HOOFDSTUK 36
Yissus, wat is die Candy is een raar meisje. Het verbaast me niets dat ze op school is doorgedraaid. Ze is net een katrol die te strak is opgewonden. Net een gondel van de kabelbaan die langs de Tafelberg omhoog-glijdt en waarvan je je afvraagt hoe het mogelijk is dat het ding aan de kabel blijft hangen. Toen ik gisterochtend de tuin van Mma Muyendi in liep, merkte ik al dat er iets niet in orde was. Candy was zo opgewonden over Kazi dat ik dacht dat ze zou ontploffen. En zoals ze naar Kazi en mij keek, haar hoofd schuin naar de ene kant en daarna naar de andere kant, verlangend naar een dramatische wending. Ze is gewend om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Volgens mij zit er een steekje bij haar los.
Op het moment dat Candy op school door het lint ging, begonnen de andere meisjes ook raar te doen. Ze giechelden, hadden jeuk en vielen flauw. Ook krabden ze zich met van alles en nog wat: stenen, borstels, linialen, pennen. Ze schuurden zelfs met hun lichaam langs de muur. Daardoor gingen ze bloeden. Op de eerste dag smeerden de ouders de kinderen in met zinkzalf. De tweede dag probeerden ze of inwrijven met petroleum hielp. Toen stuurde de hoofdmeester Candy naar huis. Hij zei dat ze pas mocht terugkomen als ze weer beter was.
Maar wat had ze dan? Dat zei niemand, maar ik had er ooit iets over gelezen. Vorig jaar is er een soortgelijk incident geweest op een school in Sepopa. En ook helemaal in het zuiden, in Cape Province. Het begint altijd bij meisjes, van dat rare gedrag dat als een bosbrand om zich heen grijpt. Het doet denken aan hysterie in de negentiende eeuw, omdat het altijd om meisjes gaat.
Sommige mensen beweerden dat het hekserij was. Zwarte magie!
Daar had ik geen moment aan gedacht. Als er iets misgaat, komen de mensen meteen met hekserij aanzetten. Yissus, dat zeiden ze ook toen mijn moeder was overleden. Om twee uur ‘s middags werd haar dood vastgesteld. Om vijf uur diezelfde middag stonden er voor ons huis al mensen over hekserij te praten. Daar kan ik beter niet aan denken.
Ik zit al uren uit het raam te staren. Zoals gewoonlijk ben ik om vijf uur opgestaan. Inmiddels is het bijna acht uur. Normaal gesproken zou ik al lang aan het werk zijn. Dan open ik mijn slaapkamerraam en kijk naar rechts, naar de Tafelberg. De hellingen liggen dan nog in de schaduw, maar verder naar boven schijnt de zon op het graniet. Links zijn de glanzende torens van de kantoorgebouwen en beneden is het fel-oranje licht van de baai. Het is het tijdstip waarop het zilveren schijnsel van lampen die ‘s nachts op de veranda’s zijn blijven branden te fel is in de vroege ochtend. Dat is de beste tijd om te werken, voordat ik naar kantoor ga. Maar sinds ik freelancer ben, hoef ik niet meer naar kantoor. Er zitten veel voordelen aan freelancer zijn. Ik hoef geen koffie voor anderen meer te zetten en hoef niet meer aan te horen hoe iemands weekend is geweest. Het nadeel is dat je niet altijd hoort of er werk is. Als ik een maand geleden niet naar kantoor was gegaan om oude post op te halen, had ik nooit gehoord dat er een special over Botswana op stapel stond. Ze zouden me misschien niet eens hebben gevraagd.
Al jaren lees ik alles over thuis wat ik maar te pakken kan krijgen. Ik heb alle knipsels over de delta bewaard: over moerasland, nijlpaarden, uitbaggeren, archeologische vondsten, wilde honden en overstromingswaarschuwingen. Die artikelen gaan vooral over reizen en toerisme of over natuurbehoud. Als een artikel redelijk dicht bij de voorpagina staat, gaat het over mensen die door een wild dier zijn aangevallen. Als het slachtoffer uit Zuid-Afrika komt, is het voorpaginanieuws. In Botswana vallen wilde dieren veel vaker aan dan in enig ander land in zuidelijk Afrika. Dat heb ik drie weken geleden gelezen. Zou het waar zijn?
Vanuit dit raam zie ik de oprit van de familie Muyendi. Her en der liggen onderdelen van een landrover en op de tegels liggen platgetrapte moerbeien. Het paars is zo donker dat het bijna zwart is, als het bloed van een inktvis.
