HOOFDSTUK 23

Ik liet mijn zoon in zijn kamp achter en ging met een zwaar gemoed naar huis. Isaac vond dat het lot hem eindelijk goedgezind was, maar ik vreesde dat hij minder slim was dan hij zelf dacht. Ik mocht Tim Love-less niet en het stond me niet aan dat een vreemde dat kamp zou runnen, terwijl het officieel van mijn zoon was. Ik had meteen door dat het een rare man was. Dat kwam niet alleen door zijn belachelijke gele hemd of het feit dat hij geen respect voor me had getoond. Tim Love-less was een buitenlander die niets van ons land wist. Als je zelfde plantennamen niet kent, hoe kun je die dan aan een ander vertellen? En als je niet weet hoe je een mokoro met een stok moet voortbewegen, hoe kun je dan met mensen de Okavangodelta in trekken?

Ik zag dat Isaac boos was op Lenny Krause, omdat die zonder met hem te overleggen een manager had aangesteld. Hierdoor had zijn trots zo’n knauw gekregen dat Isaac net deed alsof het hem niets kon schelen. Ik vroeg me af waarom mijn zoon geen vuist maakte tegen Lenny Krause en niet tegen hem zei dat hij Tim Loveless niet als manager wilde.

Maar bij terugkeer in Sehuba verdwenen al mijn gedachten aan het kamp, want ik zag dat Grace eindelijk zwanger was.

‘Zo moet je niet liggen,’ zei ik de ochtend na mijn thuiskomst. We hadden kleren gewassen en toen het te warm werd, waren we allebei gaan liggen om uit te rusten. Maar Grace lag als een grote luie hond op haar zij.

‘Mme?’ Grace deed haar ogen open, die grote ronde ogen van haar die een crimineel goed van pas zouden komen, omdat ze een en al onschuld uitstraalden.

‘Zo moet je niet liggen. Dat is slecht voor de baby. Je moet op je rug liggen.’

‘Welke baby?’

Ik lachte. ‘Maar, meisje, ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen. Ik zie het toch!’ Toen ging ik zachter praten. ‘Je hebt het toch aan niemand verteld, hè?’

‘Nee.’ Grace ging gehoorzaam op haar rug liggen. Toen doopte ze afwezig haar vingers in de suikerpot, waar suiker voor mijn thee in zat, en likte ze af.

‘Niet doen, hoor. Dit is de periode waarin ze je kunnen betoveren. Dan kunnen er slechte dingen gebeuren.’

Toen stond ik op. Ik hoefde niet meer te rusten. Inwendig zong ik, want ik zou eindelijk een kleinkind krijgen. Mijn dochter was ik kwijt, want Kazi was niet meer van mij, maar nu zou onze familie groeien zoals het hoorde. Ik kon haast niet wachten tot ik het aan Wanga mocht vertellen, want ik was het zat om telkens nieuwtjes te moeten horen over Abu, die in Engeland woonde en haar moeder trouw brieven schreef, zoals een dochter dat hoorde te doen. Toen werd ik bang, want ik herinnerde me mijn eigen zwangerschap die tussen de struiken was geëindigd nadat we naar Sehuba waren verhuisd. Een man en vrouw moeten zo veel mogelijk kinderen krijgen. Ik had er maar twee en dat kwam doordat iemand een vloek over me had uitgesproken.

Bij de buren hoorde ik een generator aanslaan. Dat verbaasde me, want het was daar lange tijd stil geweest. Sinds Marianne Krause was begraven, was het er rustig geweest. Ze was op een dag in de winter overleden, terwijl ik onder de moerbeiboom zat. Ik had die ochtend een geluid gehoord, het gonzende geluid dat de roodbekwevers maken als ze bij elkaar komen om zich op de gewassen te storten. Ik keek op en zag de vogels aan de overkant van de rivier. Ze vormden een zwerm. Opeens veranderden ze om onduidelijke reden van richting. Even later staken ze de rivier over en gingen in de bomen in de tuin van Lenny Krause zitten. De bomen werden meteen donker, alsof er een wolk voor de zon was geschoven. Dat was de ochtend dat Marianne Krause stierf.

