HOOFDSTUK 14
Het eerste wat me opviel aan Craig MacKinnon was zijn zachte gezicht. Hij zat aan het eind van de jurytafel in de zaal in Gaborone, op de laatste stoel van de rij, en ik zag dat iemand eraan had gedacht een kleine ventilator bij zijn voeten neer te zetten. Ik zag meteen dat hij een buitenlander was: de ventilator suggereerde een voorkeursbehandeling, en hij was natuurlijk blank. Dat maakte hem in mijn ogen anders, uitheems. Niet zoals de blanken die ik als kind door het dorp had zien trekken, zoals de mannen van het vredeskorps en de wetenschappers die er vreemd uitzagen en zich raar gedroegen, maar toch afwijkend genoeg om iets ongewoons uit te stralen. Hij was ook heel anders dan Lenny Krause. Craig MacKinnon was knap.
Hij liet zijn ellebogen op het tafelblad rusten en ik zag dat hij onder tafel met zijn benen wiebelde. Voor een man had hij een ongelofelijk zacht gezicht. Zijn haar was naar achter gekamd en hij had een zijscheiding, waardoor zijn gezicht nog meer opviel. Zelfs van een afstand zag ik zijn blauwe ogen met de lange, donkere wimpers, die glommen alsof ze nat waren. Als hij glimlachte, bleef zijn onderlip recht en krulde zijn bovenlip aan één kant omhoog. Bij sommige mensen zou je dit kunnen opvatten als een spottende lach, maar bij hem kwam het flirte-rig en charmant over. En als hij die lipbeweging maakte, verscheen er plooi in zijn wang, een soort kuiltje.
Onze blikken kruisten elkaar en hij ging meteen rechtop zitten.
Ik glimlachte toen ik samen met de andere meisjes het podium betrad, want als deelnemer hoorde je niet te blij of zelfingenomen te kijken. Schoonheidswedstrijden waren een serieuze aangelegenheid. En ik dacht: kijkt hij naar me? Zit hij daarom opeens rechtop? Of kijkt hij naar iemand anders?
Het podium was groot en gemaakt van dikke donkere planken, die glimmend gelakt waren. Dit was een echte zaal, die er nieuw en schoon uitzag, met tl-verlichting en aan één muur een rij heldere ramen. Het was aan het eind van de middag en buiten zag ik de straatverlichting, ik zag het verkeer en de vele auto’s die hier reden. Het leek wel een kudde die naar de slachtbank werd geleid, neus aan staart. Ik zei tegen niemand dat de auto’s me aan vee deden denken, want ze hoefden niet te weten dat ik maar een dorpsmeisje was. Ik had Maun een metropool gevonden, maar nu had ik door dat het vergeleken met Gaborone maar een gat was.
Toen begon de verkiezing. De ceremoniemeesteres was een stevige vrouw met een lange groene jurk in de kleur van emerald. Om haar hoofd had ze een geborduurde doek gewikkeld, als een tulband. Ze had een grote microfoon in haar hand. De geluidsinstallatie kraakte en toen ik aan de zijkant van het podium stond, huiverde ik een beetje.
‘Geachte genodigden, dames en heren, ik heet u van harte welkom op deze prachtige avond,’ zei ze met te luide stem. Ik zag zweetdruppels op haar voorhoofd parelen. Men was pas ‘s-ochtends met de organisatie begonnen en het programma liep nu al uit. ‘Het is me een grote eer om hier te zijn en jullie voor te stellen aan de meisjes van ons geliefde land…’
De mensen vooraan, de genodigden op de eerste twee rijen, wrongen zich in allerlei bochten om ons te kunnen zien. Daarna liepen we een voor een naar voren. Op dat moment werd het beeld wat wazig, omdat er zeer sterke spotlights op het podium waren gericht. Ik zag alles pas weer helder nadat de juryleden met elkaar hadden beraadslaagd en ik tot winnaar werd uitgeroepen. Het was 1984. Ik was net achttien. Het was zo vol in de zaal dat de mensen moesten staan en amper iets konden zien. Mijn moeder had nooit op de vloer kunnen zitten, maar ze was er niet. Ik was alleen en ik had gewonnen. Ik kreeg een certificaat en een klein geldbedrag. Er werd toen nog niet beloofd dat je een designerjurk kreeg en je won ook geen reis naar het buitenland, er waren geen persinterviews en er stonden amper fotografen te wachten om een plaatje van de winnares te schieten.