Mijn mobiele telefoon gaat en ik klap hem open. Dat vind ik prettig aan dit model, dat je het kunt dichtklappen als je klaar bent. Het is een SMS’je van Kirk. Ik lees het niet eens.
Dit is mijn oude kamer en er is niets veranderd. Er wordt nog steeds van me verwacht dat ik op die akelige hoogslaper slaap. De eerste avond dat ik erop klom, trof ik Nelly aan, die helemaal onder het stof zat. Ze was in geen jaren aangeraakt en het stiksel is losgeraakt. Ik probeer me te herinneren hoe het voelde toen ik dacht dat Nelly echt was en ik voor haar moest zorgen. De dag waarop de olifanten werden doodgeschoten was de dag dat ik haar afdankte.
Vanwege de bomen kan ik het huis van de Muyendi’s minder goed zien dan vroeger. Toen kon ik hiervandaan zien of Isaac er was en dan rende ik meteen naar de buren toe. We zouden gaan samenwonen. Dat dacht ik echt! Dat liet ik hem telkens weer beloven. We zouden een landrover voor elkaar kopen, zo een als Betty. Betty ligt nu uit elkaar. Ik heb wat onderdelen in de tuin van de Muyendi’s zien liggen. Isaac moet de landrover uit elkaar hebben gehaald nadat ik was vertrokken.
Papa zei altijd dat Betty onbetrouwbaar was. Net een vrouw, zei hij. Wat krijg je als kind toch veel kak te horen. Vrouwen zijn onbetrouwbaar, onberekenbaar en zwak, en maken zich te druk om hun uiterlijk. Als dat je als kind wordt voorgehouden dan geloof je dat. Pas toen ik hier weg was, begon ik de dingen anders te zien.
Ik kan me geen landrover veroorloven. Ik kom niet verder dan een bakkie. De rit hierheen is goed verlopen. Ik stak mijn hoofd uit het raam en voelde me net zo vrij als vroeger boven op Betty. Ik ben alleen gestopt toen ik toevallig langs Riley’s Hotel kwam. Dat is echt enorm veranderd. Het is nu een driesterrenhotel waar zakenlieden congressen houden. Eromheen liggen groene gazons en op opzichtige wegwijzers staat te lezen hoe ver het is naar Gaborone. In de lounge, waar ik vroeger met mijn vader kwam, zie je overal tafellampen en sfeerverlichting. De banken zagen er zelfs schoon uit. Alleen de buffelkoppen aan de muur zijn nog hetzelfde.
Ik heb Isaac amper gezien sinds ik hier ben, en ik ben er al een week. Ik wist dat hij een geslaagd man was, als je succes tenminste afmeet aan geld en macht, wat de meeste mensen doen. Hij heeft het gemaakt en er zijn weinig Batswana die dat voor elkaar krijgen in de toeristenindustrie. Ik wilde dus weten hoe hij nu is en of er nog iets over is van wat we vroeger samen hadden. Yissus! Wat een domme redenering.
Ons hek moet nodig worden gerepareerd. De hoekpalen zijn niet eens recht. Langs de rivier zijn nieuwe telefoonpalen het zand in geramd. Als kind zou ik het prachtig hebben gevonden om dat te zien. Zoiets zou Isaac en mij uren hebben beziggehouden.
Wat is er met het moeras gebeurd? Vroeger kwam de rivier tot ons huis. Toen moesten we een boot helemaal tegen ons trapje aan trekken, anders zou hij weg dobberen. De rivier is gekrompen. Er staan nu bomen waar vroeger moeras was. Is het een cyclus of duidt het op dingen die nog zullen komen? Ik weet echt niet of de delta wel zo kwetsbaar is als sommige mensen denken.
Isaac is getrouwd. Hij heeft twee kinderen. Een jongetje dat Bulldog wordt genoemd, maar dat kan niet zijn echte naam zijn, en dat meisje, Candy, die gek begint te worden. Grace, zijn echtgenote, lijkt me een aardige vrouw, ook al zit ze bij hem onder de plak. Toen hij gisteren kwam aanrijden, stond ze meteen op. Ze moet zich niet op haar kop laten zitten. Dat zou ik nooit doen. Hij is nu dik en het gekke is dat hem dat goed staat. Hij is een imposante verschijning.
Toen ik hem op het feest zag, voelde ik zijn aanwezigheid, ook al was hij aan de andere kant van de tuin van de Muyendi’s. Ik wist dat hij me had gezien en ik wist dat hij dat wist. Toen zakte zijn moeder in elkaar. Ik wilde net een praatje met hem gaan maken toen de hel losbrak en ik met mijn bakkie opeens mensen naar huis moest brengen. Als je in deze contreien een auto hebt, is die van iedereen. Er is al twee keer gevraagd of ik bij een begrafenis wil rijden.
