HOOFDSTUK 44
‘Ik wil naar huis,’ zei Maya, die kaarsrecht op haar vliegtuigstoel zat en haar barbiepop stevig op schoot hield.
‘Doe niet zo raar,’ zei Phil. ‘Blijf even hier. Ik wil jullie filmen als jullie uitstappen.’
Dus wachtten we tot Phil was uitgestapt en zijn digitale camera had omgewisseld voor zijn camcorder. Toen mochten we eruit. Mijn benen trilden een beetje toen ik Joe op mijn heup zette. Het voelde alsof ik ergens naartoe had moeten rennen en nu slap was. Op het moment dat we allemaal het vliegtuig uit waren en rechtop op het zand stonden, voerde de piloot het toerental op, zette zijn valhelm op en vertrok. Hij slaagde er net in om op te stijgen voordat de startbaan ophield en er alleen nog struiken stonden.
Ik stond het vliegtuig na te kijken en toen ik me omdraaide naar Phil, zag ik dat hij al naar de safariwagen toe liep die naast de landingsbaan geparkeerd stond, een grote open auto met drie verhoogde rijen met stoelen.
‘Welkom,’ zei de chauffeur, een oudere man in een verkreukt kaki-shirt met een honkbalpet op zijn hoofd. ‘Welkom in Wilderness Camp.’ Ik vond zijn vrolijkheid gemaakt, alsof hij regels opzei die hij uit zijn hoofd had geleerd en iemand hem had geadviseerd ze met meer gevoel te brengen.
‘Zeg eens ‘Dumela Rra’ zei ik tegen Maya.
Ze trok een boze frons.
‘Vooruit, beleefd zijn.’
‘Laat maar,’ zei Phil.
‘Niks ‘laat maar,’’ zei ik, al wist ik zelf niet waarom ik daar zo moeilijk over deed. Ik wist niet waarom ik zo geïrriteerd was. Misschien wilde ik alleen zijn, had ik geen zin om te wachten tot Phil klaar was met foto’s nemen, wilde ik me niet afvragen of Maya wel genoeg zonne-brandcrème op had en of er ergens een nat doekje was om Joe’s gezicht af te vegen. Ik wilde alleen zijn op deze plek waar ik jaren niet was geweest.
‘Dumela Rra,’ zei Maya.
De chauffeur lachte en duwde de klep van zijn honkbalpet omhoog.
De rit naar het kamp was kort. De zon brandde meedogenloos en toen de safariwagen door een dichtbegroeid stuk reed, schuurden er acaciadoorns langs de glimmende groene zijkanten. Het land leek dor en droog na al dat water dat we vanuit de lucht hadden gezien, en ik herinnerde mezelf eraan dat dit het droge seizoen was, dat het jachtseizoen net was begonnen.
‘Waarom dansen ze, mama?’ vroeg Maya, toen we bij het kamp arriveerden en er vrouwen naar ons toe kwamen rennen. Ze vormden een rij langs de auto en begonnen te klappen en te joelen. ‘Doen ze dat omdat ze blij zijn?’
‘Dat denk ik wel,’ zei ik weifelend, terwijl de vrouwen verder zongen en dansten. Ik zag hen van mij naar Phil kijken en weer terug en vroeg me af of ze nooit eerder een zwarte gast hadden gehad. Ik hoopte maar dat dit niet Isaacs idee was, dit welkom in Afrika en die zingende en dansende inboorlingen.
‘Ha, daar zijn jullie!’ zei een blanke man, die zelfverzekerd naar de auto toe kwam lopen. ‘Prima timing! Tim, Tim Loveless.’ Hij stak zijn hand uit naar Phil, die hij als leider van onze groep beschouwde. ‘Goede vlucht gehad? Zijn jullie er klaar voor om wilde dieren te zien?’ Tim droeg een groene paisleysjaal om zijn hoofd, alsof hij een piraat was. Ik vroeg me af of hij recentelijk in de spiegel had gekeken en wist dat hij voor gek liep. Toen kwam er een blanke vrouw aan. Ze droeg ietwat modieuzere, kakikleurige kleding, die vloekte bij haar rood aangelopen gezicht.
En ik dacht: Tim denkt dat ik een gast uit Engeland ben. Hij weet niet dat ik Isaacs zus ben en weet ook niet dat dit mijn kamp is.
‘Ken ik jou niet ergens van?’ vroeg de vrouw. Haar stem klonk overdreven opgewekt, als die van een presentator van een kinderprogramma op tv, en ze was erg met zichzelf ingenomen.
Tim bleef staan en nam me van top tot teen op, van mijn witte topje tot mijn verkreukelde linnen broek.
