Stockholm 1925

 

 

 

 

Het had niet veel gescheeld of ze waren de trein uit gezet. De conducteur had haar haar fles afgenomen en geraaskald dat ze te dronken was om mee te mogen. Dat was ze helemaal niet. Ze had alleen af en toe een hartversterkertje nodig om het leven aan te kunnen, zoals iedereen zou moeten begrijpen. Ze moest voortdurend om aalmoezen bedelen en vernederende klusjes opknappen die de mensen haar uit barmhartigheid ‘voor de kleine meid’ lieten verrichten, en meestal eindigde het er desondanks mee dat ze de hijgende, schijnheilige geile bokken op haar kamer moest ontvangen.

Het was ook vanwege de kleine meid dat de conducteur medelijden kreeg en hen toch helemaal tot Stockholm liet meerijden. Gelukkig maar, want als hij hen halverwege uit de trein had gezet, had Dagmar niet geweten hoe ze weer thuis hadden moeten komen. Het had haar twee maanden gekost om het geld bij elkaar te sparen voor een enkele reis naar Stockholm en nu had ze geen rooie duit meer. Maar dat gaf niet; als ze de hoofdstad maar bereikten en ze Hermann te spreken kreeg, zouden ze zich nooit meer druk hoeven maken om geld. Hij zou voor hen zorgen. Als ze elkaar zagen en hij begreep wat ze allemaal had moeten verduren, zou hij die leugenachtige vrouw met wie hij was getrouwd meteen verlaten.

Dagmar stopte even voor een etalage en spiegelde zich in het raam. Ja, ze was wat ouder geworden sinds hun laatste ontmoeting. Haar haar was niet meer zo dik en nu ze erover nadacht, besefte ze dat ze het al een poosje niet had gewassen. En haar jurk, die ze voordat ze uit Fjällbacka waren vertrokken van een waslijn had gestolen, hing als een zak om haar magere lichaam. Als het geld op dreigde te raken, koos ze liever voor drank dan voor eten, maar daar zou nu ook verandering in komen. Binnenkort zou ze haar oude uiterlijk terug hebben en Hermann zou een teder medelijden voor haar voelen als hij begreep hoe hard het leven voor haar was geweest sinds hij haar had verlaten.

Ze pakte Laura’s hand en begon weer te lopen. Het meisje stribbelde tegen en Dagmar moest haar meesleuren.

‘Loop eens door!’ siste ze. Waarom was dat kind altijd zo langzaam?

Ze moest een paar keer naar de weg vragen, maar uiteindelijk stonden ze voor de juiste portiek. Het was niet moeilijk geweest om erachter te komen waar Hermann woonde. Zijn adres had in de telefoongids gestaan: Odengatan 23. Het pand was net zo groot en indrukwekkend als ze het zich had voorgesteld en ze trok aan de portiekdeur. Die zat op slot en misnoegd fronste ze haar voorhoofd. Op dat moment kwam er een man aan die een sleutel pakte en de deur opende.

‘Bij wie moeten jullie zijn?’

Ze strekte trots haar nek. ‘Bij Göring.’

‘Ach, ja, daar kunnen ze wel wat hulp gebruiken,’ zei hij en hij liet hen binnen.

Heel even vroeg Dagmar zich af wat de man bedoelde, maar vervolgens haalde ze haar schouders op. Het was niet belangrijk. Ze waren er nu bijna. Ze keek op het bord in de entree, zag op welke verdieping het echtpaar Göring woonde en sleurde Laura mee de trap op. Met bevende hand drukte ze op de bel. Spoedig zouden ze weer samen zijn. Hermann, zij en Laura. Zijn dochter.