De andere deelneemsters waren woedend, op een paar meisjes na die net zoals ik uit een dorp kwamen en te overdonderd waren om wrok te koesteren ten opzichte van de winnares. Maar de anderen waren nijdig omdat ze het onterecht vonden dat ik had gewonnen. Van solidariteit is bij schoonheidswedstrijden geen sprake. Ik wist wat ze dachten: dat ik te lang en te mager was, en vooral te bleek. Er waren maar twee dingen waar ik me druk om maakte als het om mijn figuur ging: dat mijn schouders afzakten en dat ik van die grote lippen had, net zoals mijn moeder, waardoor ik bij alles wat ik deed leek te pruilen. Sommige leraren op de middelbare school in Maun hadden zich daaraan geërgerd. Die legden mijn afhangende schouders uit als teken van gebrek aan concentratie en dachten dat ik hen uitdaagde met mijn nukkige uitdrukking.
Maar daar zat ik nu niet meer mee, want mijn schooltijd was voorbij. Op zich had ik naar de universiteit gekund, maar ik hoefde niet zo nodig. En ik wilde niet in Sehuba in de winkel van mijn moeder werken. Ze zei dat ik me daar te goed voor voelde, en dat klopte. Isaac was trots op de winkel, maar weigerde achter de kassa te staan, hij wilde de baas zijn, en hoewel mijn moeder nog de leiding had, was hij al met een aantal dwaze plannen gekomen. Een maand geleden had hij besloten in vis te investeren. Bedelend was hij naar Shakawe gereisd en had daar alle vis gekocht die hij kon vinden. Vervolgens transporteerde hij die naar Sehuba, maar onderweg begaf de vriezer het en tegen de tijd dat hij thuiskwam, was alle vis bedorven en onverkoopbaar. Mijn broer liet zich daardoor echter niet uit het veld slaan. Net zoals mijn moeder gaf hij anderen de schuld als er iets misging. Zo lag het ditmaal aan de vriend die hem de vriezer had geleend.
Vlak voor mijn vertrek naar de schoonheidswedstrijd in Gaborone had mijn broer aangekondigd dat hij ging trouwen. Hij deed nog steeds weinig meer dan op de winkel passen en, als ik er was, mijn misstappen aan onze moeder doorgeven. Hij had geen inkomen en geen vastomlijnde toekomstplannen, hij droomde er alleen van geld te verdienen. Misschien dacht hij dat Grace hem daarbij kon helpen, al zou ik niet weten hoe. Ze kwam uit Sehuba, was een jaar naar school geweest en was toen niet meer gegaan en ze was erg gehoorzaam, ging daar heel ver in. Ze was van mening, zo had ze tegen mijn moeder gezegd, dat er maar plek voor één stier in de kraal was. Isaac zal wel indruk op haar hebben gemaakt. Ik kende Grace niet goed en volgens mij gold dat ook voor mijn broer. Maar hij was tot de conclusie gekomen dat ze een ideale partner voor hem zou zijn.
‘Ik kom even zeggen dat je het prima hebt gedaan!’
Ik was achter de coulissen, en trok achter het gordijn mijn showkle-ren uit—een witte jurk met ivoorkleurige lovertjes rond de hals en fladderende, flinterdunne mouwen—toen Craig MacKinnon naar me toe kwam. Hij schrok toen hij zag dat de meisjes zich aan het omkleden waren, alsof hij daar geen rekening mee had gehouden.
