Valö 1972
Annelie had haar van meet af aan gehaat. Claes ook. In hun ogen deugde ze nergens voor, niet in vergelijking met hun moeder, die een heilige leek te zijn geweest. In elk geval klonken Rune en zijn kinderen zo.
Zelf had ze veel over het leven geleerd. De belangrijkste les was dat moeder niet altijd gelijk had. Het huwelijk met Rune was de grootste vergissing van haar leven, maar Inez zag geen uitweg. Niet op dit moment, nu ze zwanger was van zijn kind.
Ze veegde het zweet van haar voorhoofd en ging verder met het schrobben van de keukenvloer. Rune stelde hoge eisen en alles moest blinkend schoon zijn als de school openging. Niets mocht aan het toeval worden overgelaten. ‘Mijn goede naam staat op het spel,’ zei hij, terwijl hij nieuwe bevelen aan haar uitdeelde. Ze zwoegde van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat en was zo moe dat ze nauwelijks op haar benen kon staan.
Opeens stond hij daar. Zijn schaduw viel over haar heen en ze veerde op.
‘Sorry, liet ik je schrikken?’ zei hij met die stem die haar altijd de rillingen bezorgde.
De haat kwam haar tegemoet gestroomd en zoals gewoonlijk werd ze zenuwachtig en kreeg ze moeite met ademhalen. Er was nooit bewijs, niets dat ze tegen Rune kon zeggen, en hij zou haar hoe dan ook niet geloven. Het was haar woord tegen dat van Claes en ze had niet de illusie dat Rune ooit haar kant zou kiezen.
‘Je hebt een vlek laten zitten,’ zei Claes en hij wees naar een punt achter haar. Inez verbeet zich, maar draaide zich om om de plek die hij aanwees schoon te maken. Ze hoorde een klap en voelde haar benen nat worden.
‘Sorry, ik heb per ongeluk de emmer omgestoten,’ zei Claes op een spijtige toon die niet bij zijn blik paste.
Inez keek hem alleen maar aan. Haar woede werd met de dag groter, met elke onbeschaamdheid en elke gemene streek.
‘Ik zal je wel helpen.’
Johan, Runes jongste zoon. Nog maar zeven jaar, maar met verstandige, warme ogen. Hij had haar vanaf het allereerste begin gemogen. De eerste keer dat ze hem ontmoette, had hij al stiekem zijn hand in de hare gestoken.
Met een angstige blik op zijn grote broer ging hij op zijn hurken naast Inez zitten. Hij pakte de dweil van haar af en begon het water op te nemen, dat over de hele vloer was gestroomd.
‘Nu word jij ook nat,’ zei ze ontroerd bij de aanblik van zijn voorovergebogen hoofd en de lok die voor zijn ogen viel.
‘Dat geeft niet,’ zei hij, terwijl hij bleef dweilen.
Claes stond nog altijd achter hen, met zijn armen over elkaar. Zijn ogen fonkelden, maar hij durfde niets tegen zijn broertje te doen.
‘Sukkel,’ zei hij en hij liep weg.
Inez ademde uit. Eigenlijk was het belachelijk. Claes was slechts zeventien. Hoewel ze niet veel ouder was, was ze wel zijn stiefmoeder en ze was in verwachting van een kind dat zijn broertje of zusje zou worden. Ze zou niet bang moeten zijn voor zo’n snotjoch, maar toch gingen de haren op haar armen rechtovereind staan als hij te dichtbij kwam. Ze had er geen verklaring voor. Instinctief begreep ze dat ze uit zijn buurt moest blijven en hem niet moest provoceren.
Ze vroeg zich af hoe het zou zijn als de leerlingen gearriveerd waren. Zou de stemming minder bedrukt zijn als het huis vol jongens was? Zouden hun stemmen helpen de leegten te vullen? Ze hoopte het van ganser harte. Anders zou ze verstikken.
‘Je bent lief, Johan,’ zei ze en ze streek hem over zijn blonde koppie. Hij antwoordde niet, maar ze zag dat hij glimlachte.