HOOFDSTUK 39

Afgelopen nacht heb ik goed geslapen. Ik voelde me net een kind dat aan het kamperen was, zoals vroeger, als papa ons meenam de wildernis in. Ik sliep altijd beter in een tent, of in Betty, stukken beter dan thuis.

Tim Loveless heeft me ondergebracht in de tent die door de gidsen van het kamp wordt gebruikt, vlak achter de bar, bij het buitentoilet. Het bed zakte door en het muskietennet kwam naar beneden. Toch heb ik goed geslapen. Ik heb de gastententen gezien; die zijn veel luxer dan de tenten die papa vroeger had. Ze zijn van alle gemakken voorzien. De bedden hebben een nieuwe houten ombouw die van mukwa is gemaakt. Er is zelfs ruimte voor een boekenkastje en een bureau, eveneens van mukwahout. Geen wonder dat die houtsoort schaars wordt. Achter in de tenten zijn badkamers, waar doucheschuim, shampoo en dikke witte handdoeken liggen. Ik vraag me af hoe de personeelstenten eruitzien. Telkens als ik gisteren in de buurt van het personeelsgedeel-te kwam, dook Tim Loveless op en nam me mee. Je hebt hier drie groepen: het personeel, de gasten, en Tim en die Australische vrouw. Operationeel manager! Dat mens wist niet eens wat ze moest doen toen de generator er gisteravond mee ophield. In vijfendertig minuten had ik het ding weer aan de praat. Die apparaten doen het of ze doen het niet en je weet een oplossing of je weet het niet.

Eerder dan alle anderen ben ik bij de aanlegsteiger. Sommige gasten zitten zich nog vol te proppen bij de afternoontea. Mijn voeten zijn vandaag energiek en ik heb zin om met een mokoro mee te gaan.

‘Ben jij onze stuurman?’ vraag ik aan Electricity als ik hem over het gazon naar de rivier toe zie lopen.

Ee,’ zegt hij, en hij begint de boten los te maken.

Ik krijg het idee dat ik hem stoor. Hij is vandaag niet in de stemming om te praten. Misschien wil hij niet met me praten vanwege papa, omdat ik de dochter van de baas ben. Wellicht heeft hij er spijt van dat hij heeft gezegd dat hij de vervanger van Tim is en dat Tim dronken was. Wie weet heeft Tim hem gewaarschuwd om niet met mij te praten.

Ik spring in de mokoro en ga zitten. Hopelijk komen er geen andere mensen bij, want ik wil mijn benen strekken. Dan zie ik een mes op de bodem van de boot liggen. Het is een bijzonder mes met een breed lemmet en een handvat dat in bruin leer is gewikkeld, net lang genoeg om je vuist eromheen te ballen. Onder aan het lemmet zit een stukje metaal dat op decoratieve wijze omhoogkrult. Ik vraag me af hoe Elec-tricity aan zo’n mes komt.

De gasten komen eraan. De taart is zeker naar hun hoofd gestegen; ze zetten het bijna op een rennen terwijl ze als één luidruchtige groep naar de aanlegsteiger gaan. Ik voel dat de dieren in het gras een veilig heenkomen zoeken en boven me stoot een visarend een waarschuwingskreet uit.

Electricity vertrekt als eerste. Ik hoop dat ik zelf een stuk mag varen. Vroeger deed ik dat ook als ik met Isaac meeging, al beweerde hij altijd dat hij het beter kon dan ik. Ik zou het best weer eens willen proberen. Het is heerlijk om dicht bij het water te zijn.

We reizen in konvooi over de rivier en passeren zijrivieren die kronkelend in de verte verdwijnen. Er is geen wolkje aan de lucht. Als dit Zuid-Afrika zou zijn, zou het op de rivier wemelen van de toeristen.

Een van de andere gidsen haalt ons in en gaat nu voorop. Zo te zien vindt Electricity dat niet prettig. Ik merk dat hij sneller probeert te gaan. De eerste stuurman is jong. Zijn bewegingen zijn wat onzeker. In zijn boot zitten de aantrekkelijkste toeristen. De man heeft zijn haar glad naar achter gekamd en heeft een dure camcorder bij zich. De vrouw heeft een witte sjaal om haar nek gewikkeld en draagt een grote zwarte zonnebril, zo een als mijn moeder vroeger had. De vrouw draagt schoenen met hoge hakken, zag ik toen ze naar de boot toe wankelde.

‘Zitten hier veel nijlpaarden?’ roep ik naar Electricity.