‘Dank je,’ zei ik, en ik keek dreigend naar een meisje uit Francistown dat me stond aan te gapen.
‘Ik heb op je gestemd,’ zei Craig.
Ik knikte en hij lachte. Het was een mooie lach. Hij zag er ontspannen uit als hij lachte en ik wilde die plooi in zijn wang weer zien als zijn bovenlip opkrulde. Toen sloeg ik mijn ogen neer zoals mijn moeder me had geleerd te doen wanneer ik werd aangesproken door iemand die ouder was dan ik. Ik vermoedde namelijk dat Craig ouder was. Hij was volwassen, terwijl ik nog maar een meisje was.
‘Ik vroeg me af,’ zei hij, en de andere meisjes spitsten hun oren, ‘of je zin hebt om mee te gaan. We gaan met een groepje wat drinken bij de President.’
De ogen van het meisje uit Francistown floepten bijna uit hun kassen. Ze dacht dat Craig onze nieuwe president, Ketumile Masire, bedoelde. Dat jaar waren er verkiezingen gehouden. De naam Masire lag op ieders lip. Toch was hij minder bekend dan onze eerste president, wijlen Sir Seretse Khama, op wie we allemaal een beetje verliefd waren geweest. Er was geen kind of volwassene die Sir Seretse niet kende. Zijn toespraken zaten diep ingebakken in het nationaal collectief geheugen. Een land zonder geschiedenis is een land zonder verleden. Hoe vaak hadden we dat niet gehoord? En wie kende niet de foto van Sir Seretse en zijn Engelse vrouw, die gemaakt was op de dag dat hij werd ingehuldigd en waarop hij triomfantelijk voor de camera’s liep, zijn armen gespreid, een hoed in zijn hand, en een stukje witte zakdoek dat net uit de zak van zijn grijze kostuum stak. Sir Seretse had charisma, was een man op wie schoolmeisjes verliefd waren.
Maar ik wist wat Craig bedoelde. Hij bedoelde niet president Masire, maar het President’s Hotel.
Ik haalde mijn schouders op alsof het mij om het even was, maar ik was stomverbaasd. Ik had bars in Maun en Sehuba bezocht, was naar avondpicknicks geweest, had cider en bier gedronken en zelfs een keer wijn, maar ik was nog nooit door een volwassene meegevraagd naar een bar. Ik was altijd stiekem met vriendinnen naar binnen geglipt. En het President’s Hotel was in mijn ogen een gigantisch gebouw, waar personeel uit de nabijgelegen regeringsgebouwen en ambassades kwam, een gebouw vol machtige mensen.
‘Hoe laat?’ vroeg ik. Meer wist ik niet te zeggen. Ik wilde dat meisje uit Francistown laten zien hoe wereldwijs ik wel niet was.
‘Rond een uur of acht?’ Craig stond nog steeds een eindje bij me vandaan en stak nu zijn handen in zijn zakken. Ik vond dat hij een mooie stem had, niet toonloos zoals bij veel blanken, maar juist zacht en aantrekkelijk.
‘Prima,’ zei ik, waarna ik mijn nette schoenen uitdeed omdat ze knelden.
Toen Craig de coulissen verliet, kreeg ik de kans hem goed te bekijken. Hij droeg een lange kakikleurige broek, een modieus, strak model met zakken aan de zijkant. Ik had in Gaborone nog geen winkels gezien waar zulke broeken werden verkocht. Zijn rug zag er strak uit en het was duidelijk dat de riem die hij om had duur was. Ook zijn laarzen vond ik mooi: bruine met een dikke, schone zool.
Hoe laat ik bij het President’s Hotel arriveerde, weet ik niet meer, maar bij aankomst was duidelijk dat Craig er al een tijd was. Ik nam de achteringang en ging buiten de witte trap op die vanaf de straat vanaf de Main Mail voerde. Ik ging liever niet via de hoofdingang naar binnen, want dan zou de portier vragen gaan stellen. Een jonge vrouw die ‘s-avonds in haar eentje een hotel binnen gaat, valt nu eenmaal op. Op deze manier kon ik langzaam de trap op lopen. Omdat die niet recht omhoogging maar zigzagde, had ik tijd om naar de tafels op het terras te kijken en te zien waar iedereen was.