Ik kijk naar mijn notitieblokken, die op mijn moeders oude kaptafel liggen. Waarom heeft mijn vader die kaptafel hier neergezet? Kan hij het niet verdragen ernaar te kijken? Haar haarborstels liggen er nog. Ik pak er een. De met zilver ingelegde achterkant voelt koel aan. Ik zie mijn moeder weer aan deze kaptafel zitten terwijl ze haar haar borstelt. Hoe oud was ze toen ze stierf? Zesendertig? Dat is maar een paar jaar ouder dan ik nu ben. Man, wat een raar idee.
Wat zou er van ons dienstmeisje Nonny zijn geworden? Misschien woont ze nog in Sehuba. Had ze zelf kinderen? Dat weet ik dus niet meer. Dat ik me dat niet herinner, komt doordat ik haar niet als individu beschouwde. Zo ben ik nu eenmaal opgevoed. Ik dacht echt dat ze blij was met onze kliekjes.
Er liggen vijf notitieblokken opgestapeld, maar alleen het eerste blok is beschreven. Daarin staan hoofdzakelijk aantekeningen die ik vorige week tijdens de kgotla heb gemaakt. Ik voelde me gedwongen om aantekeningen te maken, omdat de mensen dat nu eenmaal van me verwachten. Als je een of andere functionaris interviewt, kijken ze altijd van jou naar je notitieblok, en dan zwijgen ze even, zodat je hun uitspraken kunt noteren. Ze denken dat het van groot belang is wat ze zojuist hebben gezegd, menen dat het feit dat ik naar hen luister automatisch betekent dat ze iets interessants te vertellen hebben. Maar meestal weten ze fokol. Daarom ben ik freelancer geworden. Ik had er genoeg van om op pad te worden gestuurd om mensen te interviewen over verdrinkingen, verkeersongelukken met dodelijke afloop, rechtszaken en opstootjes in de gevangenis.
Die kgotla sloeg echt nergens op; ik kan er nog kwaad over worden. Dat is het hele punt, je zet die mannen op een podium neer en wat krijg je dan? Dan verbieden ze een vrouw om een broek te dragen. Yissusl Ik zag ze naar me kijken toen ik binnenkwam. En maar gluren, en net doen alsof ze ergens anders naar keken. En ik moest beslissen waar ik me zou opstellen: ik kon vooraan gaan staan bij de mannen of ik kon aan de zijkant gaan zitten bij de vrouwen.
Ik probeerde zo dicht mogelijk bij het podium te komen. Het was best koel, een graad of twintig, zo’n ochtend om je takkies aan te doen en langs de rivier te rennen. Maar ik had een missie. Ik wilde weten wat ze over die jongen zouden zeggen. Het leek me niet dat ze een kgotla konden houden zonder dat onderwerp ter sprake te brengen. En als het over die jongen ging, ging het vanzelf ook over de kampen. Ik had informatie over die kampen nodig, want ik vond dat ik een andere draai aan mijn artikel moest geven. Het is gebeurd op de dag dat ik hier aankwam. Mijn vader vertelde het me. ‘In Wilderness Camp is een kind gebeten,’ zei hij. ‘Heb je aan mijn brandy gezeten, Petra?’ Als mijn gegevens kloppen, is dat die avond geweest.
De kgotla was anders dan vroeger. Toen werd de bijeenkomst onder een boom gehouden, maar nu staat er een opzichtig podium, waarop de hoogwaardigheidsbekleders onder een stoffen afdak zitten. Het was tien voor half twaalf toen ik arriveerde. De mannen waren bij punt 3 van de agenda en hadden zojuist het onderwerp poliocampagne aangesneden. Yissus! Vorig jaar verstopten sommige mensen hun kinderen in de wildernis toen de mobiele gezondheidsdienst langskwam. Ze zeiden dat de poliocampagne een complot van de regering was dat Bijbelse proporties aannam. Het kwam erop neer dat de kinderen volgens hen niet ingeënt, maar gedood zouden worden.
Ik posteerde me naast een man met een pezig lijf, die op één been was neergehurkt en een blauwe overall aanhad. Opeens had ik door wie het was: Isaacs oude vriend Peter Mponda. Hij zag er oud uit en zijn gezichtshuid was verslapt, wat je vaak ziet bij mannen die niet jong meer zijn.