‘Zat!’

Ik hoor een bulderend geluid en als we een bocht om gaan, zie ik de witte boeg van een speedboot. De rivier is hier smal. Er is amper ruimte om de speedboot te laten passeren. Maar hij vaart langs en onze kano’s deinen in het kielwater.

‘Daar zit er een,’ zegt Electricity.

Ik kijk dezelfde kant uit als hij en zie twee piepkleine driehoekjes: de punten van de oren van een nijlpaard. Even later zijn ze weg. Ik begin te tellen, want ik weet hoe lang een nijlpaard onder water kan blijven. Electricity stuurt onze boot een eindje naar rechts, maar de jonge stuurman voor ons gaat rechtdoor. Zou hij de oren van het nijlpaard niet hebben gezien? Dan rimpelt het water en werpt het nijlpaard zich omhoog. Yissus, wat een joekel! Een mannetje van zo’n drieduizend kilo. De boot lijkt nu piepklein en knalt boven op het nijlpaard en het nijlpaard doet zijn bek zo wijd open dat ik mijn eigen kaken voel strak-trekken. Ik zie zijn snijtanden, scherp als de punt van een mes, en de borstelharen bij zijn bek. Dan bijt hij. Nog voordat hij bijt, kleurt het water rood. Dat is geen bloed, maar een stof die wordt afgescheiden als een nijlpaard gaat vechten.

‘O, mijn god!’ schreeuwt een vrouw in de boot achter ons. Volgens mij is het mevrouw Stringer, de vrouw die vogels wil zien, maar ik kijk niet om, want ik wil volgen wat er voor me gebeurt. Ik moet me concentreren. Er is geen enkele beweging en het is doodstil geworden. Electricity heeft ons naast de lege boot gemanoeuvreerd. Het nijlpaard is weg. Hij moet pal onder ons zitten. Had ik maar een wapen. Ik zoek dat rare mes dat ik op de bodem van de boot heb zien liggen. Maar Electricity heeft het al gepakt en houdt het boven zijn schouder in de aanslag. Hij wacht. Rechts van me beweegt iets en ik zie een man en een vrouw tussen het riet. Het zijn de mensen uit de eerste boot. Ze zijn erin geslaagd de oever te bereiken, maar waar is de stuurman?

Ik zie Electricity achteruitdeinzen en doe dat zelf ook, want ik weet wat er gaat gebeuren. Er zijn vijf minuten verstreken. Het nijlpaard moet bovenkomen. Veel langer kan hij zijn oren en zijn neus niet dicht houden. De spanning zorgt ervoor dat ik blijf zitten. De hele rivier wacht. Zelfs de vogels zijn stil geworden. Als de kop van het nijlpaard bovenkomt, duikt Electricity naar voren en boort het mes in het voorhoofd van het beest. Daar blijft het zitten, als een pijl in een schietschijf. Electricity moet het ding er diep in hebben gestoken. Toch ziet het er nietig uit, een stukje glimmend metaal in zo’n grote kop.

Opeens dobbert er een stuk van de kapotte mokoro langs. Ik schrik ervan, want dit drukt me met mijn neus op de feiten. De boot is volledig verwoest en nu zijn wij aan de beurt. We hebben geen kans om onszelf op tijd in veiligheid te brengen. Dan hoor ik de vrouw achter me opnieuw schreeuwen. Het nijlpaard beweegt. Het mes drijft naar de kant en het beest stormt het water uit. Nu pas zie ik dat het dier littekens op zijn flanken heeft. Sommige zijn oud, maar ik zie er ook een dat nieuw lijkt, wat aangeeft dat het beest recent heeft gevochten. Het nijlpaard brult als hij de oever bereikt. Zijn korte poten denderen over de papyrus en stampen alles plat.

‘Wegwezen!’ roep ik, en met mijn armen in het water probeer ik ons weg te peddelen.

Maar het nijlpaard snuift en werpt zich met oorverdovend gespetter weer in de rivier. Het water is zo woelig dat ik niet kan volgen wat er gebeurt, totdat ik zie dat het nijlpaard er weer uit is. En nu heeft hij het gemunt op de toeristen tussen het riet. De vrouw probeert vastere grond onder haar voeten te krijgen, maar ze heeft hoge hakken aan en ik hoor haar snikken. Ze glijdt telkens uit en huilt aan één stuk door.

