HOOFDSTUK 45
Alles ging bliksemsnel. Het ene moment stond ik voor de tent van de jongen en het andere moment rende ik gillend naar de struiken toe om mijn kind te zoeken. In een seconde bracht ik de twee dingen met elkaar in verband: het geluid van een hyena en het feit dat Maya werd vermist. Dus rende ik dwars tussen de bomen door zonder op te letten hoe ik terug moest. Ik trok me niets aan van paden of van de officiële route. Het was alsof ik aan een touw werd voortgetrokken, omdat ik op de een of andere manier wist waar ze was, ook al hoorde ik haar aanvankelijk niet. Ik voelde waar Maya was en stormde verder, baande me een weg tussen de begroeiing door, overhangende takken wegslaand. Ik maakte me niet druk om planten die ik vertrapte of slangen in het kreupelhout, ik vergat alles om me heen en concentreerde me op mijn doel. Toch ging het me niet vlug genoeg, ik leek amper vooruit te komen. Toen hoorde ik haar, een gil die alleen van haar afkomstig kon zijn, een geluid dat aan mijn binnenste trok en me zo opzweepte dat niets me meer kon tegenhouden. En toen ik haar zag, in elkaar gedoken op het zand naast het rieten toilethok dat ik een paar minuten eerder was gepasseerd, dook ik op haar af.
Opeens wemelde het van de mensen: de twee mannen in hun leger-vest, een gids in uniform met een sigaret in zijn hand, en een vrouw met een schort voor die naar adem hapte en haar hand op haar hals had gelegd.
Ik tilde Maya op. Ze klampte zich als een buideldier aan me vast, alsof ze weer een baby was in plaats van een kind van zes. Ik voelde haar hartje bonzen en toen ik haar iets hoger optilde, voelde ik haar benen trillen tegen mijn buik.
‘Het beest, het beest,’ zei ze. ‘Hij wilde me opeten, mama.’
Ik keek om me heen. Het was te donker, er was niets te zien, het bladerdak boven ons was zo dicht dat de maan niet eens zichtbaar was. Ik klopte Maya op de rug. Mijn hand werd direct nat en ik wist dat het bloed was; ik hoefde het niet te zien om dat te weten. Toen holde ik met Maya tegen mijn borst geklemd tussen de struiken door alsof ik achterna werd gezeten. Zolang ik rende, zou het goed gaan met mijn kind en zou het bloed er niet zijn.
Toen was ik terug bij het beginpunt. Vanuit de eettent, de tent waar we hoorden te zitten om vrolijk van onze maaltijd te genieten, zag ik vier bleke gezichten naar ons kijken alsof we een gevaar vormden.
‘Goddank,’ zei Tim, die achter de eettent vandaan rende. ‘Is alles in orde met haar?’
‘Nee!’ zei ik verbeten. ‘Breng haar in het licht, zodat we kunnen zien wat haar mankeert.’
De gasten die nog in de eettent waren, stonden vlug op toen we binnenkwamen. Ze schoven hun stoel naar achter en gingen met hun rug tegen een van de canvas wanden staan en ik voelde dat ze naar ons keken, alsof we die avond op de een of andere rare manier voor het amusement zorgden. Ik zette Maya op de rand van de tafel en ging voor haar staan. Ze had haar armen nog steeds om mijn nek.
‘Gaat het, lieverd? Wat is er gebeurd?’ Ik streek haar haar uit haar gezicht en durfde amper te kijken wat er met haar was, maar mijn blik ging automatisch naar haar been. Ik zag iets wits bij haar knie en het duurde even voordat ik doorhad dat dat een stuk bot was. ‘Jezus,’ fluisterde ik. Op het moment dat ze flauwviel, trok ik haar weer tegen me aan. ‘Wat heb je te bieden?’ riep ik naar Tim, die borden afruimde en ze aan de zijkant opstapelde. Opeens zag ik weer voor me dat Craig Mac-Kinnon jaren geleden in het President’s Hotel in Gaborone precies hetzelfde gebaar had gemaakt en ik wilde zeggen dat daar nu geen tijd voor was. ‘Wat heb je haar te bieden?’ vroeg ik.
