HOOFDSTUK 38

Vandaag is het 1 april. Ik heb het gevoel dat ik voor de gek gehouden ben, met als gevolg dat ik hier bij het raam zit. De bakkie heeft een lekke band en ik kan geen goede reserveband vinden. Stom dat ik er geen heb meegenomen. Nu kan ik dus geen kant op.

De school is nog dicht. Ik heb overwogen er een artikel over te schrijven. SCHOOL DICHT WEGENS MUTI. MEISJES GEK GEWORDEN.

Ik heb Candy gezien, ze zit nog steeds thuis. En ik heb Kazi tegen haar kinderen tekeer horen gaan, maar Isaac heb ik niet gezien. Ik heb al allerlei smoezen verzonnen om erheen te gaan.

Net op tijd zet ik de radio aan. Tot mijn verbazing is de sluiting van de school het eerste onderwerp van het nieuws. De stem van de nieuwslezer klinkt ernstig: ‘De openbare basisschool in Sehuba, in Ngamiland, zal volgende week weer opengaan nadat die werd gesloten in verband met de uitbraak van een psychisch probleem dat werd omschreven als massahysterie.’ De nieuwslezer haalt tussendoor niet eens adem. Hij leest alsof hij één lang woord uitspreekt.

Ik leun achterover in mijn stoel. De school gaat dus weer open? Zonder dat men erachter is gekomen wat er is gebeurd en waarom?

‘Het waarnemend schoolhoofd zegt dat nog niet bekend is hoeveel leerlingen er besmet zijn geraakt. De ziekte, die vorige week bij één leerling is begonnen, heeft de school drie dagen geteisterd. Het aantal besmette leerlingen is inmiddels opgelopen tot vierennegentig.’

Yissus, dat zijn zo’n beetje alle meisjes op die school.

‘De leerlingen gedroegen zich abnormaal. Ze krabden zichzelf, lachten, huilden en gooiden met stenen en andere gevaarlijke voorwerpen. Aanvankelijk werd gedacht dat het om malaria ging, maar bloedonderzoek heeft geen enkele aanwijzing voor deze ziekte opgeleverd. Medewerkers van de gezondheidsdienst hebben een paar luizen onderzocht die op school in boeken zijn aangetroffen, maar die vormen geen bedreiging voor de volksgezondheid.’

Ik lach hardop. Mijn stoel kraakt.

‘Het ministerie van Onderwijs heeft overleg gevoerd met leraren, lokale autoriteiten en plaatselijke leiders en heeft vervolgens het advies van de gezondheidsdienst om de school te sluiten opgevolgd. Aanstaande maandag gaat de school weer open.’

Candy werd dus niet met naam en toenaam genoemd. Zou dat komen doordat ze de dochter van Isaac is?

De zon is nog niet op. Papa is gisteren in de bar flink doorgezakt. Hij slaapt nog als ik wegga. Ik jog door Sehuba, met een hobbelende rugzak op mijn rug. Het zand grijpt mijn voeten, het is maar twintig minuten naar de kruising. De bevoorradingsvrachtwagen zal er nog niet zijn. De compounds zien er gesloten uit. Nog even en dan ligt het land te sissen in de zon. Ik kom langs de winkel van de Muyendi’s. Een vrouw veegt de veranda. De bierflesjes maken een kletterend geluid. Voor de Light of the Nation, de bar waar papa gisteravond naartoe is gegaan, is ook een vrouw aan het vegen. Het zal even duren voordat mijn vader doorheeft dat ik weg ben. Misschien merkt hij het pas als hij koffie wil. Ik kom langs de school. Die ziet er verlaten uit. Wat is er trouwens met de basisschool van mevrouw Van Heerden gebeurd? Als ik langs het huis kom waarin vroeger de school was gehuisvest, is duidelijk te zien dat het geen school meer is.

Bij het kruispunt staat de chauffeur op me te wachten. Hij denkt dat ik iets voor mijn vader moet doen. Ik stap achterin en schuif spullen opzij om te kunnen zitten. Als we vertrekken, stuift het zand op. De reis zal bijna de hele dag duren. Ik heb veel water bij me.

We passeren dorpjes die ik me niet meer herinner. Toch komen ze me bekend voor. Niet iedereen heeft een stenen huis. Er zijn ook veel huizen in traditionele stijl. Ik ruik wilde salie. Mijn ogen volgen de sporen in het zand. Als ik nu uitstap, zullen de mensen roepen en zullen de kinderen ‘Lekgoa!’ Geef ons geld!’ roepen. Net zoals Isaac en ik dat vroeger deden. Ik kruip verder de vrachtwagen in en sla mijn sjaal voor mijn gezicht.