‘Het mes!’ roep ik naar Electricity, maar hij heeft het al terug. Op dat moment draait het nijlpaard zich om en stort zich op ons. Electricity steekt het nijlpaard in de nek en het verdwijnt onder water. Daar worstelt het met het mes. Er komt een opbellende handtas bovendrijven.

Nu is er echt bloed. Electricity staat op de oever. Hij heeft een boomstronk gepakt en mept het nijlpaard daarmee op zijn kop, slaat het dier alsof het een kleine hond is. Zijn gezicht is uitdrukkingsloos. Het nijlpaard grijpt de boomstronk. Ik verbaas me over zijn volharding. Dan lijkt Electricity een besluit te nemen en laat hij het dier gaan. Het nijlpaard verdwijnt, dendert over de oever. Ik zie de vermiste stuurman wanhopig naar de kant toe zwemmen.

‘Mijn handtas!’jammert de vrouw op de oever.

‘De camera! Die was niet verzekerd!’ roept de man.

Ik heb zin om te lachen. Deze man heeft zojuist hun leven gered en zij denkt aan haar handtas en hij aan zijn camera. Ik had verwacht dat Electricity triomfantelijk zou kijken, maar hij loopt rond, raapt stukken van de boot bijeen, pakt een cameratas en een in tweeën gebroken verrekijker. Zorgvuldig legt hij alle voorwerpen op een stapel, alsof het belangrijk is dat dit ordelijk gebeurt.

‘Help eens,’ roept hij naar de andere stuurmannen, die toekijken vanaf de oever, waar ze waarschijnlijk voor hun eigen veiligheid naartoe waren gevaren. Nu komen ze bang en beschaamd in actie.

Ik zit in de bar en kijk gebiologeerd naar de flessen, naar de manier waarop ze in de spiegel achter de bar worden gereflecteerd. Ze zien er heel uitnodigend uit, glanzend, met de nieuwe vierkante etiketten erop en de heldere vloeistof erin. Er hangt een rare stemming in het kamp. Bij het kampvuur probeert Tim Loveless de toeristen al een tijdje te kalmeren. Meneer Stringer dreigt met een rechtszaak. ‘Ik ga jullie aanklagen!’ roept hij om de haverklap.

‘Neem een brandy,’ zegt Tim Loveless.

‘Tjonge,’ zegt mevrouw Stringer. ‘Ik vond nijlpaarden altijd van die schattige dieren.’

‘Er zijn geen gewonden gevallen,’ zegt Tim. Hij heeft geen idee hoe hij dit moet aanpakken. Om de paar minuten rent hij weg om radiocontact te maken. Met wie? Met mijn vader? Of met Isaac? Hij zegt dat hij natuurbeheer heeft ingelicht en dat natuurbeheer, zo deelt hij meneer en mevrouw Stringer mee, mensen zal sturen die het nijlpaard komen afschieten. Maar hij vertelt er niet bij hoe die kunnen weten welk nijlpaard ze moeten hebben. Julie, de Australische vrouw, ziet rood en biedt iedereen bij het kampvuur hapjes aan. De dikke man, Klaus, kijkt verongelijkt. Volgens mij is hij jaloers omdat hij niet met ons is meegegaan, omdat hij het drama heeft gemist.

Electricity zit naast me aan de bar. Hij zit kaarsrecht op een kruk met glanzende bovenkant. Hij ziet er raar uit, want om zijn hoofd zit een groot stuk vies verband dat er te losjes omheen is gewikkeld. Volgens mij verkeert hij nog in shock; ogenschijnlijk is hij heel kalm, alsof hij niemand bang wil maken.

‘Word je met het vliegtuig weggebracht?’ vraag ik.

Electricity pakt een flesje Lion-bier en kijkt ernaar alsof hij niet weet wat het is. Ik klok mijn eigen bier naar binnen.

‘Tim beweert dat er geen vliegtuig is.’

Op dat moment vliegt er een Cessna over en we zien dat de witte rook een spoor achterlaat in de donkerblauwe lucht. Het toestel vliegt laag over, het zal ergens in de buurt gaan landen.

‘Mag ik je interviewen?’ vraag ik. In mijn achterzak heb ik een notitieblokje zitten. Ik haal het eruit en zie dat het een beetje nat is geworden. Mijn broek is inmiddels droog, maar ik had niet aan mijn notitieblokje gedacht.

‘Natuurlijk,’ zegt Electricity. Als hij me recht aankijkt, voel ik me naakt. Ik pak een servet en zoek een pen.

‘Je hebt hun en ons leven gered.’