‘Alleen als je modetijdschriften leest,’ zei Phil. Hij wilde onze tassen uit de auto gaan halen, maar dat had de chauffeur al gedaan en nu stond hij met zijn ziel onder zijn arm. Het stond me niet aan dat hij mijn carrière in één zinnetje had samengevat. Wat bedoel je daarmee? wilde ik zeggen.
‘Hoezo? Ben je fotomodel?’ vroeg Tim.
De vrouw lachte opeens opgetogen. ‘Jij bent Kazi, hè? Lieve help, je bent Kazi! Ik heb heel veel over je gelezen. O, en wat een prachtige broek heb je aan.’ Ze nam me eveneens van top tot teen op. ‘Mooi topje ook.’
‘Mijn moeder is beroemd,’ zei Maya.
‘Je zult wel erg trots op haar zijn,’ zei de vrouw, die Maya op het hoofd klopte. Tot mijn verbazing dook Maya niet weg, maar bleef ze staan met de hand van de vrouw op haar hoofd alsof ze het leuk vond.
Tim leidde ons door het kamp, over het ene pad na het andere. Ik hoorde het levendige, houtige geluid van duiven en toen het gekrijs van een kraanvogel, alsof het dier beledigd was. We liepen in een rij achter Tim aan tot we bij twee koorsbessies kwamen. Daar, in de beschutting van de bomen, stonden tenten op houten vlonders, keurig op een rij, als boomhutten. Ze zagen er goed uit. Dit was een uitstekende plek om tenten neer te zetten. Isaac had goed werk verricht. Stiekem had ik gehoopt dat het bezoek op een fiasco zou uitlopen, maar het kamp was veel mooier dan ik had verwacht en er hing een vreedzame, rustige sfeer.
‘Die tent is voor je ouders,’ zei Tim tegen Maya, ‘en die is voor jullie.’
Maya zette grote ogen op en wist niet of ze dit nu leuk moest vinden of niet. ‘Slaap ik in een eigen tent? Omdat ik al zo groot ben?’
‘Samen met je broer,’ zei Tim. ‘Als je dat wilt tenminste.’
‘Moet je dit zien!’ zei Phil, die de veranda op stapte en de eerste tent binnen ging. ‘Mooie badkamer,’ riep hij naar buiten. ‘Maya, Joe, kom eens kijken.’
We gingen de tent in en zagen het grote bed met het witte laken, de twee ramen aan de zijkant waar gordijnen voor hingen, de kast waarvan de deur openstond, zodat je de brandschone planken kon zien. En toen keken we in de badkamer, naar de houten wastafel met twee porseleinen wasbakken die er precies in pasten en naar de nostalgische kranen, die glommen en pas waren schoongemaakt. De inrichting was smaakvoller dan ik had verwacht. Alles leek handwerk, waarbij alleen de beste materialen waren gebruikt. Je zag dat er veel geld in was gestoken en ik bedacht dat de meeste spullen geïmporteerd moesten zijn.
Ik liet Phil en de kinderen de badkamer bewonderen en liep de vlonder op, waar twee canvas stoelen en een klaptafel stonden. Daarvandaan kon ik de rivier zien en terwijl ik keek, verscheen er aan de overkant een kudde olifanten met een jong in hun midden. Ze liepen loom het water in en ondertussen werd de lucht om me heen goudkleurig.
Toen klonk er een geluid, ‘wuwu WE! wuwu WE!’
‘Wat was dat, mama?’ vroeg Maya, die de vlonder op kwam rennen met een handdoek uit de badkamer om zich heen gewikkeld alsof ze zojuist had gedoucht.
‘O, bavianen,’ zei Tim. ‘Het avondeten wordt zo opgediend. Willen jullie je eerst nog even opfrissen?’
Ik keek hem aan. Dat waren geen bavianen!
‘Ik ben moe,’ zei Maya. ‘Ik ben echt heel erg moe en ik wil in mijn eigen tent.’ Ze keek Joe aan, in de hoop dat hij zou protesteren.
‘Laten we eerst gaan eten,’ zei Phil. ‘Wat is dat in vredesnaam?’ Hij wees naar een moporoto waar lange, op touwen lijkende vruchten aan hingen.
‘Een worstboom,’ zei Tim.
‘Hoe noemt de lokale bevolking die?’ vroeg Phil.
Tim leek met stomheid geslagen. Toen legde hij zijn vinger op zijn lippen. ‘Ssst! Kijk daar eens!’
Op het moment dat hij dat zei, zag ik het jachtluipaard, zijn soepele schouders terwijl hij zich door het lange gras langs de oever van de rivier bewoog, gras dat zo lang was als haar en de kleur van verbrande boter had. Het jachtluipaard bleef bij een aardhoop staan, zodat zijn kop net zichtbaar was. Opeens sloeg hij met zijn staart, richtte zich op en beende weg.
‘Wauw!’ zei Phil. ‘Een luipaard! Maya, Joe, hebben jullie dat luipaard gezien?’
