HOOFDSTUK 15
Of hij op me viel, dat was het enige wat ik wilde weten. Die vraag liet me niet los, was als een korstje op mijn elleboog, zo’n korstje waarvan mijn moeder zei dat ik er vanaf moest blijven omdat het anders een litteken zou worden. Viel hij op me? Ja of nee? Hij had bij de schoon-heidswedstrijd op me gestemd en had me uitgenodigd in het hotel, dus hij vond me leuk. Maar wie weet gedroeg hij zich tegenover andere meisjes net zo, stemde hij ook op hen en nodigde hij hen ook uit.
Rond een uur of twaalf verliet ik het President’s Hotel en liep ik terug naar het huis vlak bij de African Mail, waar een lerares woonde die familie van me was. Ik liep over een zandpad dat ze me eerder had gewezen. Het zand was koud aan mijn voeten. Ik voelde de korrels in mijn sandalen. Er was niemand te bekennen en het was doodstil. Het leek wel alsof de hele wereld sliep.
De deur van het huis was niet op slot, zoals ik van tevoren al had geweten, en ik stapte vlug naar binnen en ging meteen naar bed. Maar ik kon de slaap niet vatten. Ik liet de hele avond nog eens de revue passeren en probeerde me te herinneren wie wat had gezegd. Ook dacht ik na over het feit dat Craig had geweigerd zich door de professor op de kast te laten jagen en over de manier waarop het vrouwelijke jurylid had gedaan alsof ze blij was dat ik de schoonheidswedstrijd had gewonnen. Verder herinnerde ik me hoe de Fanta smaakte en op mijn tong prikte. Ik probeerde me het glimlachende gezicht van Craig Mac-Kinnon voor de geest te halen en dacht aan de keren dat hij naar me had gelachen. Ondertussen begonnen de vogels buiten te fluiten, en bij de buren werd geveegd, en mensen die op weg waren naar hun werk groetten elkaar. Terwijl ik zo in bed lag te luisteren, had ik het idee dat alles die ochtend anders was. Ik had gewacht tot er iets zou gebeuren en nu was het eindelijk zover. Ik had gewonnen en ik had Craig MacKinnon ontmoet.
In alle vroegte vertrok ik naar het vliegveld van Gaborone, nadat ik tegenover mijn familielid een ingewikkeld verhaal had opgehangen dat ik ergens heen moest omdat ik dan een lift naar huis kon krijgen. Het vliegveld lag zo’n eind bij het centrum vandaan dat ik er uren over deed om er te komen. Daar aangekomen zag ik Craig MacKinnon nergens. Twee vrouwen veegden met grote zwabbers de vloer. Een man trok met veel kabaal het metalen rolluik van een autoverhuurbedrijf omhoog. Enkele blanken stonden bij een balie te wachten. Blijkbaar waren ze moe en hadden ze zich in het donker aangekleed, want nu, in het kunstlicht op het vliegveld, leken hun kleren niet bij elkaar te passen en zo te zien waren ze niet gestreken. Ik vond het irritant dat rijke mensen niet beter voor zichzelf zorgden.
Ik had geen idee wat ik moest doen. Dus ging ik maar op een plastic stoel in de vorm van een gebogen hand zitten, en toen ik de stoel probeerde te verschuiven, kwam ik erachter dat ze met schroeven aan elkaar vastzaten. Opeens ging er aan de andere kant van het vliegveld een grote glazen deur open en stroomden er mensen naar buiten. Ik las wat er op het bord stond. Er was een vliegtuig gearriveerd vanuit Heathrow in Londen. Dit was een plek waar reizen begonnen en eindigden. Je kon aan de ene kant van de wereld opstaan en aan de andere kant naar bed gaan.
‘Je bent lekker vroeg!’ Craig baande zich een weg tussen de mensen door die net arriveerden. Hij trok een leren koffer op wieltjes achter zich aan. ‘Ik dacht dat je misschien niet zou komen. De incheckbalie is zeker nog niet open?’ Hij sprak vlug, alsof hij opgewonden was, en er sprak haast uit de manier waarop hij de leren koffer met zich mee trok. Ik bedacht hoe het zou zijn als je iemand zoals Craig MacKinnon was en aan een avontuur kon beginnen als je daar zin in had.
