HOOFDSTUK 29

‘Waarom bel je hem niet?’ vroeg Abu. We zaten in de woonkamer naar het spelprogramma Krypton Factor te kijken, wachtend op Abu’s favoriete onderdeel: de intelligentietest.

‘Hij kan mij toch ook bellen,’ zei ik.

‘Maar hoe weet hij dat je hem leuk vindt? Als je hem niet belt, hoe moet hij dat dan weten?’ Abu probeerde haar geduld te bewaren, maar ik zag haar ergernis groeien. Zij piekerde niet eindeloos over allerlei zaken, zoals ik, maar kwam gewoon in actie. ‘Je hebt een bepaalde uitstraling, Kazi. Zo van: ik ben model, blijf uit mijn buurt.’

‘Hij heeft waarschijnlijk een vriendin.’

‘Zoek dat dan uit. Stil, dit wil ik zien.’

Abu had gelijk. Als ik mijn zinnen op iets of iemand had gezet, moest ik er zelf achteraan, moest ik geen afwachtende houding aannemen. Ik vroeg aan Diane Phils telefoonnummer en belde hem. Op het moment dat ik zijn nummer intoetste, begon ik te bibberen. Stel dat hij ophing als hij doorhad dat ik het was. Stel dat hij geen belangstelling voor me had. Of stel dat hij dacht dat ik een grap met hem uithaalde.

‘Hallo,’ zei ik op zakelijke toon. ‘Spreek ik met Phil?’

‘Ja,’ zei hij voorzichtig. Op de achtergrond hoorde ik mensen lachen.

‘Je spreekt met Kazi. We hebben elkaar…’

‘Hé, Kazi. Hoe gaat het met je? Wacht even, dan ga ik op een rustigere plek staan…’

Ik glimlachte, omdat ik niet hoefde uit te leggen wie ik was.

‘Gaat het over Top Girls?’ vroeg hij.

‘Nee.’

‘Gelukkig maar. Diane is een lastpost, hè? Wat kan ik voor je doen?’

‘Ik vroeg me af…’ zei ik, ‘ik heb nieuwe foto’s voor mijn portfolio nodig. Weet jij iemand die ze zou kunnen maken?’ Aanvankelijk had ik willen vragen of hij ze wilde nemen, maar op het laatste moment durfde ik niet meer. Die smoes was namelijk zo doorzichtig. Hij wist vast wel dat als ik nieuwe foto’s nodig had, het modellenbureau dat zou regelen. Hij had natuurlijk meteen in de gaten dat dit doorgestoken kaart was.

‘Eens even denken,’ zei hij. ‘Het ligt eraan wat je wilt. Sorry, wat zeg je? Ik kan je niet goed verstaan. Er zijn nogal veel…’

‘Ben je op een feest?’

‘Nee,’ zei hij lachend. ‘Ik zit bij mijn moeder.’

‘Heb ik je moeders nummer gebeld? Dit is het nummer dat ik van Diane heb gekregen.’

‘Dat geeft niet. Dit is het nummer dat ik aan mensen doorgeef, maar het is hier altijd luidruchtig en mijn zus is net binnengekomen met haar drie kinderen.’

‘O,’ zei ik ietwat jaloers. Hij had familie, had een moeder en een zus die hij kon opzoeken als hij dat wilde. En ze moesten van elkaar houden. Ze kwamen bij elkaar omdat ze dat leuk vonden. Ik hoorde nog steeds gelach.

‘Heb jij neefjes of nichtjes?’

‘Ja,’ zei ik, en toen wilde ik dat ik mijn mond had gehouden. Als mensen met wie ik beroepsmatig te maken had me een persoonlijke vraag stelden, gaf ik een ontwijkend antwoord. Ik snapte niet dat andere modellen bij de eerste de beste fotosessie al hun hele ziel en zaligheid blootlegden.

‘Ja?’ drong Phil aan.

‘Mijn broer heeft een dochter. Ze heet Candy,’ zei ik met een zucht. ‘Maar ik heb haar nog nooit gezien.’

‘Dat is triest,’ zei Phil. Ik wist dat hij de hoorn nu vlak bij zijn mond hield, want zijn stem klonk dichtbij en wat gedempt.

‘Ik ben namelijk niet terug geweest. Ik ben al jaren niet terug geweest in Botswana.’

‘Hoe lang is dat?’