Ik zag Craigs tafel meteen, links van de trap, naast de openstaande glazen deuren van het restaurant. Er zaten zes mensen aan tafel: een oudere, kaarsrechte man die ik niet kende, twee juryleden van de schoonheidswedstrijd en nog twee meisjes. De meisjes keken me aan toen ik boven arriveerde en ik keek terug.
Soms vroegen mannen na een schoonheidswedstrijd een meisje mee uit. De meesten zeiden nee. Als je op zo’n uitnodiging inging, kreeg je algauw een slechte reputatie. Ik was nooit eerder gevraagd, maar ik was ook nog nooit zonder mijn moeder naar een missverkiezing gegaan. Ik logeerde bij familie in Gaborone, bij een vrouw die lesgaf op een middelbare school. Maar zij was die avond niet thuis en omdat ik ervan overtuigd was dat ze toch niet zou merken dat ik weg was, had ik het huis ook verlaten.
‘Hé, Kazi!’ Craig keek op en veerde op uit zijn stoel. Ik zag dat hij een uitgebreide maaltijd ophad. Op het bord voor hem lagen de restanten van een enorme T-bonesteak en wat frietjes. Aan de strepen op zijn bord te oordelen had hij het schoongeveegd.
Ik ging bij de tafel staan en opeens had ik er spijt van dat ik was gekomen. Hoe haalde ik het in mijn hoofd? Gaborone was toch best klein. De kans bestond dat ik hier werd gezien en dat dit aan mijn familielid zou worden doorgegeven. Binnen een dag of wat zou dat nieuws ook mijn moeder in Sehuba bereiken. Ze was ziek, zei dat haar bloeddruk te hoog was en dat het te warm was. Daarom was ze niet meegekomen.
‘Gefeliciteerd, meid,’ zei de vrouw naast Craig toen ik tegenover hem ging zitten. Ze sprak overdreven vriendelijk, maar ik wist dat een nichtje van haar ook had meegedaan en dat ze boos was dat ik had gewonnen.
‘Wil je iets drinken?’ vroeg Craig.
Ik vroeg om Fanta. Craig lachte alsof hij dat kinderachtig vond, maar dat kon me niets schelen. Ik wilde later aan mijn vriendinnen kunnen vertellen hoe het was geweest. Bovendien was Fanta echt een traktatie voor me; ik was er net zo dol op als mijn moeder op cola. Toen besefte ik dat ik veel van mijn schoolvriendinnen niet meer zou zien, want die waren nu ook van school.
‘Het is zeker zenuwslopend om op het podium te staan?’ vroeg Craig, terwijl ik Fanta dronk met een rietje.
‘Ik vind het leuk.’
‘Het lijkt me niet prettig als je zo wordt bekeken. Daar ben ik veel te verlegen voor.’
‘Het gaat er niet om dat de mensen naar je kijken,’ viel het vrouwelijke jurylid hem in de rede. ‘Dat doet er niet toe. Het doel is die meisjes zelfvertrouwen te geven, zodat ze zichzelf en ons land kunnen vertegenwoordigen. Zoals de ceremoniemeesteres al zei…’
Maar Craig luisterde al niet meer naar haar en had een gesprek met iemand anders aangeknoopt. ‘O, komt u uit Maun?’ zei hij tegen de man naast hem. Toen richtte hij zijn aandacht weer op mij, want ik zat tegenover hem aan tafel. ‘Waar kom jij vandaan, Kazi?’
‘Uit het noorden,’ antwoordde ik vaag, want er zaten stadsmensen hier aan tafel, mensen uit het zuiden, en toen Craig de naam ‘Maun’ had laten vallen, was er een minzaam lachje op hun gezicht verschenen.