Electricity knikt en kijkt plechtig.

Het is een rare situatie. We zitten in een bar met glanzende flessen drank en de man die bij me zit, heeft met een nijlpaard gevochten en is als winnaar uit de strijd gekomen. Ik ben opgegroeid met verhalen over mannen die tegen dieren hadden gevochten, tegen olifanten, krokodillen en buffels. Maar ik had zoiets nooit met eigen ogen gezien, en deze man heeft niet gevochten om er zelf beter van te worden, maar om andere mensen te redden.

‘Electricity, vriend,’ zegt Tim Loveless. Hij heeft de toeristen bij het kampvuur achtergelaten en is naar de bar toe gekomen. ‘Zoiets heb ik in al die jaren nog nooit meegemaakt,’ zegt hij tegen mij. ‘Nooit één incident.’ Hij kijkt me aan alsof hij zal gaan zeggen dat ik dit moet opschrijven.

‘Behalve die jongen dan,’ zeg ik.

Ik weet niet of Tim me echt niet heeft gehoord of dat hij doet alsof. ‘Gaat het?’ vraagt hij aan Electricity. ‘Heb je alles wat je nodig hebt? Vanavond niet te veel bier, hè?’

Electricity brengt het flesje Eion-bier vastberaden naar zijn lippen en drinkt. Yissus, die heeft dorst. Hij blijft maar drinken. ‘Gidsen mogen geen alcohol,’ zegt Electricity tegen me als het flesje leeg is. ‘De baas is bang dat we dronken worden.’ Dan zwijgt hij en we luisteren allebei naar de geluiden van dronken gelach die bij het kampvuur vandaan komen.

‘Hoe kom je aan dat mes?’ vraag ik aan Electricity als Tim terugloopt naar de gasten.

Electricity’s ogen beginnen te glinsteren. ‘In Hong Kong besteld. Het is een kungfuwapen, een vlindermes.’

‘Wat heeft het gekost?’ vraag ik verbaasd.

‘Honderdtweeëndertig Amerikaanse dollars.’

‘En…’ Ik pak nog wat servetten om op te kunnen schrijven. ‘Is het waar dat zoiets nog nooit was gebeurd?’

‘Op zich wel.’ Electricity schudt zijn hoofd, waardoor het verband wegschuift. ‘Maar de nijlpaarden worden steeds gevaarlijker, omdat ze gek worden van de speedboten. De dieren zijn niet bang meer. Ik werk hier sinds halverwege de jaren tachtig. Vroeger had je ongeveer één aanval per jaar, tegenwoordig een paar per maand.’

‘Hun gedrag verandert dus?’ Ik ga zachter praten, want ik zie dat Tim weer hierheen komt en ik vraag vlug: ‘En de hyena? Hoe zit dat?’

Electricity draait zich om en blikt over zijn schouder naar het kampvuur. ‘Er gebeuren hier rare dingen, zoals wat mijn broertje is overkomen.’

‘Je broertje?’ Ik houd op met schrijven. ‘Was het je broer die door de hyena is aangevallen?’ Ik snap niet waarom ik die link niet eerder heb gelegd.

Electricity kijkt me aan en hij heeft een uitdagende blik in zijn ogen. ‘Het gaat niet goed met hem,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Mijn vader zegt.

‘Hoe bedoel je?’ vraag ik voorzichtig. ‘Hoezo gaat het niet goed niet hem?’

‘Hij heeft lelijke verwondingen.’

‘Is de jongen hier?’

Electricity wrijft de condens van zijn flesje bier. Dan veegt hij zijn natte vingers af aan de bovenkant van de bar. Hij zwijgt, maar ik weet het antwoord al. De jongen is dus niet dood.

Dat probeert Tim te verbergen. Mijn vader weet het ook. Net als Isaac.

‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik met gedempte stem, terwijl ik me naar voren buig. ‘Is hij de tent uit gegaan?’ Bij het kampvuur hoor ik toeristen lachen. De lach van mevrouw Stringer klinkt hysterisch.

‘Nee, natuurlijk niet,’ zegt Electricity, en hij leunt geërgerd achterover op zijn kruk. ‘Waarom zou hij? Bovendien was hij ziek. Dat was het hele punt. Hij had koorts en was niet sterk genoeg om de tent uit te gaan, zelfs niet als hij dat had gewild. De hyena heeft de tent opengemaakt.’

Ik leun ook achterover op mijn barkruk en voel de poten wiebelen.