Ik moest nadenken, ging in gedachten terug naar de aankomst op Heathrow, het verblijf in Wembley, het vertrek naar Muil, waar ik in het kasteel had gewoond, en mijn komst naar Londen en opnieuw beginnen. ‘In 1985 ben ik weggegaan. Het is er gewoon nog niet van gekomen om terug te gaan.’ Het klonk als een zwak excuus, maar ik kon niet zeggen dat mijn familie geen contact meer met me wilde. Ik schaamde me te diep en was te verdrietig om dat aan iemand te vertellen. ‘Mijn broer heeft inmiddels nog een kind. Een jongetje.’ Ik probeerde mijn stem nonchalant te laten klinken, maar Abu had me het nieuws nog maar kort geleden verteld en opnieuw voelde ik me buitengesloten. Zodra ik had gehoord dat Bulldog was geboren, had ik een brief aan mijn moeder en aan Isaac geschreven, waarin ik aankondigde over een paar maanden op bezoek te komen als ze dat goedvonden. Tot op heden had ik geen reactie gekregen. Ik hield mezelf voor dat als ze niet reageerden de kous daarmee afwas. Ze willen me niet, niet eens als tante voor die kinderen. Ik klemde de hoorn zo hard tegen mijn hoofd dat mijn oor klopte.

‘Juist,’ zei Phil, alsof hij me eraan wilde herinneren waarvoor ik eigenlijk had gebeld. ‘Een vriend van me woont in het zuiden van Londen. Hij is goed, je zult vast tevreden over hem zijn.’

Maar ik wil jou, wilde ik zeggen.

‘Ik zal je zijn telefoonnummer geven.’

‘We kunnen ook iets afspreken,’ zei ik gehaast. ‘Dan kun je me het nummer persoonlijk geven.’

‘Is dit een date?’ vroeg Phil. Ik hoorde hem glimlachen.

Phil stelde voor om af te spreken op Primrose Hill en deze ene keer dacht ik niet al te lang na over wat ik zou aantrekken. Ik veranderde maar twee keer van gedachten. Maar toen ik de heuvel op liep, was ik opeens bang dat ik een inschattingsfout had gemaakt. Dit was mijn idee geweest. Ik had Phil er min of meer toe gedwongen. Misschien paste de persoon die ik voor ogen had, die hij zou kunnen zijn, wel niet bij me.

Het was drie jaar geleden dat ik Craig voor het laatst had gezien. Ce-lia had wat spullen van me vanuit het kasteel opgestuurd met daarbij een briefje dat Craig naar Zimbabwe was vertrokken. Toen ik dat las, dacht ik: en ons huwelijk dan? Hoe los ik dat op?

Sinds Craig was er geen ander in mijn leven geweest en ik was vastbesloten niet nog eens dezelfde fout te maken. Ik had het te druk voor een relatie, beweerde ik vaak. Dat hoorde ik andere meisjes wel eens zeggen, maar ik loog.

Het was die dag warm. Onder aan de heuvel lag een witte waas van warmte en boven leek de lucht te trillen. Ik liep het pad op, langs mensen die picknickspullen op het gras uitstalden en met haastig uitgetrokken T-shirts doelen markeerden om te kunnen voetballen. Eenmaal boven keek ik uit over Londen en over het vogelhuis van de dierentuin. De vogels hadden gelukkig ruimte om te vliegen, konden de zon voelen, ook al zaten ze gevangen.

Ik keek om me heen en zag Phil meteen. Hij zat met zijn rug naar me toe op een houten bank. Het viel tegen: hij was korter dan in mijn herinnering en zat onderuitgezakt.

Ik keek om me heen en probeerde vlug te beslissen of ik de heuvel af zou gaan voordat hij zich omdraaide en me kon zien. Of zou ik een eind verder naar rechts lopen? Was dat een betere manier om te verdwijnen? Maar het was al te laat, want hij draaide zich om. Toen pas zag ik dat het een man van in de vijftig was; hij had een hond bij zich en het was Phil helemaal niet. Hij leek er in de verste verte niet op, er was geen enkele gelijkenis. Phil zat op het schuine gedeelte, op een plek in de schaduw, met zijn walkman op, zijn hoofd achterover en zijn ogen gesloten.

‘Hoi,’ zei ik toen ik dichterbij kwam, belachelijk blij dat ik me zoeven had vergist.

Phil moest mijn enthousiasme hebben bemerkt, want hij deed zijn ogen open en glimlachte. Toen schoof hij een eindje op alsof hij plaats voor me wilde maken, hoewel er nog volop plek in de schaduw was. Ik dacht: weer zo’n Engelsman die lichamelijk contact schuwt. Hij gaat me niet eens aanraken om me te verwelkomen. Dus bukte ik me en kuste hem op de wang, wat gebruikelijk was onder modellen.

