Jip is een meisje

 

Ik moet rijst halen, zegt Janneke. En margarine. Bij de kruidenier. Ga je mee, Jip?

Ja, zegt Jip. Hij schiet zijn jas aan en is al de deur uit.

Hee, hee, roept moeder. Zal je wel eens gauw je muts opzetten? Met die kou zonder muts. Dat kan toch niet.

Maar Jip wil zijn muts niet op.

Ik wil een sjaaltje om mijn hoofd, net als Janneke.

Want Janneke heeft een mooie das om haar hoofd. Met rode en gele strepen. En de knoop zit bovenop.

Nou, zegt moeder, als je dat dan wilt, dan kan het. Kom maar hier. En ze knoopt Jip ook een das om zijn hoofd. Eentje met groene ruiten. Met de knoop bovenop.

Ziezo, nu zitten jullie er lekker warm in.

De kruidenier heet meneer Dekker.

Hij heeft een heleboel stopflessen op de toonbank. Met drop. En met zuurtjes. En met balletjes. Jip en Janneke krijgen altijd wat bij meneer Dekker.

Dag meneer, zegt Janneke.

Dag meisjes, zegt meneer Dekker.

Jip krijgt een heel rode kleur. Meisjes!

Ik ben geen meisje, zegt hij boos. Ik ben een jongen!

O, zegt meneer Dekker. O, dat kon ik zo gauw niet zien.

Maar ik heb toch een broek aan, zegt Jip.

Ja maar, zegt meneer Dekker. Je vriendinnetje heeft ook een broek aan. Dat is waar. Janneke heeft altijd een lange broek aan met die kou.

En jullie hebben allebei een meisjesmuts op, zegt meneer Dekker.

Jip doet dadelijk de sjaal van zijn hoofd.

O ja, nou zie ik het, zegt meneer Dekker. Dag jongetje.

Dan koopt Janneke rijst en margarine en ze krijgen allebei een grote toffee.

Als ze thuis komen is Jip nog altijd boos. Meisjes! bromt hij.

Ja, zegt moeder. Dat heb je ervan.