HOOFDSTUK 32

Ik zit op de vloer naast de matras van mijn grootmoeder. We zitten op een rij met onze rug tegen de muur, mijn grootmoeder, Wanga en ik. De zwarte fietsbroek van mijn grootmoeder hangt over een stoel in een hoek van de kamer. Ik denk niet dat ze die ooit nog zal aantrekken, want ze krijgt er uitslag van. Gisteravond is mijn grootmoeder uit het ziekenhuis gekomen. Ze zegt dat het er vreselijk was en dat ze er nooit meer heen gaat, nog niet als iemand zou proberen haar erheen te dragen. Ze drinkt veel water, alsof ze ontzettende dorst heeft. Ik houd haar oogleden goed in de gaten voor het geval ze weer gaan hangen. De dagen dat mijn grootmoeder weg was, heb ik niet geslapen.

‘Tjonge, wat is het warm,’ zegt mijn grootmoeder. ‘Batho ba tnodimo!’ Ze zwaait met haar kopje water heen en weer.

‘De winter is in aantocht,’ merkt Wanga op.

‘O, dat duurt nog zo lang. We zullen deze ellende nog een hele poos moeten verdragen,’ zegt mijn grootmoeder.

Wanga lacht. ‘De winter is in aantocht.’ Ze laat haar hand over haar been glijden, het been dat meestal zeer doet, waar ze last van heeft. Maar vandaag zegt ze daar niets over, want als ze dat wel doet, begint mijn grootmoeder weer over het ziekenhuis. Daar hebben ze naalden in haar huid gestoken. Ze hebben gewoon in haar bil geprikt. Haar hart ging zo tekeer dat ze dacht dat ze doodging. Mijn grootmoeder heeft het niet op moderne artsen.

Onder de stoel waar de zwarte fietsbroek van mijn grootmoeder overheen hangt, staat een stapel wegwerpbordjes. Slappe papieren bordjes, die in het midden doorbuigen zodra je er eten op legt. Die bordjes zitten nog in plastic, omdat we er niet aan toe zijn gekomen ze op het feest te gebruiken. Nadat mijn grootmoeder per ambulance was afgevoerd, was niemand meer in een feeststemming. Iedereen vertrok vrij snel daarna. Petra Krause, de vrouw met het haar als vuur, heeft veel mensen een lift gegeven. Er is nog eten over van het feest, ook al hebben de dokter, de hoofdmeester en MaNeo hun best gedaan om zo veel mogelijk op te eten. Er ligt nog wat eten in mijn kamer. De verjaardagstaart heb ik met een theedoek afgedekt. Ik wilde de taart mooi houden voor mijn grootmoeder, maar het bovenste laagje glazuur is ervanaf gegleden en ik heb er nu en dan een stukje van gegeten. Telkens als de chocolade door mijn keel glijdt, geniet ik.

Ik heb helemaal niets gedaan sinds mijn grootmoeder naar het ziekenhuis is gegaan. Onze winkel was dicht, dus daar hoefde ik niet naartoe en mijn vader was blijkbaar vergeten dat ik naar school moest. Ik wil niet naar school, want Mary en haar vriendinnen roddelen over mijn familie. Ze beweren dat mijn grootmoeder is behekst en anders heeft ze wel aids en is ze daarom in elkaar gezakt en naar het ziekenhuis gebracht. Mary en de anderen zeggen nog meer. Uiteindelijk komt het allemaal op hetzelfde neer, namelijk dat hier iemand achter zit, iemand die ons niet mag. Want waarom heeft de hyena het kind in óns kamp gepakt en waarom was het mijn grootmoeder die in elkaar zakte? In beide gevallen gaat het om familie van me: het kind van oom Leapile dat door de hyena is gegrepen en mijn grootmoeder. Ik ben bang dat ik het volgende slachtoffer zal zijn.

‘Waar blijft de thee?’ roept mijn grootmoeder. Ze duwt zichzelf bij de muur vandaan en tast op haar matras naar haar stok. ‘Candy, we, ga eens kijken waar de thee blijft.’

Maar ik sta niet op, want ik hoor het dienstmeisje er al aan komen. Ze is buiten en komt hierheen. Ik weet dat mijn grootmoeder liever cola heeft dan thee, maar mijn vader heeft gezegd dat hij dat niet meer toestaat.

Ik moet vandaag de vloer doen. Er ligt te veel stof in de kamer van mijn grootmoeder, maar als ik de vloer ga vegen, moet iedereen weg en het ziet er niet naar uit dat mijn grootmoeder weg zal gaan. Ze doet alsof ze lang weg is geweest, terwijl het in werkelijkheid maar drie dagen was. ‘Moet je dat gras zien!’ zei ze toen ze gisteravond terugkwam uit het ziekenhuis, alsof ze zich niet kan herinneren dat het vlak voor het feest heeft geregend en het gras daardoor hard is gegroeid.