Ik zie het bord van vijf meter afstand. WILDERNESS CAMP. De vrachtwagen stopt. Ik sta op en rek me uit. Dit is mijn eerste bezoek aan mijn vaders kamp. Het is sowieso de eerste keer dat ik in een kamp kom. Even weet ik niet wat ik moet doen.

‘Je bent laat.’ Een blanke man in een opgerolde kakikleurige korte broek komt over het pad naar ons toe lopen.

De chauffeur stapt uit de cabine en smijt het portier dicht. ‘Dumela Rra,’ zegt hij plompverloren.

‘Je had hier uren geleden al moeten zijn,’ zegt de blanke man.

Ik zie het gezicht van de chauffeur als hij naar de achterkant loopt om spullen uit te laden. Urenlang heb ik klem gezeten tussen dozen met schoonmaakmiddelen, zakken meel, planken en twee gasflessen. Aan zijn gezicht valt niets af te lezen. Hij kijkt zoals ik kijk als ik met mijn vader praat. Ik ga bij de opening staan en zie tussen de bomen door het kamp liggen. Het ziet er indrukwekkend uit. Er zal flink wat geld zijn neergeteld om dit te bouwen.

‘O!’ zegt de man. ‘Ik had je helemaal niet gezien!’

‘Petra,’ zeg ik, terwijl ik uit de vrachtwagen spring. ‘Petra Krause.’

‘Petra…?’

‘Krause, uit Sehuba.’

‘Familie van Lenny?’ De man kijkt geschrokken.

‘Dat klopt.’ Ik veeg het zand van mijn kleren. ‘Ik ben zijn dochter.’

Nu lacht de man wel. ‘We wisten niet dat je zou komen.’

‘Dat wist ik zelf ook niet.’ Ik pak mijn rugzak en doe die om. Dan komen er opeens vier vrouwen over het pad gerend. Ze hebben hoofddoeken op en schorten voor. Een van hen is nog bezig haar schort vast te knopen.

‘Goed, goed,’ zegt de blanke man. Hij steekt één hand naar hen op en ze blijven meteen staan. ‘Tim,’ zegt de man tegen mij, ‘Tim Loveless. Kampmanager. Je vader heeft vast veel over me verteld.’

‘Ben jij hier de manager?’

‘Dat klopt,’ zegt hij. Hij glimlacht. Er verschijnen rimpeltjes rond zijn ogen en ik weet gewoon dat hij vindt dat hij er goed uitziet.

‘Ik dacht dat Isaac hier manager was.’

‘Isaac?’

‘Isaac Muyendi.’

‘Aha.’ Tim legt één hand op mijn rug en duwt me zacht naar voren. Ik kan er niet tegen als mensen dat doen.

Ik schud zijn hand van me af. ‘Waar kom jij vandaan?’

Tim glimlacht weer. ‘Ik ben een wereldburger!’

‘Hoe lang ben je al manager?’ vraag ik. Zo te zien overvalt deze vraag hem, maar ik wacht tot hij antwoord geeft.

‘Eens even kijken,’ zegt hij, en ik weet gewoon dat hij doet alsof hij nadenkt,’…ik ben in de jaren tachtig begonnen, toen ben ik wat anders gaan doen en daarna ben ik teruggekomen.’

‘O ja?’ vraag ik. Ik mag deze man niet. Waarom geeft hij niet gewoon antwoord?

‘Komt Lenny ook?’ vraagt Tim als we over het pad lopen. We passeren een rieten souvenirwinkeltje en een kantoor, een grote apenbrood-boom en een gebouw waarvan ik aanneem dat het de keuken is. Er is iemand aan het koken. De lucht ziet wit van de rook. ‘Op dit moment zitten we vol. In de tent waar hij gewoonlijk slaapt zijn gasten ondergebracht. Hoe lang blijf je?’

‘Dat geeft niet. Ik kan overal slapen.’

Tim kijkt zorgelijk. Hij weet niet wat hij met me aan moet. Er begint iemand te trommelen, een lichte, onregelmatige roffel, alsof de trommelaar moe is.

‘Theetijd,’ zegt Tim. Opeens zijn we op een open plek. Boven ons is de uitgestrekte lucht. Op het gazon staat een schragentafel met een wit tafellaken, dat wappert in het briesje. Ik denk dat ik deze scène in een film heb gezien.

‘Julie!’ roept Tim. Een blanke vrouw die bij de tafel staat, draait zich om en zwaait naar ons. Tim duwt me verder naar voren. ‘Dit is Julie, onze operationeel manager. Julie, dit is Petra, de dochter van Lenny.’

