‘Anna komt ook als je dat oké vindt.’ Erica keek Ebba voorzichtig aan. Op hetzelfde moment dat ze haar zus had uitgenodigd, had ze beseft dat het misschien niet zo’n goed idee was, maar Anna leek wel wat gezelschap te kunnen gebruiken.

‘Ik vind het prima.’ Ebba glimlachte, maar ze zag er nog altijd moe uit.

‘Wat zeiden je ouders? Patrik vond het nogal gênant dat ze op deze manier over de brand en de schoten moesten horen, maar hij dacht dat je ze had verteld wat er was gebeurd.’

‘Dat had ik ook moeten doen, maar ik schoof het aldoor voor me uit. Ik weet hoe ongerust ze altijd worden. Ze zouden hebben gewild dat we alles opgaven en weer in Göteborg kwamen wonen.’

‘Hebben jullie dat niet overwogen?’ vroeg Erica, terwijl ze een dvd opzette van Lotta uit de Kabaalstraat. De tweeling lag te slapen, helemaal uitgeput na het bezoekje aan Gösta, en Maja zat op de bank te wachten tot de film begon.

Ebba dacht even na en schudde toen haar hoofd. ‘Nee, we kunnen niet terug naar huis. Ik heb geen idee wat we moeten als dit niet werkt. Ik besef best dat het idioot is om te blijven en ik ben ook bang, maar tegelijk… het ergste wat ons kan overkomen is al gebeurd.’

‘Wat…’ begon Erica. Ze had eindelijk voldoende moed verzameld om te vragen wat er met Ebba en Mårtens zoontje was gebeurd, maar net op dat moment ging de voordeur open en kwam Anna binnen.

‘Hallo!’ riep ze.

‘Kom verder, ik stop net voor de honderdste keer Lotta in de dvd-speler.’

‘Hallo,’ zei Anna met een knikje naar Ebba. Ze glimlachte voorzichtig, alsof ze zich geen houding wist te geven na alles wat ze gisteren samen hadden meegemaakt.

‘Hallo, Anna,’ zei Ebba net zo voorzichtig. Bij haar leek de behoedzaamheid deel uit te maken van haar persoonlijkheid, en Erica vroeg zich af of ze voor de dood van haar zoontje opener was geweest.

De intro van de film begon en Erica stond op. ‘Laten we in de keuken gaan zitten.’

Anna en Ebba liepen voor haar uit en namen aan de keukentafel plaats.

‘Heb je vannacht een beetje kunnen slapen?’ vroeg Anna.

‘Ja, ik ben ruim twaalf uur onder zeil geweest, maar ik heb het gevoel dat ik nog wel twaalf uur zou kunnen slapen.’

‘Dat komt vast door de schok.’

Erica kwam met een stapel papieren onder haar arm de keuken binnen.

‘Dit is bij lange na niet compleet en ik vermoed dat je ook al het een en ander hebt gezien,’ zei ze, terwijl ze de stapel op tafel legde.

‘Ik heb nog niets gezien.’ Ebba schudde haar hoofd. ‘Het klinkt misschien vreemd, maar voor we het huis overnamen en hier kwamen wonen, heb ik nooit echt stilgestaan bij mijn achtergrond. Ik had het goed, dacht ik, en alles voelde ook een beetje… absurd.’ Ze staarde naar de stapel papieren alsof ze op die manier alle kennis tot zich zou kunnen nemen.

‘Oké.’ Erica sloeg een notitieblok open en schraapte haar keel. ‘Je moeder, Inez, is zoals je weet in 1951 geboren en ze was nog maar drieëntwintig toen ze verdween. Ik heb eigenlijk niet veel over haar kunnen vinden van voordat ze met Rune trouwde. Ze is geboren en getogen in Fjällbacka, haalde redelijke cijfers op school en dat is bijna het enige wat er over Inez in de archieven staat. Ze trouwde in 1970 met je vader, Rune Elvander en jij bent in januari 1973 geboren.’

‘Op 3 januari,’ vulde Ebba met een knikje aan.