‘Leg haar maar neer,’ zei Tim.
‘Niet op die tafel!’ beet ik hem toe. Ik pakte een doek, een grote, dikke, pas gesteven witte schort, en duwde die zachtjes tegen haar been. Hoewel Maya buiten bewustzijn was, schoot ze naar voren. ‘We moeten hier weg. Kijk dan…Ze moet naar een dokter.’
‘Dat wordt een probleem.’ Tim had een fles rode wijn in zijn hand en ik keek hem aan, terwijl ik me afvroeg of hij voor zichzelf een glas zou gaan inschenken.
‘Nu!’
‘Er is geen vliegtuig…’
‘Regel dan verdomme een vliegtuig.’ Ik keek naar Maya. Haar oogleden trilden en gingen heel even open, waarna ze weer dichtvielen.
Toen verscheen Phil op het toneel, met Joe op zijn schouders. Toen hij Maya zag, werd hij lijkbleek. ‘Wat is er gebeurd? Maya was jullie gaan halen. Ik heb overal gezocht.’
‘Ik zal radiocontact maken en om hulp vragen,’ zei Tim. ‘Ik ga bij een ander kamp informeren of zij iets kunnen doen. Misschien kan Craig ons helpen. Die zit op Chief’s Island. Het belangrijkste is om niet in paniek te raken. De mannen lopen buiten rond, hebben geweren bij zich en zullen ervoor zorgen dat de hyena’s niet terugkomen.’
Ik keek naar Maya, naar de bloedspatten op haar gezicht en naar het bot dat als een groteske kwal uit haar knie stak. Ik moest bijna overgeven.
We wrongen ons in de tent van Tim, die via de radio hulp zocht. Het bloed drupte op mijn teenslippers, kleurde ze vuurrood in het flakkerende licht van de paraffinelamp in de tent.
‘Roger, Roger,’ zei Tim. En ik dacht: praat toch normaal.
‘We moeten het bloeden stelpen.’
Ik keek op en zag een man in een gidsenuniform die zich over Maya heen boog. Hij pakte de punt van het tafellaken, het gedeelte dat over de rand heen hing, en begon er repen van te scheuren, wat een vreselijk geluid maakte, dat zacht en tegelijk scherp was.
‘Wat doe je?’ vroeg Tim. ‘Electricity, weet je wel waar je mee bezig bent?’
De man gaf geen antwoord, maar begon Maya’s been te verbinden. Hij duwde erop en wikkelde er een reep stof omheen. Dat proces herhaalde hij. ‘Ze heeft veel bloed verloren,’ zei hij toen hij klaar was. Hij zweeg. Hij hield zijn vingers op Maya’s pols en zijn lippen bewogen alsof hij telde.
En toen zaten we in het vliegtuig, en toen waren we in het ziekenhuis in Maun en vloeiden alle beelden in elkaar over. Eerst werden we naar een groene kamer gebracht waar iedereen het erg druk scheen te hebben. Ik zag een man een infuus aanbrengen en een verpleegkundige kneep in een plastic zak met vloeistof alsof ze het vocht door het huisje wilde duwen.
‘Komt het goed?’ vroeg ik.
Maar de mensen hadden het te druk om antwoord te geven.
‘Stabiliseer haar,’ zei een arts tegen een verpleegkundige. ‘We moeten ervoor zorgen dat er voldoende bloed wordt rondgepompt.’
Toen kregen we een eigen kamer toegewezen. Daar kon je alleen via een binnentuin komen, waar om de een of andere reden een fontein in het midden stond. Toen we door de tuin liepen, hoorde ik water druppelen, als een kraan die niet is dichtgedraaid. En ik dacht: wat een verspilling. Iemand moet die kraan dichtdraaien.
