Jip met de staart

 

Jip zit bij de kapper. Knip, knap, zegt de schaar. En Jip zegt: Au!

Ik doe je geen pijn, zegt de kapper. Ben je nou een grote jongen? Je huilt al voor je geslagen wordt.

Knip, knap, doet de schaar. En Jip vindt het zo akelig. Zo akelig. Au! roept hij telkens.

Nog een klein stukje, zegt de kapper.

Maar Jip roept nog eens: Au! Hij springt op en met zijn witte kappersmanteltje om rent hij de winkel uit.

Ho ho! roept de kapper. Je bent nog niet klaar! Nog eventjes!

Maar Jip wil niet meer. Hij loopt heel hard. En de kapper loopt heel hard achter hem aan. Maar Jip rent het hardste. Hij is al bijna thuis en de kapper haalt zijn schouders op en gaat weer terug.

Jip gaat aan de kant van de weg zitten. Hij heeft het witte kappersmanteltje nog aan. Hij huilt, want hij is zo bang geweest.

Daar komt Janneke. Ze ziet Jip zitten. En ze begint te lachen. Ze moet heel erg lachen. Wat zie jij er gek uit, zegt ze.

Jip kijkt naar boven en houdt op met huilen.

Je hebt een staart op je hoofd, zegt Janneke. En ze proest. Je hebt een staart op je hoofd en je hebt een servet om!

En het is waar. Jips hoofd is bijna helemaal kaal geknipt, maar bovenop zit nog een plukje haar. Net een staartje.

Janneke moet zo erg lachen dat Jip er boos om wordt. Ik wil niet meer terug naar de kapper, zegt hij.

Dan moet je je hele leven met een staart lopen, zegt Janneke. Jip met de staart; Jip met de staart!

Dat is toch wel naar. Dat Janneke hem uitlacht! Dat kan Jip niet verdragen. Heel langzaam staat hij op en heel langzaam gaat hij naar de kapperswinkel. Die staart moet er nog af, zegt hij.

Dat zei ik je toch al, bromt de kapper. Jij loopt maar weg, voor het klaar is. En Jip moet weer op de stoel.

Knip, knap, zegt de schaar.

Ziezo, zegt de kapper. Nou is het klaar. En was het heus zo erg?

Jip lacht. De kapper knoopt het witte manteltje los, en daar staat Jip weer op straat.

Mijn staart is weg, zegt hij tegen Janneke.

Ik zie het, zegt Janneke. Het was heel heel gek.

En dan gaan ze knikkeren.