‘Rune was een stuk ouder dan Inez, zoals je waarschijnlijk ook weet. Hij is in 1919 geboren en had drie kinderen uit een eerder huwelijk: Johan van negen, Annelie van zestien en Claes die negentien was toen ze verdwenen. Hun moeder Carla, Runes eerste echtgenote, was ongeveer een jaar voordat Rune en Inez in het huwelijk traden overleden en volgens de mensen met wie ik heb gesproken was het niet makkelijk voor je moeder om echt deel uit te gaan maken van dat gezin.’

‘Ik vraag me af waarom ze met iemand is getrouwd die zoveel ouder was dan zij,’ zei Ebba. ‘Mijn vader moet…’ ze rekende het in gedachten uit, ‘… op dat moment eenenvijftig zijn geweest.’

‘Het schijnt dat Inez’ moeder er iets mee te maken had. Zij was kennelijk, hoe zal ik het zeggen…’

‘Ik heb geen relatie met mijn oma, dus houd je om mij niet in. De mensen in Göteborg zijn mijn familie. Dit deel van mijn leven beschouw ik meer als een curiositeit.’

‘Dan neem je het me vast niet kwalijk als ik zeg dat je oma bekendstond als een loeder.’

‘Erica toch!’ zei Anna en ze keek haar zus verwijtend aan.

Voor het eerst sinds ze Ebba kenden, zagen ze haar hartelijk lachen.

‘Het geeft niet.’ Ebba wendde zich tot Anna. ‘Het doet me niets. Ik wil de waarheid horen, of in elk geval wat daarvan te achterhalen valt.’

‘Ja, ja,’ zei Anna, maar ze keek nog steeds sceptisch.

Erica ging verder: ‘Je oma heette Laura en ze is in 1920 geboren.’

‘Dus mijn oma was even oud als mijn vader,’ constateerde Ebba. ‘Nu ben ik er nog nieuwsgieriger naar hoe dat huwelijk tot stand is gekomen.’

‘Zoals gezegd schijnt Laura een vinger in de pap te hebben gehad. Door haar toedoen trouwde je moeder met Rune. Maar ik weet dat niet honderd procent zeker, dus je moet het maar met een korreltje zout nemen.’

Erica begon in de stapel te graven en legde een kopie van een foto voor Ebba neer.

‘Zo zagen je oma Laura en je opa Sigvard eruit.’

Ebba boog zich naar voren. ‘Ze lijkt me niet bepaald monter,’ zei ze, terwijl ze naar de stijve vrouw keek. De man naast haar keek al niet veel vrolijker.

‘Sigvard is in 1954 overleden, vlak nadat deze foto is genomen.’

‘Ze zien er vermogend uit,’ zei Anna en zij boog zich ook naar voren om het stel te bestuderen.

‘Dat waren ze ook,’ zei Erica met een knikje. ‘In elk geval tot Sigvard overleed. Toen bleek dat hij een aantal onfortuinlijke transacties had gesloten. Er was niet veel geld over en omdat Laura niet werkte, begon het kapitaal langzaam maar zeker te slinken. Laura was vermoedelijk op zwart zaad komen te zitten als Inez niet met Rune was getrouwd.’

‘Was mijn vader rijk?’ vroeg Ebba. Ze had de kopie opgetild en hield die vlak voor haar ogen om geen enkel detail te missen.

‘Ik zou niet zeggen dat hij rijk was, maar hij was wel in goeden doen. Hij had voldoende geld om voor Laura een woning op stand op het vasteland te kunnen bekostigen.’

‘Maar zij leefde toch niet meer toen mijn ouders verdwenen?’

Erica bladerde het notitieblok door dat voor haar lag.

‘Nee, dat klopt. Laura is in 1973 aan een hartinfarct overleden. Dat was trouwens op Valö. Claes, Runes oudste zoon, vond haar achter het huis. Toen was ze al dood.’

Erica maakte haar duim nat en zocht de stapel door. Algauw had ze een kopie van een krantenartikel gevonden. ‘Kijk, er heeft iets over in de Bohusläningen gestaan.’

Ebba pakte het papier aan en las de tekst.

‘Oma schijnt hier een beroemdheid te zijn geweest.’

‘Ja, iedereen wist wie Laura Blitz was. Sigvard had zijn geld verdiend met een vrachtrederij en er werd gefluisterd dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog zaken had gedaan met de Duitsers.’