‘Van wie?’ Het gezicht van de vrouw glimt heel erg en ze heeft een speldje in haar haar alsof ze een kind is.

‘Van Lenny,’ zegt Tim, waarbij hij Julie veelbetekenend aankijkt.

No worries,’ zegt Julie, hoewel ik helemaal niet heb gezegd dat ik me zorgen maak. ‘Wil je thee?’

‘Ja, graag,’ zeg ik. Ik had niet door dat ik zo’n dorst had.

Ik kan de trommelaar nu zien. Het is een man die in elkaar gedoken onder de jakhalsbes zit. Hij blijft trommelen, terwijl de mensen het gazon op lopen. Ze komen met z’n tweeën of met z’n drieën, in kakikleu-rige of witte kleding. Ze hebben camera’s en verrekijkers om hun nek. De man houdt op met trommelen en schuift de trommel voorzichtig opzij. Dan gaat hij staan. Hij is zeker één meter tachtig lang.

‘Een sandwich met komkommer of zalm?’ vraagt Julie. ‘Hé, Klaus,’ zegt ze tegen een lange man met een camouflagehoed, ‘we vroegen ons al af waar je was! Wil je een scone? Of een brownie? Koffie? Of thee?’

‘Koffie met een stuk taart,’ zegt Klaus. ‘Als het echte koffie is.’

‘Natuurlijk is het echte! Dat zou je onderhand toch moeten weten!’ Julie heeft een mooie lach. ‘Dit is Klaus,’ zegt ze tegen mij.

De man geeft me een klamme hand.

‘Mooi,’ zeg ik zonder erbij na te denken.

‘Ja,’ zegt Klaus, ‘het is hier zeker mooi. Maar eigenlijk hadden we vorige week al moeten vertrekken, na wat er is gebeurd.’

‘O!’ zegt Julie. Ze probeert hem af te leiden, kijkt om zich heen, maar ziet niets waarop ze zijn aandacht kan vestigen. ‘Wat is het vandaag warm, hè? Heb je gehoord dat er een luipaard is gesignaleerd?’

‘We hebben gratis een paar dagen extra gekregen,’ zegt Klaus.

Ik pak een kopje thee aan. Het kopje is klein en flinterdun. Ik zou het zo kunnen breken. De gasten staan rustig en beleefd met elkaar te praten, als op een cocktailparty. Ik wil dat Julie weggaat, zodat ik Klaus kan uithoren. Hij was hier dus toen die jongen werd aangevallen.

‘Zo,’ zegt Tim. Hij is terug en staat erg dicht bij me. Ik verplaats mijn gewicht naar het been dat het verst bij hem vandaan is. ‘Kom je hier voor zaken of is dit een plezierreisje?’ vraagt hij suggestief.

‘Allebei,’ zeg ik.

‘Werk je voor je vader? Dat weet ik niet meer precies. Hij heeft het wel eens over je gehad…’

Ik glimlach, want ik weet dat hij liegt. Waarom zou mijn vader over mij beginnen? ‘Ik ben journalist.’

Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Tim verstart en doet een stap bij me vandaan. Dan herstelt hij zich en hij probeert een glimlach op te brengen.

‘Ik werk aan een reisreportage,’ zeg ik. Hij ontspant zich een beetje.

De lange trommelaar komt eraan. Hij ziet er gezond uit en is ongeveer van mijn leeftijd. Hij heeft de fraaist bijgeknipte snor die ik ooit heb gezien en zijn oogleden lijken over zijn ogen te schuiven. ‘Meneer Loveless,’ zegt de man.

‘Ja?’ reageert Tim zonder hem aan te kijken.

‘Kan ik bij de safaririt de walkietalkie van Lesego meekrijgen?’

‘Niet nu,’ zegt Tim, en hij duwt hem weg.

Ik vraag aan de man of hij chauffeur is. Ik stel de vraag in het Sets-wana. De man kijkt verbaasd. ‘Ik sta op de lijst met vervangers,’ zegt hij. ‘Electricity Muyendi.’ Hij geeft me een hand.

Een Muyendi. Even kijken we elkaar recht aan.

‘Wat?’ vraag ik.

‘Ik ben de vervanger van deze man,’ zegt Electricity, waarbij hij naar Tim wijst. ‘Als ik hem niet goed vervang, word ik ontslagen.’

Ik heb zin om te lachen. Hij neemt wel een risico denk ik. Het is net alsof hij me uitdaagt. Dan besef ik dat Tim geen idee heeft wat er zojuist is gezegd.

‘Spreek je hun taal?’ vraagt Tim.

