HOOFDSTUK 35
Ik voel me buitengesloten. Mijn moeder zit al uren met tante Kazi en Petra Krause te roddelen. Ze heeft haar tassen niet eens uitgepakt. Die staan nog op het zeil, op de plek waar ze ze bij aankomst heeft neergezet. Ook de zeis ligt er nog. Ik ga bij mijn grootmoeder kijken om te controleren of haar oogleden niet zijn gaan hangen. Dan ga ik terug. De vrouwen zitten zo dicht bij elkaar dat ik niet vlak bij hen kan komen. Hun lichamen vormen een driehoek. Het is een vreemd gezelschap. Petra Krause draagt een korte broek en heeft blote benen met blonde haartjes. Tante Kazi heeft gladde bruine benen en gelakte teennagels. Mijn moeder heeft littekens en grote aderen op haar benen.
‘Vertel eens wat er is gebeurd nadat je naar Engeland bent gegaan,’ zegt Petra Krause. Ze haalt een gedeukt pakje sigaretten uit de zak van haar korte broek en maakt het open. ‘Je bent met Craig getrouwd en toen?’ Petra steekt een sigaret op, draait haar hoofd naar links en blaast rook opzij.
‘Nou…’ zegt tante Kazi. Zo te zien weet ze niet waar ze moet beginnen.
‘Ik heb gehoord dat hij een tijdje geleden is teruggekomen,’ zegt Petra.
‘O ja?’ Tante Kazi kijkt verbaasd.
‘Ja, hij runt een van de kampen op Chief’s Island. Ik wil hem graag spreken. Hij is degene die ze hebben opgeroepen toen die jongen was gedood.’
‘Goeie god,’ zegt tante Kazi. ‘Het laatste wat ik heb gehoord, is dat hij naar Zimbabwe was vertrokken. Hij zit dus hier. Heeft hij de leiding over een kamp? Dat is belachelijk! Zoiets kan Craig helemaal niet. Hij is de grootste luilak die ik ken.’
‘Waarom ben je dan met hem getrouwd?’ vraagt Petra.
‘We doen allemaal domme dingen als we jong zijn.’ Tante Kazi draait rond op het zeil als een hond die op een warme dag verkoeling zoekt.
‘Wat was het probleem dan?’ vraagt Petra, en ze blaast opnieuw rook uit.
‘Wat niet?’ reageert tante Kazi.
Mijn moeder giechelt en ik maak me zorgen, want mijn moeder giechelt nooit. Eerst denk ik dat er iets in haar keel vastzit wat ze probeert weg te slikken.
‘Nou,’ zegt tante Kazi, ‘van het begin af aan heb ik te horen gekregen dat die neef van je vader een rokkenjager is.’
‘Hield hij er minnaressen op na?’ vraagt Petra. Ze drukt haar sigaret uit in het zand en pakt haar pen. Ik denk dat ze dit gaat opschrijven.
‘Ik weet niet of hij ooit een verhouding heeft gehad,’ zegt tante Kazi, ‘maar dat wilde hij wel. Die indruk wekte hij in elk geval.’
‘Zo zijn mannen,’ beaamt mijn moeder. Ik kijk haar geschrokken aan. Ze kijkt naar mij en buigt haar hoofd.
‘Zelfs mijn broer?’ vraagt tante Kazi, waarbij ze mijn moeder nauwlettend aankijkt.
Maar mijn moeder trekt haar wenkbrauwen op en kijkt nadrukkelijk mijn kant uit. Volgens mij wil ze me weg hebben. Dan trekt ze vlug haar rok tussen haar benen, staat op en pakt haar tassen. Mijn vader is terug, we hebben zijn auto de tuin in horen scheuren.
‘He hè hè’, zegt mijn vader als hij uit zijn auto is gestapt en naar ons toe komt. ‘Dumelang Bomma,’ zegt hij met een buiging. ‘Candy, Candy, wat zie je er vandaag weer schattig uit! Ga eens als een zoet meisje je oma helpen.’
Ik sta op en loop een eindje achteruit. Ik draai me niet om, want ik wil iedereen kunnen zien om te weten wat ze denken. Petra zit nu op haar knieën, pakt haar notitieblok en steekt dat in haar achterzak. Haar gezicht is helemaal rood geworden. Nu weet ik het zeker. Mijn moeder beweert dat mijn vader verhoudingen heeft en dat betekent dat hij vriendinnen heeft en dit is zijn vriendin: Petra Krause. Daarom is ze dus hierheen gekomen. Ze wil haar vriend zien, mijn vader. Daarom hebben mijn vader en moeder de laatste tijd vaak ruzie.
‘Heb je al theegezet voor oma?’ vraagt mijn vader. Hij is het huis binnen gekomen om me te zoeken. Ik zit hier omdat er nu te veel mensen bij ons zijn. Ik wilde alleen zijn en nog wat van de feesttaart snoepen, maar zodra ik naar binnen stapte, riep mijn grootmoeder me. Zo komt het dat ik nu in haar kamer ben. Het is hier donker en bloedheet.