‘Waren ze nazi’s?’ vroeg Ebba ontzet en ze keek Erica aan.

‘Ik weet niet in welke mate ze er echt bij betrokken waren,’ zei ze aarzelend. ‘Maar het was algemeen bekend dat jouw opa en oma bepaalde sympathieën hadden.’

‘Mijn moeder ook?’ vroeg Ebba met opengesperde ogen en Anna keek Erica strak aan.

‘Daar heb ik niets over gehoord.’ Erica schudde haar hoofd. ‘Lief, maar een beetje naïef. Zo beschrijven de meeste mensen Inez. En ze zat erg onder de plak van je oma.’

‘Dat zou het huwelijk met mijn vader kunnen verklaren.’ Ebba beet op haar lip. ‘Was hij ook niet erg autoritair? Of heb ik dat zelf verzonnen omdat hij rector van een internaat was?’

‘Nee, dat lijkt wel te kloppen. Er wordt gezegd dat hij behoorlijk streng en hard was.’

‘Kwam mijn oma oorspronkelijk uit Fjällbacka?’ Ebba pakte de foto van de grimmige vrouw weer op.

‘Ja, haar familie woonde al generaties lang in Fjällbacka. Haar moeder heette Dagmar en zij werd in 1900 in Fjällbacka geboren.’

‘Dus zij was… twintig toen ze oma kreeg? Maar in die tijd was het toch niet ongewoon dat je zo jong moeder werd? Wie was de vader van mijn oma?’

‘In het geboorteregister staat “Vader onbekend”. En die Dagmar was me er eentje.’ Erica maakte haar vinger weer nat en bladerde verder tot ze een papier had gevonden dat bijna helemaal onder op de stapel lag. ‘Dit is een uittreksel uit het vonnisboek uit die tijd.’

‘Veroordeeld wegens landloperij? Was de oma van mijn moeder een hoer?’ Ebba keek Erica vragend aan.

‘Ze was alleen en had een buitenechtelijk kind; ik denk dat ze deed wat nodig was om te overleven. Het zal geen makkelijk leven zijn geweest. Ze is ook een paar keer veroordeeld voor diefstal. Dagmar werd doorgaans als lichtelijk gestoord beschouwd en ze dronk te veel. Er zijn documenten waaruit blijkt dat ze lange perioden in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen is geweest.’

‘Wat een verschrikkelijke jeugd moet mijn oma hebben gehad,’ zei Ebba. ‘Niet gek dat ze gemeen werd.’

‘Nee, het was vast niet makkelijk om bij Dagmar op te groeien. Tegenwoordig zou het een schandaal zijn dat Laura bij haar mocht wonen. Maar destijds was de kennis nog niet zo groot en de verachting voor ongehuwde moeders was ook enorm.’ Erica kon moeder en dochter voor zich zien. Ze had zoveel uren aan de geschiedenis van deze vrouwen besteed dat die volledig werkelijk voor haar waren geworden. Eigenlijk wist ze niet waarom ze in haar pogingen om het mysterie van de verdwijning van de Elvanders te ontrafelen zo ver was teruggegaan in de tijd. Maar het lot van de vrouwen had haar gefascineerd en ze had van geen ophouden geweten.

‘Wat is er van Dagmar geworden?’ vroeg Ebba.

Erica gaf haar nog een papier aan: een kopie van een zwart-witfoto die tijdens een rechtszaak leek te zijn genomen.

‘Mijn god, is ze dat?’

‘Mag ik eens zien?’ vroeg Anna en Ebba hield het papier voor haar op.

‘Wanneer is die foto genomen? Ze ziet er heel oud en afgeleefd uit.’

Erica keek in haar aantekeningen. ‘Deze foto is van 1945, dus Dagmar was vijfenveertig. Hij is gemaakt toen ze was opgenomen in het St. Jörgen-gesticht in Göteborg.’

Er viel een dramatische pauze toen Erica even haar mond hield.

‘Dat was overigens vier jaar voordat Dagmar verdween.’

‘Verdween?’ zei Ebba.