‘Echt waar? Daar woont een neef van me,’ zei Craig, ‘in een plaatsje dat Sooba of zoiets heet. Dat kennen jullie vast niet.’
Ik leunde achterover en voelde de rand van de stoel in mijn rug snijden. Dat had ik niet verwacht. ‘Ee, Sehuba, dat ken ik.’
Craig keek me aan en wachtte tot ik meer zou zeggen. Ondertussen veegde hij de broodkruimels die op het tafellaken lagen op zijn handpalm en liet ze op zijn bord vallen. Daarna pakte hij de lege borden van de twee mensen naast hem en stapelde die op zijn eigen bord. Zijn buurvrouw, het vrouwelijke jurylid, keek hem verbaasd aan. Ik zag haar denken dat dit werk voor de ober was.
‘Een heel klein dorp, heel authentiek. Mijn neef woont er al een tijdje. Vroeger joeg hij op krokodillen!’ zei Craig.
Ik voelde me nu heel ongemakkelijk. Als hij een neef in Sehuba had die daar al geruime tijd woonde en jager was, kon dat maar één persoon zijn: Lenny Krause.
‘Er wonen enkele blanke jagers in Ngamiland,’ zei de oudere man aan het eind van de tafel, die tot nu toe niets had gezegd. ‘Engelse jagers komen al lange tijd in het noorden.’
‘Is dat zo, professor?’ vroeg het vrouwelijke jurylid. Ze had zich naar hem toe gedraaid alsof dit het interessantste was wat ze ooit had gehoord.
‘Ee. Jullie Engelsen,’ zei de professor, waarbij hij Craig aankeek, ‘proberen al ruim honderd jaar onze jachtroutes te vinden.’
‘Schot.’
‘Pardon?’
‘Ik ben een Schot, geen Engelsman.’
De professor lachte en pakte een broodje, dat hij keurig in tweeën brak. ‘Schots, Engels…’
‘Dat is een wereld van verschil,’ zei Craig.
Ik richtte mijn aandacht op mijn Fanta. Hoewel we op school veel Europese topografie en geschiedenis hadden gehad, wist ik niet wat het verschil was. Maar het verklaarde Craigs stembuiging, hoe hij sprak.
‘Voelt u geen verbondenheid met de Engelsen?’ vroeg de professor met stralende ogen. ‘Wellicht identificeert u zich meer met uw volksgenoot Livingstone?’ Hij sprak de naam Livingstone uit als een scheldwoord.
Craig antwoordde niet. Hij draaide zich om op zijn stoel en leek een ober te zoeken.
Maar de professor liet zich niet afleiden. ‘Volgens mij is hij in 1849 in Ngamiland aangekomen. Vanzelfsprekend kwam hij erachter dat de mensen zich vooral met andere zaken bezighielden. Hij heeft Maun uiteraard nooit bereikt, koos het hazenpad toen hij over de tseetseevlieg hoorde. Livingstone! Een man die niets ontdekt heeft en niemand bekeerd heeft.’ De professor keek glimlachend om zich heen. ‘Ja, er zijn hier altijd blanken geweest, of het nu olifantenjagers in Ngamiland waren of goudzoekers in Tati, ze gokten en ze dronken, stuk voor stuk. En dan gingen ze er ook nog eens met onze vrouwen vandoor…’ De professor sprak op milde toon, alsof het hem weinig kon schelen, maar zijn ogen straalden bitterheid uit, evenals de manier waarop hij naar de mensen aan tafel keek. Ik zag dat hij al pratend het broodje in zijn hand had vermorzeld en dat de kruimels nu overal verspreid lagen. Ik zat wat stijfjes aan tafel en stoorde me aan zijn opmerking, want ik bedacht dat ik bij niemand hoorde en dat er nooit een man met mij vandoor zou gaan.
Toen keken we allemaal naar Craig, om te zien hoe hij zou reageren.