Ik pakte mijn notitieblok, maar schreef niets op. Toen pakte het stamhoofd de microfoon. Ik had hem niet eens het podium zien bestijgen, had niet gemerkt dat hij iets wilde gaan zeggen. Ik dacht aan Peter Mponda en de dag dat ik hem en Isaac in de wildernis met een antilope aantrof. Wat was ik toen bang dat Isaac zou worden meegenomen. Papa moet iets hebben geregeld, maar dat had ik toen niet door. Ik wist alleen dat Isaac een tijdje niet tegen me sprak.
Ik herinner me de oom van het stamhoofd. Die had van die scherpe jukbeenderen en een knoestige oude knopkirie waarmee hij tijdens geschillen op het zand stampte.
‘Dat is niet in overeenstemming met onze cultuur,’ zei Kariba, het stamhoofd.
De mensen draaiden zich naar me om.
Wat is er? dacht ik. Wat druist er tegen onze cultuur in? Waarom kijken jullie naar me?
‘Daarom,’ zei het stamhoofd, ‘mag een vrouw die een broek draagt een kgotla niet bijwonen.’
Ik knikte alsof ik het daar helemaal mee eens was, maar mijn hoofd tolde. Wat was zijn probleem? Hij hoorde iets over de poliocampagne te zeggen en nu ging het opeens over mij. Maar hij keek niet naar mij, hij keek naar de leden van de kgotla, de vrouwen die met gestrekte benen op het zand zaten en de mannen die op houten stoelen zaten en hun gezicht afschermden tegen de zon.
‘Mensen die niet fatsoenlijk gekleed zijn moeten weg. Ze mogen pas terugkomen als ze geschikte kleding dragen,’ zei het stamhoofd.
Mensen? Hij bedoelde mij!
‘Een broek past niet in de Tswanacultuur. Er zijn tegenwoordig al te veel Batswana die de cultuur van een ander volk nabootsen.’
Ik keek nog steeds stug voor me uit. Sinds wanneer behoorde ik tot een andere cultuur? Herkent hij me niet? Zijn oom heeft me als meisje gekend en ik heb hém gekend toen hij nog een kind was!
Ik bekeek de mannen op het podium stuk voor stuk en zag dat ze een boodschap wilden uitstralen. Ze wilden hun macht tonen, niet ten opzichte van mij, zelfs niet tegenover de andere vrouwen, maar tegenover zichzelf. Want die macht zijn ze kwijt, hè? Ze zijn hun macht kwijt. Wie luistert er nog naar een stamhoofd of een dorpsoudste? De regering neemt de beslissingen. En die beslissingen sijpelen door naar het volk. En wat droeg het stamhoofd zélf? Hij had een honkbalpet achterstevoren op zijn hoofd staan.
Wat heeft het voor zin om mij weg te sturen van de kgotla’? Ze moeten op iemand vitten. Daarmee willen ze zeggen: jij bent anders, wegwezen! Alsof ik door een broek te dragen zo’n bedreiging vorm. Mijn gezicht gloeide. Maar ik knikte en liep rustig tussen de leden van de kgotla door. Ik kom hiervandaan. Waarom maak ik er zo’n punt van? Yissus! We zijn allemaal immigranten. Niemand komt hier oorspronkelijk vandaan.
‘De blanke vertrekt,’ hoorde ik iemand zeggen toen ik een groepje mannen passeerde. Inderdaad, ik vertrok. Ze vinden dat ik hier niet thuishoor. Wat ben ik dan? De mensen in Zuid-Afrika vragen altijd of er in Afrika een plek voor blanken is. Het zijn uiteraard de blanken die dat vragen. Daar had ik altijd om gelachen. Maar ik had dan ook niet gedacht dat ik hier niet welkom zou zijn. Misschien was dat vroeger ook al zo, maar heb ik dat toen niet gemerkt.
Toen ik de kgotla verliet, kwam ik langs een verslaggever van de regering, die rechtop in zijn bestelbus aantekeningen zat te maken. Daarna passeerde ik Mma Muyendi, die met haar benen wijd zat, haar kraaloogjes achter die dikke bril. Die bril heeft ze al twintig jaar. Ik knikte naar haar, want ik ken die vrouw al bijna mijn hele leven. ‘Laat Mma Muyendi met rust,’ zei mijn vader vroeger altijd tegen me. En dat deden we ook niet. Er was maar één persoon voor wie ik banger was dan voor mijn vader, en dat was Mma Muyendi. Ze mompelde iets toen ik langsliep. De vrouwen bij haar in de buurt deinsden terug. Ze wisten niet of ze haar voorbeeld moesten volgen en me moesten groeten of niet. In een dorp maakt iedereen zich druk over wat een ander doet. En op dit moment maakt men zich druk om mij.