleens ruzie. Het zou raar zijn geweest als dat niet zo was op een school met alleen maar tienerjongens. Maar er gebeurde nooit iets ernstigs.’
‘Hoe zat het met de leraren? Wat vonden zij van de rector?’
‘Die lafbekken waren zo bang voor hem dat ze vermoedelijk helemaal niets vonden. Ze zeiden in elk geval nooit iets wat onze oren bereikte.’
‘Runes kinderen waren ongeveer even oud als jullie. Gingen jullie met ze om?’
John schudde zijn hoofd. ‘Dat had Rune nooit goedgevonden. We hadden wel redelijk veel met zijn oudste zoon te maken. Hij was een soort hulpje op school. Een echte klootzak.’
‘Ik begrijp dat u een vrij uitgesproken mening over sommige gezinsleden had.’
‘Ik had een hekel aan ze, net als alle andere jongens op school. Maar niet genoeg om ze te vermoorden, als jullie dat mochten denken. Op die leeftijd is het heel gewoon om de gevestigde macht te wantrouwen.’
‘En de andere kinderen?’
‘Die bleven een beetje op zichzelf. Ze durfden waarschijnlijk niet anders. Hetzelfde gold voor Inez. Zij hield in haar eentje de boel schoon, deed de was en maakte het eten klaar. Runes dochter Annelie hielp ook een handje mee. Maar wij mochten zoals gezegd niet met ze omgaan en misschien was daar wel een reden voor. Veel jongens waren echte pummels, verwend en van jongs af aan bevoorrecht. Ik neem aan dat ze daarom op die school terechtkwamen. Hun ouders zagen op het laatste moment in dat ze luie en incompetente individuen hadden opgevoed en probeerden dat te verhelpen door ze naar Rune te sturen.’
‘Uw ouders waren toch ook niet berooid?’
‘Ze hádden geld,’ zei John met de nadruk op ‘hadden’. Toen kneep hij zijn lippen op elkaar om duidelijk te maken dat hij niet van plan was daar verder nog iets over te zeggen. Patrik liet het onderwerp rusten, maar besloot om later onderzoek te doen naar Johns familieachtergrond.
‘Hoe is het met haar?’ vroeg John plotseling.
Het duurde even voordat Patrik begreep wie hij bedoelde. ‘Met Ebba? Ze lijkt het goed te maken. Zoals ik net al zei, wil ze het huis opknappen.’
John keek weer naar Valö en Patrik wou dat hij gedachten kon lezen. Hij vroeg zich af wat er in Johns hoofd omging.
‘Bedankt dat u even met ons wilde praten,’ zei hij en hij stond op. Ze zouden op dit moment niet veel verder komen, maar het gesprek had hem nog nieuwsgieriger gemaakt naar het leven op het internaat.
‘Ja, dank u wel. Ik begrijp dat u het heel druk hebt,’ zei Mellberg. ‘U krijgt trouwens de groeten van mijn partner. Ze komt uit Chili en is in de jaren zeventig in Zweden komen wonen.’
Patrik trok aan Mellbergs arm om hem weg te loodsen. Met een stijve glimlach deed John het hek achter hen dicht.
Gösta probeerde ongemerkt het politiebureau binnen te komen, maar dat lukte niet.
‘Heb je je verslapen? Dat is niks voor jou,’ zei Annika.
‘De wekker ging niet af,’ antwoordde hij, maar hij keek haar niet aan. Annika kon dwars door mensen heen kijken en hij vond het niet prettig om tegen haar te liegen. ‘Waar is iedereen?’
Er kwamen geen geluiden uit de gang en Annika leek de enige persoon op het bureau te zijn. Alleen Ernst kwam aangelopen toen hij Gösta’s stem hoorde.
‘Patrik en Mellberg zijn met John Holm gaan praten en Ernst en ik bewaken samen het fort. Is het niet zo, oude jongen?’ zei ze, terwijl ze de grote hond achter de oren krabde. ‘Patrik vroeg zich af waar je was. Je kunt dus maar beter nog wat oefenen op dat verhaal over de wekker.’
Ze keek hem onderzoekend aan.
‘Biecht nu maar op wat voor kattenkwaad je hebt uitgehaald, dan kan ik je misschien helpen zorgen dat het niet aan het licht komt.’
‘Nou ja zeg,’ zei Gösta, maar hij wist dat hij was verslagen. ‘Ik vertel het je bij een kop koffie.’
Hij liep naar de keuken en Annika volgde hem.
‘Voor de draad ermee,’ zei Annika toen ze zaten.