‘Dat is kennelijk een familietrekje. De laatste aantekening over Dagmar dateert uit 1949. Daarna lijkt ze in rook te zijn opgegaan.’

‘Wist Laura niets?’

‘Ik heb begrepen dat Laura het contact met Dagmar al ver voor die tijd had verbroken. Ze was op dat moment getrouwd met Sigvard en leidde een totaal ander leven dan ze met Dagmar had gehad.’

‘Was er geen theorie over haar verdwijning?’ vroeg Anna.

‘Jawel. De belangrijkste lijkt te zijn dat Dagmar zich heeft bedronken en de zee in is gelopen. Maar haar lichaam is nooit gevonden.’

‘Help,’ zei Ebba en ze pakte opnieuw de foto van Dagmar. ‘Een overgrootmoeder die een dievegge en een hoer was en vervolgens verdween. Ik weet niet hoe ik dit allemaal moet verwerken.’

‘Het wordt nog erger.’ Erica keek de tafel rond en genoot ervan de volledige aandacht van haar toehoorders te hebben. ‘De moeder van Dagmar…’

‘Ja?’ zei Anna ongeduldig.

‘Laten we eerst gaan lunchen, dan vertel ik de rest straks,’ zei Erica, zonder ook maar een moment echt van plan te zijn zo lang met haar onthulling te wachten.

‘Hou op!’ Anna en Ebba schreeuwden het zowat in koor.

‘Zegt de naam Helga Svensson jullie iets?’

Ebba leek even na te denken, maar schudde toen aarzelend haar hoofd. Anna had een diepe frons in haar voorhoofd. Toen keek ze Erica aan en er verscheen een fonkeling in haar ogen.

‘De Engelenmaakster,’ zei ze.

‘De wat?’ zei Ebba.

‘Fjällbacka is niet alleen bekend van de Koningskloof en Ingrid Bergman,’ legde Anna uit. ‘We hebben ook de twijfelachtige eer de geboorteplaats te zijn van de Engelenmaakster Helga Svensson. Ik geloof dat ze in 1909 werd onthoofd.’

‘In 1908,’ zei Erica.

‘Waarom werd ze onthoofd?’ Ebba zag er nog steeds verward uit.

‘Ze had kleine kinderen die aan haar zorg waren toevertrouwd vermoord door ze in een teil te verdrinken. Het werd pas ontdekt toen de moeder van een van die kinderen spijt kreeg en terugkwam om haar zoontje op te halen. Ze vond het verdacht dat hij er niet was, hoewel Helga een jaar lang brieven over hem had geschreven, en ze ging naar de politie. Die geloofde haar en op een vroege ochtend stormden ze naar binnen bij Helga, haar man en de kinderen die op dat moment bij hen waren, zowel haar eigen dochter als een aantal kleintjes die aan Helga’s zorg waren toevertrouwd en die het geluk hadden nog in leven te zijn.’

‘En toen ze in de lemen vloer van de kelder gingen graven, werden er acht kinderlijkjes gevonden,’ voegde Anna eraan toe.

‘Bah, wat gruwelijk,’ zei Ebba. Het leek alsof ze moest kokhalzen. ‘Maar ik begrijp niet wat dat met mijn familie te maken heeft.’ Ze wees met haar hand naar de stapel op tafel.

‘Helga was Dagmars moeder,’ zei Erica. ‘Engelenmaakster Helga Svensson was de moeder van Dagmar en de oma van je oma.’

‘Neem je me in de maling?’ Ebba keek Erica ongelovig aan.

‘Nee, het is waar. Je snapt misschien wel dat ik het een opvallend toeval vond toen ik van Anna hoorde dat je sieraden maakt die engelen voorstellen.’

‘Misschien had ik het verleden met rust moeten laten,’ zei Ebba, maar ze leek het niet echt te menen.

‘Maar het is toch spannend…’ zei Anna. Ze leek meteen spijt van haar woordkeuze te hebben. Ze wendde zich verontschuldigend tot Ebba: ‘Sorry, ik wilde je niet…’

‘Ik vind het ook spannend,’ zei Ebba. ‘En ik zie de ironie van mijn sieraden eveneens. Vreemd. Je zou haast denken dat dit mijn lot is.’