Het dienstmeisje komt binnen met de thee. Nu de deur openstaat, hoor ik buiten ook andere geluiden: kinderen die naar school gaan en het geklingel van koeienbellen. Dan hoor ik Bulldog roepen dat hij niet naar school wil, dat hij in de moerbeiboom blijft zitten. Mijn moeder roept dat hij klappen krijgt als hij nu niet ophoudt en dat hij weet dat ze al laat is en naar Gumare moet. Mij laat ze met rust, want ik ga niet naar school. Mijn grootmoeder heeft me hier nodig. Daar ben ik erg blij om, want ik heb mijn vader gisteren tegen mijn grootmoeder horen zeggen dat tante Kazi komt. Tante Kazi komt helemaal uit Engeland en als ze hier is, wil ik alles kunnen volgen.

Dan ga ik met tante Kazi door Sehuba wandelen en laat ik haar aan iedereen zien, want ik heb hier geen tantes. Ik heb wel ooms, maar de zussen van mijn moeder wonen hier niet meer en ik wil een tante hebben, net zoals mijn vriendin Mary, want aan een tante kun je dingen vertellen die je verder aan niemand kunt vertellen.

Ik sta op en hurk neer bij het dienblad dat het dienstmeisje heeft gebracht. Ik schenk thee in uit de theepot van mijn grootmoeder, die zo bruin is als een palmnoot, en ik vraag: ‘Is tante Kazi erg mooi?’

Ik blijf naar de theepot kijken, maar ik weet dat mijn grootmoeder haar lippen heeft opgeblazen. Die vraag durf ik alleen te stellen als ik met mijn rug naar haar toe zit.

‘O, ze is beeldschoon!’ reageert Wanga meteen. ‘Doe er maar meer suiker in,’ zegt ze tegen me als ik haar thee wil inschenken.

‘Vroeger dacht je daar wel anders over,’ protesteert mijn grootmoeder.

‘Ik?’ zegt Wanga, waarbij ze op haar borst tikt. ‘Wil je zeggen dat ik haar niet altijd mooi heb gevonden?’

‘Ee,’ zegt mijn grootmoeder grinnikend. ‘Ik heb het inderdaad over jou.’

‘Nou ja!’ Wanga pakt haar theekopje en blaast er een paar keer in. ‘Van wie had je ook alweer gehoord dat er schoonheidswedstrijden werden gehouden?’

Mijn grootmoeder grinnikt weer. Lachend verplaatst Wanga haar benen, waarbij ze een pak rijst omstoot dat ik per ongeluk op de vloer had laten staan.

Hela, je bent ook altijd al onhandig geweest,’ zegt mijn grootmoeder, waarna ze mij opdraagt de troep op te ruimen.

‘Wie? Ik?’ zegt Wanga. ‘Wie liet me ook alweer struikelen de eerste keer dat we elkaar ontmoetten?’

‘Laten struikelen?’ reageert mijn grootmoeder. ‘Wil je beweren dat ik je liet struikelen? Je viel zelf en ik heb je overeind geholpen.’

‘Ik viel omdat jij je grote voet voor me neerzette. Daar struikelde ik over,’ zegt Wanga.

‘Hoe gaat het met Abu?’ vraagt mijn grootmoeder als ze uitgelachen is.

‘Ze belde gisteravond, zoals elke week,’ zegt Wanga. Ze kijkt nu ernstig. ‘Binnenkort heeft ze haar laatste tentamens. Daarna komt ze terug, met een doctorsgraad op zak. Maar of ze in Sehuba komt wonen…’

Mijn grootmoeder knikt meelevend. ‘Voor jonge mensen is er hier niet veel. En ze is inmiddels natuurlijk aan de Engelse manier van leven gewend. Die kinderen verlaten ons zodra ze daar de kans toe krijgen.’

Mijn grootmoeder en Wanga drinken hun thee en vallen stil. Dan begint mijn grootmoeder aan haar benen te plukken. ‘Hoe laat is het?’ vraagt ze. Mijn grootmoeder vraagt nooit hoe laat het is, maar nu wil ze dat opeens weten, omdat mijn vader heeft gezegd dat hij rond een uur of vijf hier zal zijn met tante Kazi. Hij heeft tante Kazi opgebeld in Engeland toen grootmoeder in het ziekenhuis lag. Nu komt ze terug. Na al die jaren dat ik aan haar heb gedacht, zal ik haar eindelijk ontmoeten.

Ik ben heel nieuwsgierig wat er zal gebeuren als tante Kazi arriveert, want van jongs af aan heb ik van mijn grootmoeder te horen gekregen dat haar dochter Kazi haar in de steek heeft gelaten en nu komt ze. Daar krijg ik de kriebels van. Wat zal ze bij zich hebben? Daar heb ik vannacht over nagedacht toen ik niet kon slapen. Ik ben ervan overtuigd dat als ik aan iets leuks denk, ik geen nachtmerries zal hebben. Om te voorkomen dat ik eng droom en in mijn slaap behekst zal worden, ben ik wakker gebleven, omdat dat veiliger is. Volgens mij is de geest op zolder terug. Afgelopen nacht hoorde ik daar rare geluiden, maar ik durfde niet te gaan kijken. Eigenlijk moet ik dit aan mijn vader vertellen, want misschien zal tante Kazi net zoals vroeger op zolder slapen en dan moet ze weten dat daar een geest zit.