Ik ging direct naar de buren toe en ook anderen kwamen hun deelneming betuigen, maar Lenny Krause leek zelf wel dood, hij had geen idee wat hij moest doen. We moesten hem helpen om alles te regelen, voor eten te zorgen en mensen in te lichten die moesten weten dat ze dood was. Toen hebben ze haar lichaam meegenomen. Ze hebben haar misschien wel teruggebracht naar Namibië. Sindsdien had ik Lenny Krause amper gezien. Ik wist dat zijn dochter Petra uit Sehuba was weggestuurd, dat ze eindelijk naar het zuiden was gezonden.

De dag waarop Candy werd geboren was een zeer droge dag. De lucht zag zwart van de rook van vuren in de delta. Het was geen prettige lucht om in te ademen. Die ochtend was ik geïrriteerd en gespannen. Grace was naar het huis van haar moeder gegaan om daar te bevallen. Ik had haar verteld dat ik al bij veel bevallingen in Sehuba had geassisteerd en zei dat ze me moest laten komen als het zover was. Maar toen ik die ochtend wakker werd, wist ik intuïtief dat het kind er al was.

Ik deed mijn mooiste hoofddoek om, sloeg een lichte sjaal om mijn schouders en ging op weg naar het huis van de moeder van Grace. Ik liep alleen niet meer zo snel als vroeger. Het zand was zo droog en diep dat ik telkens een eindje weggleed. Ik wilde sneller lopen, maar die boodschap leek niet tot mijn voeten door te dringen.

Toen ik aankwam, ging ik meteen het huis binnen waar Grace was. Ze zat op een matras, met haar haar door de war en een brede, onnozele glimlach op haar gezicht.

‘Hij is er,’ zei ik. Ik haalde moeizaam adem en ging op de vloer zitten. ‘Het is een mollige baby die sprekend op zijn vader lijkt. We zullen hem Ketumile noemen.’

Grace lachte en dat verbaasde me, want het leek wel of ze me uitlachte. ‘Hij is een meisje, Mme, Kijk maar.’ Ze maakte de deken los waarin de baby was gewikkeld en ik zag dat het waar was. Hoewel ik een jongen had gewild, want een meisje wordt toch van je afgepakt, was het adembenemend toen ik die mollige baby zag en ik mijn eerste kleinkind kon begroeten.

‘Kijk, dat is je oma, Candy,’ zei Grace. Ze zong die woorden zacht in de oren van de baby. ‘Ja, mama’s baby,’ zei ze, en ze overlaadde het gezicht van de baby met kussen.

‘Candy?’ vroeg ik, terwijl ik mijn best deed om zacht te praten. ‘Wat is dat voor een rare naam?’

Grace glimlachte naar me, ook al zag ze dat ik van streek was. ‘Dat betekent ‘snoepje,’ Mme. Deze baby is als suiker voor me!’

Candy was een zoet kind. Misschien kwam dat door alle suiker die Grace tijdens haar zwangerschap had gegeten. Ze rook zelfs een beetje naar suiker. Het was een lieve, vrolijke, tevreden baby. Er waren nooit problemen met slapen of eten en ze huilde weinig. Ze leek blij te zijn dat ze op de wereld was, alsof haar een zoet leven in het vooruitzicht was gesteld.

Op een ochtend, niet lang nadat de navelstreng eraf was gevallen, sloeg de angst me om het hart. Ik had in huis zitten dutten en toen ik wakker werd, dacht ik dat ik Candy hoorde huilen. Dus stond ik op van de matras en ging haar zoeken. Ik zocht in elk vertrek, ging in de bui-tenkeuken kijken en liep door de tuin, maar ik kon Candy of haar moeder niet vinden. Net toen ik ontzettend ongerust werd, hoorde ik Grace buiten bij het hek.

Ik wachtte haar op. ‘Waar zat je?’

Grace glimlachte en stak groetend haar hand op.

‘Waar zat je nou?’ vroeg ik, ditmaal harder. ‘Die baby is te klein. Hoe haal je het in je hoofd haar zomaar mee te nemen?’

‘We zijn naar de kliniek geweest, Mme. Vandaag moest ze een prik hebben. Dinsdag de vierde, dat is de inentingsdag.’

‘Dinsdag de vierde?’ vroeg ik boos. ‘Wat nou ‘dinsdag de vierde’? Dat zegt me helemaal niets. Je bezorgt een oude vrouw een hartaanval door zomaar met een baby het huis uit te sluipen.’