‘Een jachtluipaard, Phil,’ zei ik zo vriendelijk mogelijk.
‘Waar zie je dat aan?’
‘Aan de grootte van zijn kop en de manier van lopen.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Phil, die zo te zien onder de indruk was.
Ik haalde mijn schouders op. Dat wist ik gewoon.
We liepen terug over het gazon. In de invallende duisternis leek het gras zwart. Het was rustig, een stilte die alleen werd verbroken door de vleermuizen, door geritsel in het gras en een zacht briesje in de bomen.
We kwamen langs een rieten toilethok en namen toen een stenen pad naar een groot gazon. Zelfs in het donker was het gras erg groen vergeleken niet het kale land waar we doorheen hadden gereden. Het leek wel een tapijt dat zojuist was uitgerold. Links van me zag ik een bar met een rieten afdak en verderop een verhoogd gedeelte, waarvan ik aannam dat daar het zwembad was. Ik verbaasde me over de omvang van het park. Bij de ingang had het misleidend klein geleken, want eenmaal binnen bleek het kamp zeer groot te zijn. Hoeveel mensen zouden hier werken? Wat deden die en waar kwamen ze vandaan? Wat kostte het per dag om zo’n kamp te runnen?
De andere gasten zaten al bij het kampvuur. Twee mannen droegen een legervest, alsof ze oorlogscorrespondenten waren die nu vrij hadden of elk moment een schermutseling met gewapende guerrillastrijders verwachtten.
Phil ging zitten en nam de slaperige Joe op schoot. Maya pakte zelf een stoel en kwam naast me zitten.
‘Wat is dat?’ vroeg ze zachtjes.
‘Kikkers,’ zei ik.
‘Wat zijn die aan het doen?’
‘Kikker zijn.’
‘Ik vind het een rotgeluid.’
‘Doe niet zo raar,’ zei Phil. ‘Mmm, lekker bier.’
En dat was het moment waarop ik opkeek en Petra Krause zag. Het duurde even voordat ik haar kon plaatsen, voordat ik doorhad dat de magere blanke vrouw die haastig over het gazon liep Petra was. Hoe kwam die hier nou terecht? Even was ik woedend, net als vroeger toen ze altijd achter Isaac en mij aan liep. We waren hiernaartoe gekomen voor een rustige gezinsvakantie, waren Sehuba ontvlucht, en nu zat onze buurvrouw hier.
Ze liep vlug en aanvankelijk wist ik niet of ze ons had gezien of dat ze naar iemand anders toe ging. Ik twijfelde of ik moest gaan staan en haar erop moest wijzen dat wij hier zaten of dat ik gewoon moest kijken waar ze naartoe ging. Terwijl ik naar haar keek, voelde ik de oude, bekende, pijnlijke steek van jaloezie. Toen ik haar een paar dagen geleden voor het eerst had gezien, had ik met haar te doen gehad. Ik had het niet geweten van Marianne, wist niet dat haar moeder dood was. Ook had ik niet geweten dat ze naar het zuiden was gestuurd en ik bedacht dat het een schok voor haar moest zijn geweest om na Sehuba in Zuid-Afrika terecht te komen. Maar ze straalde nog steeds de zelfverzekerdheid uit die ze als kind al had gehad en ik benijdde haar om haar onafhankelijkheid toen ik haar zo zag lopen.
Ik had haar altijd een koude kikker gevonden, iemand die precies kon vertellen hoe groot, lang en snel iets was, maar nooit haar mening erover gaf. Als kind was ze dol geweest op getallen, feiten en schema’s, maar ze had zelden haar emoties getoond. Nu bedacht ik dat ze haar gevoelens misschien niet verborg, maar dat ze misschien gewoon zo was. Waarom leek ik niet wat meer op haar?
Petra kwam bij het kampvuur staan en stak haar handen meteen in haar zakken, alsof ze zichzelf naar beneden probeerde te duwen. Nu ze vlak bij het vuur was, zag ik dat haar gezicht straalde.
‘Zo,’ zei ze, alsof het volkomen normaal was dat we elkaar hier troffen. ‘Zo,’ zei ze nogmaals, en ze keek om zich heen.
‘Dames, een glaasje wijn?’ vroeg Tim Loveless. Hij riep naar een vrouw in uniform dat ze een dienblad met drank moest brengen.
Toen bukte Petra zich naast mijn stoel en één idioot moment dacht ik dat ze me wilde kussen. ‘Ik moet je iets vertellen,’ fluisterde ze. Toen ik mijn mond opendeed om te vragen waar het over ging, legde ze waarschuwend haar vinger op haar lippen.
Ik pakte een glas wijn aan van de serveerster, maar Petra bedankte. Ze leek opgewonden en ongeduldig.