‘Ee,Rra’ Ik loop naar de deuropening om hem antwoord te geven.
‘Ga nieuwe thee zetten.’ Mijn vader wacht tot ik de kamer van mijn grootmoeder uit ben. Hij wil iets tegen haar zeggen en rammelt met zijn autosleutels in zijn zak. Mijn grootmoeder ligt op haar zij op de matras. Ze zegt dat haar benen pijn doen en dat haar bloeddruk te hoog is.
‘Het staat me niet aan,’ hoor ik mijn vader zeggen. ‘Ik wil niet dat Candy bij hen rondhangt. Je weet hoe Kazi altijd al was.’
Mijn grootmoeder mompelt iets wat ik niet versta.
‘Hoe dan?’ Dat zegt tante Kazi. Haar stem klinkt hard, zoals die van Maya. ‘Hoe ben ik altijd al geweest, Isaac?’ Ze staat in de deuropening van de kamer van mijn grootmoeder en schudt een fles crème op en neer boven haar handpalm.
‘Je moet mensen niet besluipen,’ zegt mijn vader met klaaglijke stem.
‘En jij moet geen hatelijke opmerkingen maken, vooral niet in het bijzijn van je kind, Isaac.’ Zoekend kijkt ze om zich heen, maar ze kan me niet zien, want ik sta pal tegen de muur aan. Overal om me heen zweven stofdeeltjes.
‘Batho ba modimo!’ zegt mijn grootmoeder. Ik wil tegen hen zeggen dat ze geen ruzie moeten maken, omdat het ooglid van mijn grootmoeder dan misschien weer gaat hangen en dan moeten we een ambulance bellen en dan gaan Mary en haar vriendinnen weer allemaal slechte dingen over mijn familie zeggen.
‘Laat Candy erbuiten!’ zegt mijn vader. Ik hoor dat hij zijn kaken op elkaar heeft geklemd.
‘Waar heb je het over?’ vraagt tante Kazi. Ze kan mij nog steeds niet zien, maar ik zie haar wel.
‘Mijn moeder is moe. Ze moet rusten.’
‘Jouw moeder?’ zegt tante Kazi, en ik weet dat ze weer over hetzelfde onderwerp gaan kibbelen als gisteren.
‘Onze moeder dan,’ snauwt mijn vader. ‘Met al die dingen moet je haar niet lastigvallen.’
‘Met al die dingen? Zit Candy eigenlijk wel op school?’
‘Wat?’ Mijn vader lijkt het niet te begrijpen en ik begrijpt het ook niet, ik snap niet waarom tante Kazi daarover begint.
‘Zit ze op school? Ik krijg de indruk van niet.’
‘Ja, ze zit op school. Morgen gaat ze weer.’
En ik denk: nee! Ik wil niet naar school. Stuur me alsjeblieft niet naar school. Ik moet hier blijven om te zien wat er allemaal gebeurt. Mijn benen jeuken en ik moet echt iets pakken om aan mijn benen te krabben.
‘Gek idee dat ze naar dezelfde school gaat als waar wij vroeger op zaten. Vind je niet, Isaac?’
Tante Kazi smeert crème op haar gezicht en wrijft die uit over haar huid.
‘Niet echt,’ zegt mijn vader.
Tante Kazi kijkt geërgerd.
‘Rra?’ roept mijn grootmoeder met onvaste stem vanuit haar kamer.
‘Wat is er, mama?’ vraagt tante Kazi. Ze loopt naar voren omdat ze de kamer van mijn grootmoeder in wil gaan, maar mijn vader staat nog steeds in de deuropening en weigert opzij te gaan om haar binnen te laten.
‘Waar is Candy?’ roept mijn grootmoeder. ‘Ik moet water hebben.’
Ik loop nu ook naar de deuropening, omdat ik word geroepen. Mijn vader doet een stap opzij, zodat ik naar binnen kan. Dan zie ik door het raam mijn moeder. Ze staat buiten op het zand. Ik kan niet zien wat ze doet. Ze staat daar maar en kijkt heel treurig.
Het is avond en ik zit buiten op het trapje aan de achterkant van het huis. Tante Kazi, oom Phil en de kinderen spelen. Maya zit op de schommel en Joe heeft een bal. Tante Kazi heeft haar arm om oom Phil heen geslagen. Ze zegt: ‘Laten we muziek opzetten.’ Oom Phil zegt: ‘Prima, schat.’ Mijn moeder is zich aan het wassen en mijn grootmoeder ligt te rusten. Ik kijk toe. Ze hebben niet eens gevraagd of ik ook wil dansen. Het is net alsof ze me niet zien.