Ik legde Maya op het bed en trok een laken over haar heen. Toen vroeg ik me af waar de jongen uit de tent was gebleven, de jongen die Petra bij ons aan boord had geholpen. Voor Phil en Joe was geen plaats geweest, want we waren al met z’n drieën. De jongen had geen kik gegeven, had stil op de twee achterste stoelen gelegen terwijl ik voorin zat met Maya op schoot. Ik leunde met mijn hoofd tegen de ruit van het vliegtuig en dacht: als ik haar goed vasthoud, als ik ervoor zorg dat ze zo blijft zitten, komt alles goed.
‘Hallo, hoe gaat het met ons patientje?’ Ik keek naar de deuropening toen er een verpleegkundige binnenkwam. Misschien had ze liggen slapen, was ze wakker geworden van onze komst en moest ze nu in actie komen, want haar uniform zat scheef en zo te zien had ze haar haar niet gekamd.
‘Waar is dat voor?’ vroeg ik. Ze had een injectiespuit in haar hand en liep op Maya af.
‘Dat is een tetanusinjectie,’ zei ze.
‘Mama!’ gilde Maya opeens. Ze schreeuwde alsof ze een nachtmerrie had, alsof ze zelf niet doorhad dat ze gilde, en ik herinnerde me dat ik ooit had gelezen dat mensen als ze sterven om hun moeder roepen.
‘Het komt goed, lieverd,’ zei ik tegen haar. Ik kneep mijn ogen dicht en wenste dat ik in haar plaats op dat ziekenhuisbed lag. ‘De zuster gaat je een prik geven.’
‘Dat wil ik niet!’ Haar stem klonk nu gewoon, té gewoon.
‘Maya, luister even…’
Maar daar was Maya te overstuur voor. Ik boog me over het bed heen, nam haar gezicht tussen mijn handen en dwong haar om me aan te kijken. ‘Het duurt maar even. Blijf.
Zonder een woord te zeggen stak de verpleegkundige de naald in Maya’s huid. Maya snikte en keek me aan alsof het allemaal mijn schuld was. En het was ook mijn schuld, want het was mijn idee geweest om naar het kamp te gaan. Als we hier toch zijn, kunnen we net zo goed op vakantie gaan. Met mama gaat het prima. Laten we naar de Okavango-delta gaan. Laten we Isaacs kamp gaan bekijken. En toen ik eenmaal wist dat het mijn kamp was, was ik helemaal niet meer te houden geweest. Ik had niet geluisterd toen Isaac zei dat het niets voor kinderen was. Het enige wat telde, was dat het kamp van mij was.
Ik was de hele dag al geïrriteerd geweest. Ik wilde alleen zijn en had me geërgerd aan Phil, aan Joe en aan Maya. Bovendien had ik me door Petra Krause bij het kampvuur vandaan laten lokken, zonder er een moment bij stil te staan dat Maya dan alleen achterbleef. Ik had totaal niet aan haar veiligheid gedacht.
Ik keek naar haar zoals ze daar op het bed lag. Haar voeten staken onder het laken uit. Haar tenen waren donkerbruin geworden van de zon en je zag de restanten van de glimmend roze nagellak die ze dagen geleden op had gedaan, op de dag dat we uit Engeland vertrokken. Ze had geen geduld gehad om de lak goed te laten drogen en was wegge-rend, waardoor er roze klodders op haar nagels zaten.
Het was mijn schuld, maar ook die van Isaac, want hij had me naar huis laten komen, had me na vijftien jaar gebeld om te zeggen dat mama in elkaar was gezakt. Als hij niet had gebeld, was ik niet gekomen.
‘En nu?’ vroeg ik aan de verpleegkundige.
‘De dokter komt zo langs om opnieuw naar haar te kijken. Het kan zijn dat jullie naar het zuiden worden overgevlogen. We hebben afspraken met een flying doctor?