Ik vroeg me af of zijn opmerking betekende dat hij aan me had gedacht. Waarom had hij gedacht dat ik misschien niet zou komen? Hoe vurig had hij gehoopt dat ik wel zou komen? Hij had me een vliegticket gegeven. Dat moest iets betekenen. Dat hij bij me wilde zijn bijvoorbeeld. Misschien had hij dat uit beleefdheid gedaan, zat hij gewoon zo in elkaar. Vond hij me leuk? Dat was het enige waaraan ik dacht. Ik heb me nooit afgevraagd of ik hem leuk vond.
Maar hij was er en ik hoefde hem alleen maar te volgen. Ik schaamde me voor mijn bagage, voor mijn zwarte tas. Het was een model dat we in de winkel verkochten, een tas die nooit lang mee zou gaan en waarvan de rits algauw vast zou komen te zitten, waarna hij kapot zou gaan.
‘Is de vlucht naar Maun op tijd?’ Craig leunde afwachtend met zijn armen op de balie, trommelend met zijn vingers terwijl een vrouw onze tickets controleerde.
De vrouw keek Craig aan en vervolgens wierp ze een blik op mij. Ik voelde me klein worden, want ik zag haar denken: waarom gaat dit meisje met een blanke man mee in een vliegtuig?
‘Kunt u dit wijzigen?’ vroeg Craig, die de instapkaart teruggaf die hij zojuist had gekregen.
‘Rraï De vrouw achter de balie keek hem aan.
‘Stoel 13. Kunt u dat wijzigen?’ Hij sprak zelfverzekerd, als iemand die gewend was dat mensen deden wat hij zei. Ik rechtte mijn rug en beantwoordde de blik in de ogen van de vrouw die de tickets controleerde.
Met bonzend hart ging ik de trap naar het vliegtuig op. Voor en achter me stonden mensen. Er zat niets anders op dan door te lopen. Toen ik in het vliegtuig stapte, bleek het van binnen ontzettend klein te zijn. Craig was te lang en moest zich bukken. Hij wees me mijn stoel. Een stewardess keek toe zonder te hulp te schieten. Ik wist niet waar ik mijn tas moest laten en hield die dus maar op schoot, wat eigenlijk niet paste.
‘Geef maar hier,’ zei Craig, waarna hij een luikje boven de stoel openmaakte en de tas erin schoof.
‘Ee, wij willen ook een blanke man,’ mompelde de stewardess in het Setswana toen ze zag dat Craig me hielp, en ze wrong zich langs hem in het gangpad. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes terwijl ze door het vliegtuig beende. Vanuit mijn ooghoek keek ik naar Craig, maar die leek niet te merken dat allerlei mensen nieuwsgierige blikken op ons wierpen. Ik snapte dat de stewardess maar één reden kon bedenken om iets met een blanke te beginnen en dat was geld. Donkere meisjes die met een blanke man meegingen, waren prostituees, zeiden de mensen. We verlaagden onszelf. Blanke mannen hadden geld en die rijkdom maakte hen aantrekkelijk, maar ze zouden nooit met je trouwen. Ik wist dat er in Maun blanke mannen waren die schoolmeisjes oppikten en een eindje met hen gingen rijden, hen in Riley’s Hotel op een etentje trakteerden en kleren voor hen en hun familie kochten. Dat waren suikerooms. Maar als de meisjes zwanger raakten en van school werden gestuurd, zochten deze mannen een nieuwe vlam.
Daar dacht ik nog steeds aan toen het vliegtuig over de startbaan scheurde en van de grond loskwam. Er was nog nooit zo veel adrenaline door mijn lichaam gestroomd. Toen ik de schoonheidswedstrijd won, was ik opgewonden geweest, maar dat was niets vergeleken met wat ik voelde toen we de stad achter ons lieten en als een auto de lucht in reden.
‘Je hebt toch geen vliegangst, hè?’ vroeg Craig.