Dan krijgen Lenny Krause en tante Kazi grote ruzie. Het is al laat en ik ben naar buiten gegaan omdat ik niet kan slapen. Lenny Krause en tante Kazi staan aan weerszijden van de omheining. Ik hoor hun stemmen harder en zachter worden, maar vang slechts flarden van het gesprek op. Tante Kazi zegt ‘Hou nou toch op’ en ‘Hij is heus geen wonderkind’ en Lenny Krause zegt ‘In godsnaam’ en ‘Vrouwen zoals jij.’
Iedereen in ons huis heeft tegenwoordig ruzie en zelfs mijn grootmoeder heeft geen tijd voor me.
Ik wil niet naar school, want als ik daar ben, weet ik niet wat er thuis gebeurt. Ik word onrustig als Rra Klap langs de rijen in onze klas begint te lopen, want ik weet al wat er gaat komen. We zitten in een nieuw lokaal. Op de gang zijn zelfs kluisjes, maar ik wil geen kluisje, want daar wordt uit gestolen. Als je iets kostbaars bij je hebt, moet je dat verstoppen. We noemen hem Rra Klap omdat hij klappen uitdeelt. Hij slaat als je je huiswerk niet hebt gemaakt of als je onbeleefd antwoord geeft. Vooral op maandag doet hij dat vaak, want dan heeft hij een babbalas van het weekend. Gisteren heeft hij vast veel bier gedronken, want hij heeft geprobeerd om met zijn auto door het schoolhek te rijden en dat is niet gelukt. Hij heeft een kleine auto en het hek is behoorlijk breed. Toch miste hij de ingang. Hij knalde tegen de zijkant van het hek aan, waardoor zijn autoruit kapotging. Dat weten we doordat Rra Klap een meisje uit de tweede bij zich in de auto had en zij moest naar het ziekenhuis.
Nu is hij chagrijnig en hij heeft een doos met leesboeken op zijn bureau neergezet en heeft gezegd dat we een boek moeten pakken en stil moeten zijn. Daarna gaat hij ons huiswerk ophalen, maar ik heb geen huiswerk gemaakt, omdat ik sinds mijn grootmoeder ziek is geworden niet meer naar school ben geweest. Straks is hij bij mijn tafeltje en komt hij daarachter.
‘Candy Muyendi,’ zegt hij. ‘Wat leuk je ook weer eens te zien.’ Ik ruik zijn adem en die stinkt naar iets doods.
Achterin hoor ik Mary en haar vriendinnen zogenaamd hun best doen om niet te giechelen. Ze hebben me de hele ochtend al uitgelachen, waarbij ze het geluid van een hyena nadeden, naar me wezen en hun hand voor hun mond sloegen.
Rra Klap mag me niet. Hij heeft mijn vader ooit om werk gevraagd, maar die wilde hem niet hebben. Ik houd mijn handen stijf onder mijn tafeltje. Hij wil mijn huiswerk en mijn boek zien, dat weet ik gewoon. Ik heb mijn Engelse boek niet bij me. Ik weet niet eens waar het is. Ik moest het kaften en ik wilde er foto’s van tante Kazi op plakken.
Rra Klap steekt zijn hand uit. ‘Huiswerk,’ zegt hij.
Ik laat mijn hoofd nog verder naar mijn tafeltje zakken.
‘Mosadinyana,’ Geef hier!’ zegt hij.
‘Ik kan het niet vinden,’ mompel ik.
‘Kun je het niet vinden? Je bedoelt zeker dat je het niet hebt gemaakt?’
‘Ee,’ zeg ik heel zacht, omdat het geen zin heeft om tegen Rra Klap te liegen.
Dan stuurt Rra Klap me weg om een tak te gaan halen. Het moet een sterke, lange tak zijn, want hij mag niet breken, zodat Rra Klap er lang mee kan doen. Maar ik wil buiten geen stok gaan halen, want als ik eenmaal buiten ben, zal ik over het schoolterrein rennen en het hek uit gaan en helemaal naar huis toe rennen voordat ze de boom komen omhakken en mijn moeder ontdekt dat Petra Krause de vriendin van mijn vader is.
De jeuk wordt echt vreselijk.
Eerst begin ik te giechelen, net zoals Mary en haar vriendinnen, en Rra Klap kijkt me aan alsof ik in een slang ben veranderd en hij moet wel kijken, of hij wil of niet. Het gegiechel klinkt steeds hoger en vreemder, en dan begin ik hard te lachen. Ik zwaai mijn armen heen en weer, lig in een deuk van het lachen en laat mezelf op de grond vallen. Mijn hoofd doet zeer als ik de vloer raak, maar ik ben blij dat ik nu op de grond lig, want die is hard en houdt me op mijn plek.
Ik rol mijn hoofd heen en weer, heen en weer. Dat is fijn en ik word er draaierig van. Zou mijn grootmoeder zich zo hebben gevoeld toen haar ooglid ging hangen? Iedereen kijkt naar me, echt iedereen in dit lokaal. Twee meisjes die bijna vooraan zitten, hebben vast ook jeuk gekregen, want ik zie dat ze zich krabben. Nu voel ik me nog machtiger dan Rra Klap.
DEEL 8
Petra