Er trok iets donkers over haar ogen en Erica vermoedde dat ze aan haar zoontje dacht.

‘Acht kinderen,’ zei ze toen langzaam. ‘Acht kleine kinderen, begraven onder een keldervloer.’

‘Wie doet zoiets?’ zei Anna.

‘Wat gebeurde er met Dagmar toen ze Helga hadden terechtgesteld?’ Ebba sloeg haar armen over elkaar en leek nog brozer dan anders.

‘Helga’s man, de vader van Dagmar, werd ook onthoofd,’ vertelde Erica. ‘Hij had de lijkjes begraven en werd medeplichtig bevonden, al had Helga de kinderen verdronken. Dus Dagmar werd wees en woonde een aantal jaren bij een boer even buiten Fjällbacka. Ik weet niet wat voor leven ze daar had. Maar ik kan me zo voorstellen dat het moeilijk voor haar was, als dochter van een kindermoordenares. De mensen in deze streek vergaven een dergelijke zonde niet zo snel.’

Ebba knikte. Ze zag er uitgeput uit en Erica besloot dat het genoeg was voor vandaag. Het was tijd voor de lunch en bovendien wilde ze op haar mobieltje kijken of Gösta al had gebeld. Ze duimde dat hij iets van Schroot-Olle had gehoord. Hopelijk hadden ze eindelijk een beetje geluk.

 

Een vlieg vloog zoemend tegen het raam. Keer op keer stortte hij zich in een hopeloze strijd met de ruit. Hij zou wel denken. Er was geen zichtbare barrière en toch kon hij er niet langs. Mårten begreep precies hoe hij zich voelde. Hij keek een tijdje naar de vlieg voordat hij langzaam zijn hand naar het raam bewoog en zijn duim en wijsvinger als een pincet bij elkaar bracht om hem te vangen. Terwijl hij zijn vingers tegen elkaar duwde, keek hij gefascineerd naar het diertje. Hij bleef drukken tot hij de vlieg had geplet en veegde toen zijn hand af aan het kozijn.

Zonder het gezoem was het volkomen stil in de kamer. Mårten zat op Ebba’s bureaustoel en het materiaal waar ze haar sieraden van maakte, lag voor hem op tafel. Hij zag een half voltooide zilveren engel en vroeg zich af welk verdriet die moest lenigen. Op zich hoefde dat niet het geval te zijn. Niet alle kettingen werden besteld ter herinnering aan iemand die was gestorven, veel mensen kochten ze gewoon omdat ze mooi waren. Maar hij vermoedde dat deze ketting voor iemand was die rouwde. Na de dood van Vincent kon hij het verdriet van anderen voelen, zelfs als ze niet aanwezig waren. Hij pakte de engel in wording op en wist dat die voor iemand was die dezelfde leegte, dezelfde zinloosheid voelde als Ebba en hij.

Zijn hand omklemde de halsband steviger. Ebba begreep niet dat ze samen een deel van die leegte konden vullen. Het enige wat ze hoefde te doen was hem weer dichtbij laten komen. En ze moest haar schuld erkennen. Hij was lange tijd verblind geweest door zijn eigen schuldgevoelens, maar ondertussen begreep hij steeds beter dat het Ebba’s fout was. Als zij dat kon toegeven, zou hij haar vergeven en haar nog een kans geven. Maar ze zei niets en keek hem alleen verwijtend aan, zocht de schuld in zijn blik.

Ebba wees hem af en dat begreep hij niet. Na alles wat er was gebeurd, moest ze zich laten verzorgen en op hem steunen. Vroeger had zij altijd alles bepaald. Waar ze gingen wonen, waar ze in hun vakantie naartoe zouden gaan, wanneer ze kinderen namen, ja, ook die ochtend had zij besloten wat er ging gebeuren. De mensen lieten zich altijd door Ebba’s blauwe ogen en tere figuurtje om de tuin leiden. Ze dachten dat ze verlegen en inschikkelijk was, maar dat was niet zo. Zij had die ochtend de beslissingen genomen, maar van nu af aan was het zijn beurt.