‘Naar Zuid-Afrika?’ vroeg ik. Ik dacht aan die keer dat ik in Bophut-hatswana was geweest, voor de fotosessie in bikini naast een gedrogeerde olifant. Daar wilde ik niet heen. Ik hoopte dat ze zouden zeggen dat het goed ging met Maya, dat ze volledig zou herstellen en dat we naar huis mochten. Maar het ging natuurlijk niet goed met haar, want ze lag in het ziekenhuis en was door een hyena aangevallen.
‘Sorry,’ zei de verpleegkundige.
Ik raakte in paniek. Waar verontschuldigde ze zich voor? Toen zag ik een man in de deuropening staan. Aanvankelijk dacht ik dat het een arts was, maar toen ik zag dat de verpleegkundige de deur voor zijn neus probeerde dicht te doen, begreep ik dat dat niet het geval was.
‘Kazi Muyendi!’ riep de man.
‘Wie is dat?’ vroeg ik aan de verpleegkundige.
‘Niemand.’ De verpleegkundige slaakte een zucht. ‘Een journalist. Ik snap niet hoe het hem is gelukt om binnen te komen. Hij valt ons de hele avond al lastig.’
‘Een journalist? Komt die voor mij?’ En ik dacht: wat moet hij van me? Toen besefte ik dat het niet om mij ging, maar om Maya. Hij had natuurlijk gehoord wat er met Maya was gebeurd, wist van die hyena.
De dokter kwam binnen en was zeer vriendelijk. Hij trok het laken weg en onderzocht Maya.
‘Wat denkt u ervan?’ vroeg ik bezorgd.
Hij probeerde te glimlachen. ‘Die diepe wonden zijn zorgwekkend. We willen niet dat ze geïnfecteerd raken.’
Ik knikte hevig.
‘Er moeten röntgenfoto’s worden gemaakt om te zien of ze iets heeft gebroken. Maar eerst moeten de wonden worden schoongemaakt en verbonden. We moeten afwachten of ze zullen helen.’
‘Hoezo ‘óf ze helen’?’
De dokter draaide zich om en wilde al weglopen.
‘Moet ze niet worden gehecht?’
‘We zouden de wonden kunnen hechten, zodat de knie bij elkaar wordt gehouden, maar de kans op een infectie blijft. Het been is zwaar beschadigd.’
Ik keek hem aan en dacht: hét been? Alsof het niet meer haar been was.
Toen de arts weg was, begon Maya te ijlen. Ze zei dat ze konijntjes op de muur zag. Ik keek naar haar en dacht: dit kan niet waar zijn, en het is allemaal mijn schuld.
‘s-Nachts hoorde ik de arts en de verpleegkundige buiten in de tuin bij de druppelende fontein. Ik stond in de deuropening van de kamer toen ik hen voor het eerst hoorde. Ik keek naar buiten, naar de heldere nachtlucht en de zilveren sterren. Het klopte niet dat het buiten zo mooi was. Ze waren goed te verstaan. Ik hoorde het gedruppel en zag de arts en de verpleegkundige. Hun silhouet stond afgetekend naast een overdadig bloeiende bougainville, die in een hoek van de tuin groeide.
‘Hij heeft al vier keer gebeld,’ zei de verpleegkundige.
‘Niet opnemen,’ zei de dokter met een zucht.
‘Bedoel je dat ik de telefoon moet laten rinkelen? Maar dit is een ziekenhuis. Ik moet toch wel opnemen? Ze weten dat zij het is. Ik heb niets gezegd, maar ze weten het gewoon. En het is natuurlijk bekend dat het in het kamp van Muyendi is gebeurd.’
‘Ze is er nog niet aan toe om met de media te praten.’
Waarom zou ik de pers te woord willen staan, dacht ik daar in de deuropening.
Maya sliep, ze zat onder de morfine. De verpleegkundige en de arts waren verdwenen. Ik ging voorzichtig op Maya’s bed liggen, maar toen ik doorhad dat we niet naast elkaar pasten, ging ik met mijn hoofd bij Maya’s voeten liggen. Ik knuffelde haar tenen, legde mijn arm op haar buik en hield mijn adem in.
DEEL 10
Nanthewa