‘Hoe ben je hier gekomen?’ vroeg Maya aan Petra.
‘Met een vrachtwagen,’ zei Petra. ‘Kazi, ik moet.
‘Dames, een stukje zalm?’ Tim hield ons een schaal met reepjes gerookte zalm voor die netjes tussen schijfjes citroen en zacht, vers geroosterd brood in lagen.
Ik pakte een stukje brood en wat zalm en begon te eten.
‘Slapen de kinderen vannacht bij jullie?’ vroeg Petra nadrukkelijk, alsof het van groot belang was dat ze in onze tent zouden liggen.
Toen Tim zich omdraaide om ook de andere gasten een borrelhapje aan te bieden, wenkte Petra me naar een rustigere plek verderop. Omdat ik niet opstond, pakte ze me bij de arm en trok me vastberaden bij het kampvuur vandaan.
‘Wat is er?’ vroeg ik geërgerd, maar ook geïntrigeerd.
‘Deze kant op,’ zei ze. Ze trok me mee over een pad dat nu door flakkerende kaarsen werd verlicht. ‘Oké,’ zei ze, nadat ze onder een jakhals-bes was blijven staan. ‘Die jongen die een paar weken geleden is aangevallen, is hier.’
‘Wat?’ Ik voelde me gedesoriënteerd nu we in het donker stonden.
‘Kazi,’ zei Petra. ‘Die jongen is niet dood. Hij is hier. Deze kant op. Pas op voor die boomstronk.’
Ze trok me mee over een ander pad. We kwamen langs het rieten toi-lethok, een grote groene tent en iets wat op een souvenirwinkel leek. ‘Tim weigerde hem per vliegtuig te laten vervoeren,’ zei Petra over haar schouder, terwijl ze met grote stappen vooropliep. ‘Ze zijn met hem naar een kliniek geweest en toen is hij gewoon hierheen teruggestuurd.’
Uiteindelijk bleef ze staan op een kleine open plek waar ik wat tenten zag. Ik trapte ergens op, wat een knerpend geluid veroorzaakte. Ik trapte ertegen en zag een Fanta-blikje wegrollen in het donker.
‘Hij ligt hier.’ Petra bleef voor een van de tenten staan en stak haar hand uit naar de slecht gerepareerde flap.
‘Wat is dat?’ vroeg ik.
‘Wat?’
‘Op je hand.’ Ik pakte Petra’s arm vast, die veel brozer was dan ik had verwacht. Ik had een vreemde plek gezien toen ze de tent wilde openmaken. Nu zag ik dat het een flinke blauwe plek was.
Petra keek omlaag en wilde net antwoorden toen we allebei achter ons voetstappen tussen de struiken hoorden. ‘Kijk,’ fluisterde ze. ‘Kijk dan.’
Met tegenzin stak ik mijn hoofd in de tent. Ik wachtte tot mijn ogen gewend waren aan het zwakke licht en toen zag ik het broze lichaam van een jongen liggen, die opgekruld op zijn zij lag. Hij lag volkomen stil, zoals kinderen als ze in diepe slaap zijn als gevolg van ziekte of uitputting. Hij had een kakikleurige korte broek aan en zijn hand lag op zijn wang. Ik zag een metalen kommetje naast zijn hoofd op de vloer staan en daarnaast lag een servet dat iemand zorgvuldig tweemaal dubbel had gevouwen. Toen keek ik naar zijn benen, waar verband omheen zat. Er zaten grote vlekken op, waarschijnlijk van jodium.
Vlug trok ik mijn hoofd uit de tent.
‘Hij moet naar het ziekenhuis,’ fluisterde Petra.
‘Hoe wil je dat voor elkaar krijgen?’
‘Waar is het vliegtuig waarmee jullie zijn gekomen?’
‘Dat is meteen vertrokken.’
‘O, jammer.’
‘Wat is dat?’ Ik hoorde opnieuw voetstappen, ditmaal dichterbij.
‘Wat?’
‘Dames! Daar zijn jullie!’ Tim kwam op ons af en scheen met een zaklamp alle kanten op, alsof hij dacht dat we ons tussen de struiken verstopten. ‘Wat doen jullie hier in vredesnaam?’ vroeg hij lachend.
‘Nou,’ zei Petra, die hem antwoord wilde geven.
Maar Tim liet haar niet uitpraten. ‘Ik kom zeggen dat het eten wordt opgediend. Je man zit in de eettent op je te wachten,’ zei hij tegen mij. ‘Heeft Maya jullie gevonden?’
Toen hoorden we het geluid opnieuw, ‘wuwu WE! wuwu WE!’ De kreten begonnen laag, als een luchtbel van geluid, als opgewonden kinderen die schreeuwen bij een voetbalwedstrijd. Toen zwol het geluid aan, veranderde in raar gejank en toen brak de hel los.