Ik schenk voor mezelf een kopje thee in. Ik wil naar mijn kamer om nog wat taart te snoepen en naar de foto’s van tante Kazi te kijken die mijn vader had weggegooid. Mijn lievelingsfoto is er een van haar bij een olifant. Ze lijkt piepklein en heeft een trotse uitdrukking op haar gezicht.

‘Waar is je vader?’ vraagt mijn grootmoeder als ik bij de deur ben.

Mma?

‘Let toch eens op, kind! Mankeert er iets aan je oren? Ik vroeg waar je vader is.’

Ik voel mijn gezicht gloeien, want ik vind het vervelend als mijn grootmoeder op me foetert. Bovendien weet ze waar mijn vader is. Die is naar Maun gegaan om tante Kazi op te halen. Is ze dat vergeten?

‘Hoe gaat het in het kamp?’ vraagt Wanga.

Hela,’ zegt mijn grootmoeder hoofdschuddend.

Dan schudden ze allebei langdurig het hoofd. We moeten zwijgen over wat er in het kamp is gebeurd, over de hyena die het zoontje van Leapile heeft aangevallen, ook al praat iedereen erover. Het was gisteren zelfs op de radio. Bij het nieuws werd verteld dat de zoon van Leapile uit de tent was gekomen. Iedereen weet dat je zoiets nooit moet doen. Daarom heeft de hyena hem bij het gezicht gegrepen en helemaal opgegeten.

Mijn vader zegt dat als we zijn reputatie niet willen schaden, we onze mond moeten houden over wat er is gebeurd en dat we het geroddel moeten negeren. Maar ik hoorde Bulldog erover praten en die kreeg niet op zijn kop.

Ik blijf in de deuropening staan en zeg luid en duidelijk: ‘Ik ga me klaarmaken voor de komst van tante Kazi, zodat ik er mooi uitzie.’

Mijn grootmoeder proest haar thee uit boven het schoteltje en Wanga wrijft over haar zere been. Ik ga weg om mijn thee ergens anders op te drinken. Misschien moeten we lang wachten, want mijn vader zal er een tijd over doen om naar Maun te gaan en weer terug te komen.

Bulldog is uit school gekomen en wil eten. Hij heeft geluk, want ik heb lekkere motogo, gekookt, precies zoals onze moeder die maakt. Zelf had ze daar geen tijd voor, want ze is naar Gumare gegaan om iemand te bezoeken die hulp nodig heeft en ik weet niet wanneer ze terugkomt.

Mijn moeder was al weg toen bekend werd dat tante Kazi zou komen. Misschien wordt ze wel blij als ze dat hoort. Misschien schreeuwt mijn vader dan niet meer tegen haar.

Ik heb het vandaag erg druk gehad. Ik ben door de hele tuin gelopen om alle bloemen te controleren en ze regenwater te geven. Mijn lievelingsplek is het gedeelte met de bananenbomen, want daar tussen de bomen is het koel en groen, en de bladeren zijn zo groot dat ze flapperen als olifantsoren. Die plek ga ik aan tante Kazi laten zien. Wat zal ze er hier mooi uitzien.

Nadat ik de planten water had gegeven, ging ik koken en hielp ik mijn grootmoeder om zich te wassen en zich mooi te maken. Dat duurde vandaag lang en ze klaagde over het water, dat vond ze niet warm genoeg en ze stuurde me terug om meer water te koken. Ze is vandaag chagrijnig en zegt dat haar bil pijn doet op de plek waar de verpleegkundige haar heeft geprikt. Nu zit ze op een that onder de moerbeiboom tegen Wanga te mopperen: over het ziekenhuis, over Bulldog die lawaai maakt met zijn vriend bij de rivier, en dat het nog veel te lang duurt voordat het winter is. Ze praat steeds harder, straks gaat ze nog schreeuwen. Dan gebeurt eindelijk waar we allemaal op hebben gewacht: tante Kazi arriveert.

We horen mijn vaders auto al van verre aankomen en als hij het huis van onze buurman Lenny Krause passeert, zien we stofwolken opstuiven en horen we de wielen knarsen op het zand. Mijn vader rijdt snel, hij beweert dat dat wel moet anders krijg je hier nooit iets voor elkaar. Als hij bij ons hek stopt, sta ik klaar om naar hem en tante Kazi toe te rennen. Ik ben blij, want ik heb mijn speciale feestjurk weer aan. Maar Bulldog is me voor, hij is als eerste bij het hek en maakt het open. Mijn vader scheurt de tuin in.

‘Ik word gek van die hitte,’ moppert mijn grootmoeder.

Ik heb zin om op en neer te springen en enthousiast te roepen: ze zijn er, ze zijn er!