‘U hebt vast volkomen gelijk,’ zei Craig vriendelijk tegen de professor. Vervolgens schoof hij zachtjes de door hem opgestapelde borden weg, stond op en ging het restaurant binnen. Omdat ik vanuit mijn stoel zicht had op de deur van het restaurant, zag ik dat mensen meteen naar hem begonnen te zwaaien. Twee mannen stonden zelfs op om hem een klap op de schouder te geven. Craig zwaaide terug naar iedereen die hem gelukwenste of riep iets wat ik niet kon verstaan, maar wat de anderen aan het lachen maakte. Ik zag dat Craig MacKinnon een bekende figuur was en dat hij alle aandacht naar zich toetrok.
‘Hij is toch graaf?’ zei de professor.
‘Wat is dat?’ vroeg het vrouwelijke jurylid.
‘Een graaf behoort tot de aristocratie. Deze graaf heeft de reputatie een rokkenjager te zijn.’
‘O ja?’ reageerde het vrouwelijke jurylid, en ze duwde een van haar borsten omhoog alsof die jeukte.
Dat kon niet waar zijn. De professor had vast om de een of andere reden een hekel aan Craig MacKinnon gekregen. Of misschien was het wel waar, maar ik zou hem veranderen. Zover dacht ik al door; ik had de aandacht van Craig MacKinnon weten te trekken en die wilde ik vasthouden. Als hij een rokkenjager was, moest dat betekenen dat hij dol op vrouwen was en ik wilde opeens ontzettend graag dat hij dol op mij was.
‘Volgens mij is ons prachtige Botswana het speelterrein van avonturiers geworden,’ zei de professor. Toen niemand reageerde, pakte hij een nieuw broodje en plukte eraan. ‘Engels is een interessante taal. Let maar eens op,’ zei hij, waarbij hij mij en de anderen aan tafel aankeek alsof we studenten in een collegezaal waren. ‘Er is slechts één letter verschil tussen de woorden ‘slaughter’ en ‘laughter’. Neem het woord ‘slaughter’, haal de eerste letter weg en je hebt ‘laughter’. Ik vind het zeer veelzeggend dat de woorden voor slachting en gelach zo weinig verschillen.’
We hoorden dat Craig weer naar buiten kwam; we hoorden mensen hem naroepen, teleurgesteld omdat hij wegging.
‘Waar kennen jullie elkaar van, meisje?’ vroeg het vrouwelijke jurylid.
Ik mompelde wat en speelde met mijn rietje.
‘De Schotten,’ zei de professor, toen Craig weer tegenover me kwam zitten. ‘Laten we niet vergeten dat zij het asfalt hebben uitgevonden. En de thermosflessen natuurlijk.’
Craig glimlachte en begon met zijn vingers op het tafelblad te trommelen. ‘En, Kazi, vlieg je morgen terug naar Maun?’
‘Nee,’ zei ik voorzichtig, want ik had nog nooit van mijn leven in een vliegtuig gezeten. Ik wierp een blik op de professor aan het eind van de tafel. Hij zag er ontmoedigd uit. Maar toen schoten zijn ogen naar mij, en ik wist dat hij degene was die het gerucht in omloop zou brengen, dat hij ervoor zou zorgen dat mijn moeder dit te weten kwam nog voordat ik weer in Sehuba was. Het was schandalig dat een meisje zoals ik ‘s-avonds in een hotel zat te drinken met een blanke man.
‘Hoe ga je dan naar huis?’
Ik keek Craig aan. Ik zou op dezelfde manier naar huis gaan als ieder ander, liftend. Craig MacKinnon was een man van de wereld, maar tegelijkertijd was hij erg onwetend.
‘Je kunt Sara’s ticket gebruiken. Nietwaar, Sara?’ Hij draaide zich om en riep naar een blanke vrouw aan een andere tafel. ‘Sara! Dat retour-ticket naar Maun gebruik je niet, hè?’
En zo werd het geregeld.