Phil keek verbaasd. ‘Hoe was je dag?’ vroeg hij, alsof we altijd met elkaar afspraken op een heuvel om te horen hoe het met de ander ging.

Ik ging zitten en strekte mijn benen op het koele, kriebelende gras onder de boom. ‘Goed,’ zei ik. ‘Hij was al goed en hij wordt steeds beter.’

Phil glimlachte en ik vroeg me af hoe hij mijn woorden opvatte en wat ik er zelf precies mee bedoelde.

‘Ik kom hier graag,’ zei hij, en hij verbrak het oogcontact. ‘Het is wel chic, maar sommige bomen vind ik prachtig. Ik ben bezig aan een serie waarbij ik elke maand een foto maak. Dit is de laatste maand. Zie je die boom daar? Die eik?’

‘Welke van die bomen is de eik?’ vroeg ik, maar ik keek naar Phil en naar een driehoekig stukje van zijn buik, dat net zichtbaar was omdat er een knoopje ontbrak aan zijn overhemd.

Phil keek opnieuw verbaasd. ‘Die met die heel dikke stam en al die blaadjes. De hoogste van die drie bomen daar. Daarvan neem ik op de laatste dag van de maand een foto, telkens op hetzelfde tijdstip van de dag.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat vind je zeker stom? Het leek me destijds een goed idee.’ Toen barstte hij in lachen uit. ‘Eigenlijk ben ik meer van wolkenluchten.’

‘Wolken?’ vroeg ik.

‘Ja, dat is meer iets voor mensen die dagdromen, hè? Die dramatische aanblik, dat vind ik mooi.’

Ik keek omhoog, zoekend naar wolken.

‘Het zou toch saai zijn zonder wolken?’ vroeg Phil.

‘Dat denk ik wel.’ Ik vond hem een beetje een rare, maar toen richtte ik mijn blik op een wolkje vlak bij de horizon en volgde het.

‘Dat is een cumulus,’ zei Phil. ‘Een mooi-weer-wolk vol bobbels…Niet te verwarren met…’ Hij ging verzitten en glimlachte. ‘Je zult wel denken dat ik gek ben. Geweldig toch dat we in een van de drukste steden ter wereld op een grasveld zitten? En er is geen auto te horen.’

Ik luisterde en het was waar.

‘Waar ik vandaan kom,’ zei ik uiteindelijk, ‘is dat altijd zo. Daar hoef je je huis niet uit om te worden omringd door stilte.’

Phil zweeg en ik zei ook niets, maar ik had mezelf horen praten en had de droefheid in mijn stem gehoord. Gelukkig ging Phil er niet op in, kwam hij niet met een waslijst met vragen en liet hij het aan mij over of ik erover wilde uitweiden of niet.

We bleven daar ruim een uur zitten. Daarna gingen we de heuvel af en staken over naar Regent’s Park. Toen we over een breed pad liepen, met aan weerszijden witte urnen met rode en gele tulpen en bomen die daar onlangs op precies gelijke afstand van elkaar waren geplant, voelde ik dat er tevredenheid in de lucht zat, de tevredenheid van een zomerse dag in Engeland. Er was plaats genoeg om te zitten en te spelen, de mensen aten ijs en hadden koelboxen bij zich, en ballen en kranten. Er werd niet geschreeuwd en geen ruzie gemaakt. Het was alsof de tijd minder belangrijk was geworden, alsof het leven trager ging en de mensen gewoon mens konden zijn en van de zon konden genieten.

Na een tijdje leken we het park te verlaten, maar nadat we een weg waren overgestoken kwamen we in een volgend gedeelte. We gingen een brug over en liepen langs een vijver met bomen eromheen, waarvan de takken zo ver naar beneden hingen dat het groene afwaskwas-ten leken die iemand was vergeten uit te spoelen. Midden in de vijver stond een enorme adelaar die op het punt stond zijn snavel in het water te steken. Pas toen we dichterbij kwamen, zag ik dat het een beeld was. Maar mijn zintuigen leken op scherp te staan en overal om me heen zag ik mogelijkheden.

‘Zullen we ergens wat gaan drinken?’ vroeg ik uiteindelijk. En al die tijd dacht ik: mag ik je aanraken? Mag ik mijn hand op je kin leggen en je gezicht vastpakken?

We gingen een café binnen. Twee jonge meisjes kwamen om een handtekening vragen onder het toeziend oog van hun moeders, die over me fluisterden terwijl ze een cappuccino dronken. Ik had het gevoel dat ik in een vorig leven was beland en dat mijn identiteit als model iets van jaren geleden was.