Grace boog haar hoofd en verschoof Candy op haar rug.

‘Wat voor inenting is dat dan? Je kunt een jonge baby geen spuit geven. Wil je haar dood hebben of zo?’ Toen zag ik dat Grace tranen in haar ogen had. Mijn boodschap was overgekomen.

‘De verpleegkundige in de kliniek zei dat ze een prik moest hebben…’

‘Verpleegkundige? Wat weet die daar nou van?’

‘Ze heeft ervoor geleerd,’ zei Grace, maar ze sprak zo zacht dat ik haar niet zou hebben verstaan als mijn gehoor niet zo scherp was geweest.

Ik keek mijn schoondochter net zo lang aan tot ze haar hoofd boog. Toen liet Candy een kreetje horen. Ik liep vlug om Grace heen om mijn kleinkind van haar rug af te halen. Terwijl ik dat deed, draaide Grace zich, zodat ik haar rug volgde als een hond die zijn eigen staart probeert te pakken.

‘Ik wil haar pakken. Ze huilt,’ zei ik.

‘Er is niets aan de hand.’

‘Laat me nou.’

Uiteindelijk haalde Grace Candy van haar rug af en gaf haar aan mij. Ik draaide de baby een beetje om te zien hoe het met haar ging en trok aan haar beentjes omdat dat nu eenmaal moest gebeuren. Iemand moest er namelijk voor zorgen dat ze een sterke meid werd. Zulke dingen deed Grace altijd. Ze leek de baby helemaal voor zichzelf te willen hebben. Ze vond het niet eens prettig als ik Candy vasthield. Ze gedroeg zich alsof ze de enige ter wereld was die ooit een kind had gekregen. ‘Mama’s baby!’ zong ze van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat. ‘Mama’s baby!’

De maanden verstreken. Candy was nog steeds een lieve, vrolijke, tevreden baby. Isaac kwam even terug uit zijn kamp en was gelukkig. Hij vertelde dat de blanke manager, Tim Loveless, zijn biezen had moeten pakken, omdat hij onvoldoende ervaring had om een safarikamp te runnen. Lenny Krause had nu iemand anders op het oog.

Nog steeds hield Grace Candy dicht bij zich. Ze weigerde naar mijn raad te luisteren, zelfs toen ik zei dat ik wel op Candy zou passen en dat zij en mijn zoon een volgende baby moesten maken. ‘Ga toch met hem mee naar het kamp,’ zei ik. Maar ze kwam altijd met een smoesje aanzetten.

Op een middag, toen Grace lag te slapen, werd ik wakker van Can-dy’s gehuil. Ditmaal vond ik haar meteen. Ze was dicht tegen haar moeder aan gekropen in bed. Om te voorkomen dat ze Grace wakker zou maken, pakte ik haar op en nam haar mee naar mijn eigen slaapkamer.

Ik rook direct dat ze een vieze luier had. Dat was het probleem met die luiers die Grace gebruikte. Die waren van plastic, en absorbeerden alles wat een baby produceerde, en ze stonken enorm. Ik had kort daarvoor wat katoenen luiers gestreken. Die lagen in mijn slaapkamer en ik besloot dat het nu tijd was om er een te gebruiken. Ik legde Candy op het bed, midden op mijn oude rode deken, en ging billenzalf en een mooie grote veiligheidsspeld zoeken.

Toen zag ik haar vanuit mijn ooghoek. Ze vloog zo langs me, die kleine meid. Ze vloog van het bed af en belandde met een plof op de grond. Zo’n geluid dat je hoort als er een watermeloen is gevallen, vlak voordat de harde groene schil openbarst. Ik snapte niet hoe dat had kunnen gebeuren. Ze had midden op het bed gelegen en kon nog niet zelf gaan staan. Toch was ze er op de een of andere manier in geslaagd overeind te komen, en was omgetuimeld, zodat ze bij de rand van de matras was beland, en was toen gevallen, zo met haar hoofd op de harde vloer. Het was net alsof ze dat niet zelf had gedaan, alsof iets of iemand haar had opgetild en van het bed af had geworpen.