Hij stond op en wierp de engel weg. Rood en plakkerig belandde die tussen de rommel op het bureau en verbaasd keek hij naar zijn handpalm, die onder de wondjes zat. Aarzelend veegde hij zijn hand af aan zijn broekspijp. Ebba moest nu naar huis komen. Er waren dingen die hij haar moest uitleggen.

 

Met opgewonden bewegingen nam Liv de tuinmeubels af. Dat moest elke dag gebeuren wilde je de stoelen schoon houden, en ze ging door met poetsen tot het plastic glom. In de sterke zon vormden zich zweetpareltjes op haar rug. Door alle uren die ze bij het boothuis hadden doorgebracht, was ze mooi goudbruin geworden, maar onder haar ogen zaten donkere kringen.

‘Ik vind niet dat je moet gaan,’ zei ze. ‘Waarom hebben jullie nu een soort reünie? Je weet hoe precair de situatie voor de partij is. We moeten ons gedeisd houden tot…’ Ze hield abrupt haar mond.

‘Dat weet ik allemaal best, maar sommige dingen heb je niet zelf in de hand,’ zei John en hij duwde zijn leesbril omhoog.

Hij zat aan tafel en nam de dagbladen door. Elke dag las hij de grote landelijke kranten en een selectie plaatselijke bladen. Tot nu toe was het hem nog nooit gelukt de stapel door te nemen zonder afkeer te voelen voor de onnozelheid waar de pagina’s bol van stonden. Al die liberale journalisten, columnisten en betweters die dachten te weten hoe de wereld in elkaar stak. Samen droegen ze ertoe bij dat het Zweedse volk langzaam maar zeker zijn ondergang tegemoet ging. Het was zijn verantwoordelijkheid ieders ogen te openen. De prijs was hoog, maar je kon geen oorlog voeren zonder verliezen te lijden. En dit was een oorlog.

‘Komt die Jood ook?’ Liv had besloten dat de stoelen schoon genoeg waren en begon nu de tafel af te nemen.

John knikte. ‘Ja, Josef zal er wel zijn.’

‘Wat als iemand je toevallig ziet en je samen met hem op de foto zet? Wat denk je dat er gebeurt als die foto in de krant terechtkomt? Stel je eens voor wat je aanhangers zullen zeggen. Het zou allerlei vragen oproepen en misschien moet je dan wel opstappen. Dat mag niet gebeuren nu we zo dichtbij zijn.’

John keek uit over de haven en vermeed het Liv recht aan te kijken. Ze wist niets. Hoe zou hij over de duisternis, de kou en de angst kunnen vertellen die tijdelijk alle rassengrenzen uitwisten? Destijds was overleven het belangrijkste geweest en Josef en hij waren voor altijd met elkaar verbonden, met alle voor- en nadelen van dien. Hij zou het nooit aan Liv kunnen uitleggen.

‘Ik moet erheen,’ zei hij op een toon die duidelijk te kennen gaf dat de discussie was gesloten. Liv wist dat het geen zin had hem tegen te spreken, maar ze bleef voor zich uit mompelen. John glimlachte en keek naar zijn vrouw, naar haar mooie gezicht, waaraan je kon zien dat ze een ijzeren wil had. Hij hield van haar en ze hadden veel gedeeld, maar de duisternis kon hij alleen delen met de mensen die erbij waren geweest.

Voor het eerst in jaren zouden ze weer bij elkaar komen. Het zou de laatste keer zijn. De taak die voor hem lag, was te belangrijk en hij zou definitief een punt achter het verleden moeten zetten. Wat er in 1974 was gebeurd, was tijdelijk weer boven gekomen, maar het kon even snel weer verdwijnen, als ze het maar met elkaar eens waren. Oude geheimen konden maar beter in de duisternis blijven waar ze waren ontstaan.

De enige om wie hij zich zorgen maakte, was Sebastian. Destijds had Sebastian er al van genoten de overhand te hebben en hij kon problemen veroorzaken. Maar als er niet met hem te praten viel, waren er andere uitwegen.