Met tegenzin vertelde Gösta over zijn afspraak met Erica en Annika begon luid te lachen.
‘Je hebt jezelf wel in een lastig parket gemanoeuvreerd. Je kent Erica toch? Als je haar een vinger geeft, neemt ze je hele hand. Patrik zal buiten zichzelf zijn van woede als hij erachter komt.’
‘Ja, ik weet het,’ zei hij en hij schoof onrustig heen en weer. Hij wist dat ze gelijk had, maar toch voelde het heel belangrijk. En hij wist ook dondersgoed waarom. Hij deed het voor haar, voor het meisje dat door Maj-Britt en hem in de steek was gelaten.
Annika lachte niet langer en keek hem ernstig aan.
‘Dit betekent veel voor je.’
‘Ja, dat klopt. En Erica kan me helpen. Ze is slim. Ik weet dat Patrik het niet goed zou vinden dat ik haar hierin betrek, maar zij kan feiten uit het verleden boven water halen en zo iemand hebben we op dit moment echt nodig.’
Annika zweeg een poosje. Toen haalde ze diep adem.
‘Goed. Ik zeg niets tegen Patrik. Op één voorwaarde.’
‘En die is?’
‘Jij houdt mij op de hoogte van wat Erica en jij ontdekken en ik help jullie waar dat nodig is. Ik kan namelijk ook vrij goed feiten boven water halen.’
Gösta keek haar verbaasd aan. Dit had hij niet verwacht.
‘Afgesproken. Maar zoals je net al zei: we hebben de poppen aan het dansen als Patrik erachter komt.’
‘Wie dan leeft, die dan zorgt. Hoe ver zijn jullie gekomen? Wat kan ik doen?’
Opgelucht deed Gösta verslag van wat Erica en hij eerder die ochtend hadden besproken.
‘We hebben de actuele contactgegevens van alle leerlingen en leraren van het internaat nodig. Ik heb de oude lijst, maar veel van die informatie klopt niet meer. Toch denk ik dat we daarmee de meeste mensen wel kunnen vinden. Sommigen hadden een vrij ongewone achternaam en misschien woont er iemand op het oude adres die weet waar ze heen zijn gegaan.’
Annika keek hem met gefronste wenkbrauwen aan.
‘Heb je geen persoonsnummers?’
Hij staarde haar aan. Dat was wel heel stom van hem. Hij voelde zich een idioot en wist niet wat hij moest zeggen.
‘Aan je gezicht te zien heb je die. Dat is mooi. Dan kan ik vanmiddag of uiterlijk morgen een actuele lijst klaar hebben. Is dat vroeg genoeg?’
Ze glimlachte naar Gösta, die het gevoel had dat hij een beetje werd uitgelachen.
‘Dat is prima,’ zei hij. ‘Ik wilde zelf samen met Patrik een bezoekje aan Leon Kreutz brengen.’
‘Waarom juist aan hem?’
‘Geen specifieke reden eigenlijk, maar hij is de jongen die ik me het best herinner. Ik kreeg de indruk dat hij de leider van de groep was. Bovendien heb ik gehoord dat hij en zijn vrouw onlangs het grote witte huis op de berg hebben gekocht. In Fjällbacka.’
‘Het witte huis met zeezicht? Waar tien miljoen voor werd gevraagd?’ zei Annika.
De prijzen van de huizen met uitzicht op zee bleven de vaste bevolking fascineren en iedereen volgde altijd nauwgezet de vraag- en verkoopprijzen. Maar tien miljoen riep zelfs bij de meest gelouterden een reactie op.
‘Ik heb begrepen dat ze het zich kunnen veroorloven.’ Gösta herinnerde zich de jongen met de donkere ogen en het mooie gezicht. Hij had destijds al rijkdom uitgestraald, maar ook iets anders. Als Gösta het zou moeten beschrijven, zou hij het vermoedelijk een soort aangeboren zelfverzekerdheid noemen.
‘Laten we dan maar aan de slag gaan,’ zei Annika. Ze zette haar kopje in de afwasmachine en na een blik op Gösta deed hij hetzelfde. ‘Ik was trouwens vergeten dat je vanochtend naar de tandarts moest.’
‘Naar de tandarts? Ik had geen…’ Gösta hield zijn mond en glimlachte. ‘Ja, dat is waar ook. Ik heb gisteren toch gezegd dat ik een afspraak had. En kijk eens: geen gaatjes.’ Hij wees naar zijn mond en knipoogde.
‘Je moet een goede leugen niet met te veel details verpesten,’ zei Annika, terwijl ze gekscherend met haar vinger zwaaide en richting computer verdween.