Die gedachten schoten allemaal door mijn hoofd op het moment dat ik haar langs zag vliegen. Ik ging meteen op de grond zitten en nam haar in mijn armen. ‘Huil nou,’ zei ik tegen haar. ‘Huil dan.’ Want als ze dat deed, zou alles in orde zijn. Ik hield haar te hardhandig vast, zo graag wilde ik dat ze zou gaan huilen.

Uiteindelijk zette ze een keel op. Grace kwam mijn kamer binnen rennen. ‘Wat is er?’ vroeg ze, uitzinnig om zich heen kijkend.

‘Niets,’ zei ik kalm, terwijl ik Candy wiegde en haar stil probeerde te krijgen. ‘Ze heeft honger.’

Grace knoopte haar jurk los, ontblootte haar borst en stak haar handen uit naar Candy. Maar nu begon Candy te gillen.

‘Wat is er?’ vroeg Grace.

‘Niets,’ herhaalde ik. Ik klopte Candy op haar rug, terwijl haar moeder daar met haar armen stond te zwaaien.

‘Zie je nou wel?’ zei ik, ‘ze is nu rustig. ‘Je kunt thee gaan zetten.’ Zelf begon ik zachtjes voor Candy te zingen. Zodra haar moeder de kamer uit was, onderzocht ik haar koortsachtig. Ik controleerde haar hoofd, haar nek en haar hele lichaam. Nergens was een wond of een snee te zien. Ze had alleen een lelijke plek aan de zijkant van haar hoofd die gauw blauw zou worden. Ik wist welke plant ik daartegen kon gebruiken. Goddank, zei ik bij mezelf, goddank. Ik bracht mijn gezicht heel dicht bij dat van Candy en rook haar zoete geur, en ik beloofde haar dat ik ervoor zou zorgen dat haar nooit meer iets ergs zou overkomen.

Ik ging niet met Candy naar de dokter, want ik had haar zelf onderzocht en ze had niets. Het was nergens voor nodig om aan Grace te vertellen wat er was gebeurd. Die zou zich alleen maar zorgen maken en ze werd steeds koppiger. Ik wilde geen bitterheid in huis.

Maar toen Candy ouder werd, zag ik toch dat er iets niet goed was. Het werd een bewerkelijk kind. Soms was ze veeleisend, maar het gebeurde ook dat ze voor zich uit zat te staren. Als ze dat deed, liet ze haar tong langs haar lippen glijden, alsof die erg droog waren en ze daar last van had.

‘Hou op met likken!’ zei ik de eerste paar keer. Dan schrok Candy, alsof ze uit haar eigen wereldje werd gehaald en in de mijne was beland. Als ze me dan aankeek, wist ik dat ze geen idee had wat ze met haar lippen had gedaan.

Maar de rest van de tijd kende het kind geen angst en rende ze rond, zoals haar vader ook had gedaan toen hij klein was. Ze kwam te dicht bij het vuur en ging naar een slang toe als ze er een zag, in plaats van er-vandaan te lopen. Ik vond het eng om haar alleen te laten, want ze deed gevaarlijke dingen of zat in haar eigen wereldje. Op een keer zag ik dat ze een van mijn rieten messen vasthad. Ze zat op de grond en dat lange, scherpe lemmet lag op haar blote been.

Er zat dus niets anders op dan het kind dicht bij me te houden.

En dat deed ik. We waren close, Candy en ik. En omdat ik Candy dicht bij me hield, zag ze wat ik zag, dingen die anderen niet zagen. Op een avond, vlak voordat het donker werd, zaten we samen onder de moerbeiboom toen ze de rook zag.

‘Oma!’ fluisterde ze. Uit haar stem maakte ik op dat er iets moois was gebeurd.

‘Wat is er, kind?’

‘Kijk, de boom ademt!’

Ik keek en zag een rookpluim uit de gezwollen bessen van de moerbeiboom opstijgen en ik kneep in de wangen van de kleine Candy. ‘Dat is ons geheim,’ zei ik tegen haar. ‘Als je dit aan andere mensen vertelt, zullen ze je uitlachen, want dat hebben ze bij mij ook gedaan.’

‘Komt dat door een heks?’ vroeg Candy, die haar handje op mijn hand legde.

‘Dat zou kunnen,’ zei ik glimlachend. ‘Dat zou best eens het werk van een heks kunnen zijn.’

DEEL 6

Kazi