Ik zet mijn thee neer. ‘Ik kom hiervandaan.’

‘Ach, natuurlijk. Zeg, Electricity, kunnen we het meteen even over die walkietalkie hebben?’ Tim slaat nu een andere toon aan, probeert aardig te zijn.

Electricity knikt, maar er ligt een grijns op zijn gezicht als hij een eindje verderop gaat staan.

‘Dames en heren.’ Tim klapt in zijn handen en de mensen bij de schragentafel met het opbellende witte tafellaken houden op met praten. ‘Bij dezen wil ik meneer en mevrouw Stringer hartelijk welkom heten.’ Hij knikt naar een korte man en vrouw die er hetzelfde uitzien en allebei een kakikleurige blouse en broek dragen. ‘Ze zijn vanmorgen aangekomen. En omwille van hen zal ik het programma nog een keer doornemen. Degenen die de dagindeling al kennen, wil ik vragen toch te luisteren. We zijn hier traditioneel ingesteld; als u het oude Afrika zoekt, zult u niet teleurgesteld worden.’

De man die Klaus heet, lacht voldaan en steekt zijn buik naar voren.

‘Om half zes wordt u gewekt…’

‘Lieve help!’ zegt mevrouw Stringer, en ze frunnikt aan de parelketting om haar hals, die roze wordt door de zon.

Tim glimlacht. ‘Dat went vanzelf. Om zes uur is er thee en koffie. Vervolgens kiest u een activiteit waaraan u wilt deelnemen, zoals een wandeling of een safaririt. Tussen half elf en elf uur komt u terug in het kamp om te brunchen. Daarna volgt een siësta. U kunt vrij over het terrein rondlopen, we hebben een zwembad, op de patio liggen boeken, er is een souvenirwinkel…Maar blijf alstublieft op het terrein.’

‘Hoezo?’ vraagt meneer Stringer.

‘Wilde dieren,’ zegt Tim.

Meneer Stringer kijkt opgelaten.

‘Ik ben eigenlijk wel geïnteresseerd in vogels,’ zegt mevrouw Stringer gedwee.

‘O! Twee dagen geleden hebben we tijdens een van onze ochtendwandelingen iets moois gezien,’ zegt Tim. ‘Een python griste een visarend uit de lucht, bij zijn vleugel. Hij sloeg zichzelf eromheen, opende zijn kaken en weg was de vogel. Ja,’ zegt Tim met een zucht, ‘de eeuwige strijd in de wildernis.’

Mevrouw Stringer kijkt aangeslagen, maar pakt toch een brownie van het dienblad dat Julie haar voorhoudt.

‘De afternoontea,’ vervolgt Tim zijn verhaal, waarbij hij zijn kopje omhooghoudt om te laten zien dat hij zelf ook thee drinkt, ‘vindt, zoals u kunt zien, om drie uur ‘s middags plaats. Daarna kunt u met een safaririt mee of een tochtje maken in een mokoro. Rond halfzeven bent u weer terug en hebt u tijd om te luieren ofte douchen en daarna wordt er bij de haard een aperitiefje geschonken voordat het diner wordt opgediend. Dames en heren, veel plezier!’

Ik pak een scone. De mensen vervolgen hun gesprekken.

‘Waar heb jij zin in?’ vraagt Tim.

‘O,’ zeg ik schouderophalend. ‘Ik denk dat ik hier blijf en met wat mensen ga praten.’

Opnieuw kijkt Tim geschrokken. ‘En een safaririt dan? Zou je het leuk vinden als iemand je meeneemt?’

‘Ja, graag.’

‘Electricity!’ roept Tim. ‘Kun jij mevrouw.

‘Mejuffrouw,’ zeg ik.

‘Kun jij mejuffrouw Krause vanmiddag het een en ander laten zien?’

Ik ben weer aan de achterkant van het kamp. Er staan drie safariwagens op een rij. De gasten stappen in en de chauffeurs laden koelboxen in. De wagens zien er niet al te best uit. Van één ervan hangt het spatbord los en de mijne heeft een gat in het zijpaneel aan de voorkant.

Ik vraag Electricity hoe dat komt.

‘Meneer Tim is tegen een boom aan gereden.’

Yissus. Was hij dronken of zo?’

Electricity kijkt nadenkend. Dan ziet hij Tim onze kant op komen en hij begint te lachen. ‘Ee, hij was dronken.’

Ik zie Tim aankomen. ‘Oké, oké?’ vraagt hij, als hij de andere gasten verzamelt en laat instappen.

En dan besef ik hoe hij erover denkt. Hij beschouwt dit als zijn koninkrijk.