 

Patrik haalde diep adem. Annika was druk bezig de laatste voorbereidingen voor de persconferentie te treffen en er waren zelfs journalisten uit Göteborg gekomen. Een paar van hen zouden ook aan de landelijke dagbladen verslag doen, dus morgen zou de zaak in alle grote kranten aandacht krijgen. Vanaf nu zou het onderzoek een circus worden, dat wist hij uit ervaring, en midden in de piste zou Mellberg directeurtje spelen. Ook daar had Patrik ervaring mee. Mellberg was buiten zichzelf van vreugde geweest toen hij hoorde dat ze op korte termijn een persconferentie moesten beleggen. Naar alle waarschijnlijkheid stond hij nu op het toilet zijn kale schedel te kammen.

Zelf was Patrik net zo zenuwachtig als anders voor een persconferentie. Hij moest niet alleen zonder te veel te onthullen iets over het onderzoek zeggen, maar ook de schade beperken die Mellberg zou aanrichten. Toch mocht hij dankbaar zijn dat dit niet al een paar dagen eerder tot een uitbarsting in de media had geleid. Alles wat er in het dorp gebeurde, verspreidde zich meestal met de snelheid van de wind en alle inwoners van Fjällbacka zouden ondertussen van de gebeurtenissen op Valö op de hoogte moeten zijn. Het was puur geluk dat de kranten niet eerder over het gebeurde waren getipt. Maar nu was het geluk gekeerd en de persen konden niet worden gestopt.

Een voorzichtig klopje wekte hem uit zijn duistere gedachten. De deur ging open en Gösta kwam zijn kamer binnen. Hij ging ongevraagd op de bezoekersstoel voor het bureau zitten.

‘De hyena’s hebben zich verzameld,’ zei Gösta. Hij keek naar zijn handen, die duimendraaiend op zijn schoot lagen.

‘Ze doen gewoon hun werk,’ zei Patrik, hoewel hij zonet nog iets van gelijke strekking had gedacht. Het had geen zin om de journalisten als hun tegenstanders te beschouwen. Soms kon de pers hun zelfs van nut zijn.

‘Hoe ging het in Göteborg?’ vroeg Gösta, nog altijd zonder Patrik aan te kijken.

‘Wel goed. Het bleek dat Ebba niets tegen haar ouders had gezegd over de brand en de schoten.’

Gösta keek op. ‘Waarom niet?’

‘Ik denk dat ze ze niet ongerust wilde maken. Vermoedelijk hebben haar ouders zich zodra wij weg waren op de telefoon gestort; het leek of haar moeder het liefst linea recta naar Valö was gegaan.’

‘Dat zou misschien geen slecht idee zijn. Het zou nog beter zijn als Ebba en Mårten het eiland verlieten tot we deze zaak hebben opgelost.’

Patrik knikte. ‘Ja, ik zou geen minuut langer dan nodig op een plek blijven waar iemand me niet één maar zelfs twee keer had geprobeerd te vermoorden.’

‘Mensen zijn vreemd.’

‘Ja, maar de ouders van Ebba waren in elk geval aardig.’

‘Dus het leken vriendelijke mensen?’

‘Ja, volgens mij heeft ze het goed gehad bij ze. Ze schijnt een uitstekende relatie met de andere kinderen in het gezin te hebben. Het was ook een leuke wijk. Oude huizen met veel rozenstruiken eromheen.’

‘Ja, dat klinkt inderdaad als een fijne plek om op te groeien.’

‘Maar we hebben geen nadere aanwijzingen gekregen over wie die kaarten kan hebben gestuurd.’

‘O, hadden ze die niet bewaard?’

‘Nee, ze hadden ze allemaal weggegooid. Maar het waren alleen verjaarswensen geweest, niets dreigends zoals nu. En kennelijk hadden ze een poststempel uit Göteborg gehad.’

‘Vreemd.’ Gösta bestudeerde zijn duimen weer.

‘Nog vreemder is het dat iemand tot Ebba’s achttiende verjaardag elke maand geld voor haar op een rekening heeft gezet.’

‘Hè? Anoniem?’

‘Ja, inderdaad. Als we kunnen achterhalen van wie dat geld komt, levert ons dat misschien iets op. Dat hoop ik in elk geval. Het is niet zo vergezocht om te denken dat het dezelfde persoon is als degene die de kaarten heeft gestuurd. Maar nu moet ik gaan.’ Patrik stond op. ‘Was er verder nog iets?’