Ik schudde mijn hoofd. Voor mijn part vlogen we de hele dag. Ik had naast Craig MacKinnon in dat vliegtuig de hele wereld over kunnen vliegen. We zaten zo dicht bij elkaar dat onze gezichten elkaar zouden raken als ik me omdraaide. Even trilde ik en leek het of mijn tanden los in mijn mond zaten. Ik vroeg me af hoe zijn lippen zouden aanvoelen als hij me kuste. Het waren heel dunne lippen. Zouden ze warm of koud zijn? Ik had al eerder jongens gekust, ik was in Maun op twee jongens verliefd geweest, maar dit was anders, volwassen.
‘Mijn moeder vond vliegen doodeng,’ zei Craig. ‘Ze moest valium slikken voordat ze in een vliegtuig stapte. Ze is vorig jaar gestorven. Niet in een vliegtuig, maar in een auto.’
‘Wat erg,’ zei ik.
Craig stak zijn hand uit en pakte de klep van het tafeltje dat zojuist uit de achterkant van de stoel voor hem was gevallen. ‘Dat hoefje niet erg te vinden, hoor. Anders had ik trouwens nooit naar Afrika kunnen komen. Ik heb altijd terug gewild. Jaren geleden heb ik in Oeganda vrijwilligerswerk gedaan. Meteen na school. Dat was een verademing, na in het gareel te zijn gehouden door sadisten op sandalen. Het veranderde mijn kijk op de wereld. Nadat mijn moeder was overleden en ik haar geld had geërfd, ben ik hiernaartoe gekomen. Omdat Lenny hier woont, de zoon van mijn tante over wie ik je heb verteld, vond iedereen het een goed idee dat ik naar Botswana ging. Ze dachten dat als hij in de buurt was, ik niet te veel…ach, je weet wel…’
Ik lachte, omdat dat blijkbaar van me werd verwacht.
‘Lenny’s zus had me overgehaald om jurylid bij die schoonheidswedstrijd te worden. Ze woont in Gaborone. Ze heeft me gedwongen…’
Ik lachte opnieuw, want ik had niet het idee dat iemand Craig Mac-Kinnon ergens toe zou kunnen dwingen. Zulke mensen zou hij gewoon afschepen.
‘Gaborone is niet het echte Botswana, hè?’ vervolgde hij. ‘Hopelijk is het waar Lenny woont beter, want ik heb nog maar een paar maanden de tijd.’
Craig schoof het tafeltje terug in de stoel voor hem. Ik voelde dat het vliegtuig horizontaal kwam te hangen en de kracht die me in mijn stoel had gedrukt werd minder. Ik wilde dat Craig iets aardigs tegen me zou zeggen, dat hij me uit zichzelf een compliment zou geven. Ik kon hem moeilijk vragen of hij me leuk vond.
‘En…?’ zei Craig nadenkend. Ik had het idee dat hij iets belangrijks zou gaan zeggen en daarom luisterde ik zeer aandachtig en afwachtend. ‘En, kijk je ernaar uit om weer in Maun te zijn?’
‘Een beetje,’ zei ik. ‘Ik kom alleen niet uit Maun, maar uit Sehuba.’
‘Dat meen je niet!’ Craig draaide zijn gezicht naar me toe. Ik zag wat haar op zijn kin en het viel me opnieuw op dat zijn wimpers lang en donker waren. ‘Kom je uit Sehuba? Dat had je helemaal niet gezegd. Ken je mijn neef Lenny?’
‘Ja, die ken ik.’ Ik keek nu de andere kant op, en staarde uit het raam naar de wolken, die een wit gebergte leken te vormen waar we tussendoor vlogen.
‘Je hebt een prachtige gelaatskleur,’ zei Craig. Hij sprak zacht, bijna eerbiedig. ‘En een mooie huid.’
Verlegen sloeg ik mijn benen over elkaar. Ik wachtte of hij nog meer zou gaan zeggen, maar nu was het Craigs beurt om uit het raam te kijken.
‘Ongelofelijk, hè?’ zei hij na een tijdje. Hij sprak weer gewoon en bewoog zijn been op en neer. ‘Als je bedenkt dat Botswana een enorm land is, is het toch sterk dat we bij dezelfde schoonheidswedstrijd aanwezig zijn, dat we allebei naar Sehuba gaan, dat we…’
‘Wilt u thee of koffie?’ vroeg de stewardess streng.