‘Dat hebben ze geleerd,’ zegt Electricity. ‘Het begon ermee dat ze het kamp binnen kwamen en spullen meenamen, zoals laarzen die iemand buiten de tent had laten staan of een hemd dat over een scheerlijn hing. Ze hebben zelfs een keer geprobeerd om een wiel van een vliegtuig op te eten.’ Hij lacht, maar het klinkt verbitterd. ‘Daarna leerden ze een tent open te maken. Aanvankelijk namen ze alleen eten en zo mee, later…’ Electricity kan mijn volgende vraag al raden. ‘We hebben het aan Tim gemeld. Die is ervan op de hoogte. We hebben om hangsloten gevraagd, maar hij zei dat die er niet waren.’

‘Waarom ligt je broertje niet in het ziekenhuis?’

Electricity zucht. ‘Na de aanval is hij naar een kliniek gegaan. Daar zeiden ze dat hij naar Maun overgebracht moest worden. Tim zei dat er geen voertuigen beschikbaar waren en dat er ook geen vliegtuig was, dat de arts maar hierheen moest komen. Dat is niet gebeurd. Ik wilde mijn broertje zelf naar het ziekenhuis brengen, maar daar is hij te zwak voor. Mijn vader wil niet dat hij wordt verplaatst, omdat zijn toestand dan verder zal verslechteren. Gisteren heb ik tegen Tim gezegd dat als hij er niet gauw voor zorgt dat er een dokter komt, ik hem bij de vreemdelingendienst ga aangeven.’

‘Vreemdelingendienst?’

‘Denk je dat hij hier legaal is?’ snauwt Electricity. ‘Ik ken Tim Love-less. Die is hier met een tandenborstel en een extra korte broek aangekomen toen ik nog een kind was. Hij heeft hier toen een tijdje gewerkt, verknoeide het, werd ontslagen en kwam weer terug. Hij is monteur, een waardeloze monteur, geen manager. En Julie? Dat is zijn vriendin en die is kapster!’

Niet te geloven dat Isaac hier niets tegen heeft gedaan. Hij hoort toch de leiding te hebben? Zou hij weten wat er speelt? En wat is erger, dat hij het niet weet of dat hij het wel weet en er niets aan doet? Hoe het ook zij, het maakt iets duidelijk. Ik herinner me Isaac als kind en dat is het beeld dat ik najaag. Een kind dat dol was op de wildernis, graag ging jagen, mijn enige vriend. Dit is zonde van mijn tijd geweest. Als hij op deze manier een kamp runt, is hij veranderd in iemand die alleen maar aan zichzelf denkt.

‘Laten we gaan,’ zegt Electricity, en we verlaten de bar voordat Tim weer opduikt. Ik loop achter Electricity aan door het kamp, over een pad waar ik niet eerder ben geweest. Het schemert. Ik voel het licht afnemen en de warmte van de dag wegsijpelen. De personeelstenten liggen aan de rand van het kamp, zo’n tien meter bij het toegangsbord vandaan. Het zijn vier dunne groene tenten van het type dat ik thuis als kind had. Ze staan in een vierkant om een klein, gedoofd vuur. Er hangt een bedompte lucht. Ik ruik mijn eigen zweet. Het gras is weggehaald, maar her en der groeien weer pollen en overal ligt rotzooi. Een lege plastic Fanta-fles, twee gedeukte kartonnen verpakkingen van Kentucky Fried Chicken die helemaal uit Maun gekomen moeten zijn, gebruikt maandverband, afgebrande lucifers, stukken van een harde groene wierookbrander om muskieten te verjagen.

‘Bavianen,’ zegt Electricity, wijzend naar de troep. ‘In het personeels-gedeelte zijn geen echte vuilnisbakken. Er zijn ook geen toiletten of douches.’

Verderop hoor ik mensen klappen en joelen. Er zullen wel gasten bij de ingang van het kamp zijn gearriveerd. Die zijn aangekomen met de Cessna die we eerder hebben gezien. Er wordt een autoportier dichtgeslagen en dan hoor ik stemmen. Eén stem herken ik meteen: Kazi.

Electricity bukt zich om de flap van een van de tenten open te maken. Er zitten grote scheuren in. Het canvas wordt bij elkaar gehouden met plakband en grote veiligheidsspelden die je voor babyluiers gebruikt. Hij gebaart dat ik dichterbij moet komen, maar eigenlijk durf ik niet naar binnen te kijken. Ik wil de jongen niet zien, maar het moet.

DEEL 9

Kazi