Het was even stil voordat Gösta uiteindelijk zijn keel schraapte en Patrik recht aankeek.

‘Nee, dat was alles. Verder is er niets.’

‘Mooi.’ Patrik deed de deur open en was net de gang in gestapt toen Gösta hem riep.

‘Patrik?’

‘Ja, wat is er? De persconferentie begint over een minuut.’

Het was even stil.

‘Nee, niets. Laat maar,’ zei Gösta.

‘Oké.’

Patrik liep naar de vergaderruimte achter in de gang en had het knagende gevoel dat hij misschien even had moeten blijven om Gösta te ontfutselen wat hij eigenlijk had willen zeggen.

Vervolgens stapte hij de kamer in en algauw was hij alles vergeten en concentreerde hij zich op de taak die nu voor hem lag. Alle blikken werden op hem gericht. Mellberg stond al met een brede glimlach vooraan. Er was in elk geval één agent van het bureau klaar voor de ontmoeting met de pers.

 

Josef beëindigde het gesprek. Zijn knieën begonnen te knikken en hij liet zich met zijn rug tegen de muur naar beneden zakken. Hij staarde naar het gebloemde behang in de hal, dat er al zat sinds ze het huis hadden gekocht. Rebecka had een tijdlang gezegd dat ze het wilde vervangen, maar Josef had nooit gesnapt waarom ze daar geld aan zouden uitgeven. Het behang verkeerde toch in goede staat? Dingen waar niets aan mankeerde verving je niet. Je moest dankbaar zijn dat je een dak boven je hoofd had en dat er brood op de plank was. Er waren veel belangrijker dingen in het leven dan behang.

Nu had hij het allerbelangrijkste verloren. Tot zijn verbazing merkte Josef dat hij zijn ogen niet van het behang kon afhouden. Het was afschuwelijk en hij vroeg zich af of hij naar Rebecka had moeten luisteren en het door haar had moeten laten vervangen. Had hij sowieso meer naar haar moeten luisteren?

Het was alsof hij zichzelf opeens van buitenaf zag. Een kleine, stoutmoedige man. Een man die had gedacht dat dromen in vervulling konden gaan en dat hij grootse dingen zou bewerkstelligen. In plaats daarvan zat hij nu hier, ontmaskerd als een naïeve dwaas, en dat kon hij alleen zichzelf verwijten. Al sinds hij was omringd door de duisternis, al sinds zijn hart door de vernedering ongevoelig was geworden, had hij zichzelf wijsgemaakt dat hij ooit eerherstel zou krijgen. Natuurlijk was dat niet het geval. Het kwaad was machtiger. Het was in het leven van zijn ouders aanwezig geweest en hoewel ze er nooit over hadden gesproken, wist hij dat het hen tot goddeloze daden had gedreven. Hijzelf was ook met het kwaad besmet, maar in zijn overmoed had hij gedacht dat God hem een mogelijkheid had geschonken om rein te worden.

Josef bonsde met zijn achterhoofd tegen de muur. Eerst zachtjes, daarna harder en harder. Het voelde prettig en opeens herinnerde hij zich hoe hij destijds een manier had gevonden om door de pijn heen te gaan. Voor zijn ouders was het geen troost geweest dat ze hun lijden met anderen hadden gedeeld, en dat gold ook voor hem. De schaamte was er eerder groter door geworden. Onnozel als hij was, had hij ook gedacht van dat gevoel bevrijd te worden als de boetedoening maar groot genoeg was.

Hij vroeg zich af wat Rebecka en de kinderen zouden zeggen als ze het wisten, als alles bekend werd. Leon wilde dat ze bij elkaar kwamen; hij wilde het lijden dat vergeten had moeten zijn tot leven wekken. Toen hij gisteravond belde, was Josef bijna lamgeslagen geweest van angst. De dreiging zou werkelijkheid worden en hij kon er niets tegen doen. Vandaag maakte het niet meer uit. Alles was toch al te laat. Hij was nu even machteloos als toen en had niet meer de kracht om te vechten. Dat zou ook geen nut hebben. De droom had van meet af aan uitsluitend in zijn hoofd bestaan en hij nam het zichzelf vooral kwalijk dat hij dat niet had beseft.