Knotje

 

In de wei zijn twee schapen. Ze hebben lammetjes. Elk twee lammetjes. Jip en Janneke gaan kijken.

Die daar is het liefste, zegt Janneke.

Ja, zegt Jip, die springt zo hoog. En wat een mooie krulletjes!

De boer komt ook. Dag, zegt hij. Vind je ze lief?

Heel lief, zegt Jip, en deze is het leukste.

Goed, zegt de boer. Dat is dan jullie lammetje. Geef het maar een naam. En speel er maar mee.

Dan gaat de boer weg. En Janneke zegt: Hoe heet ons lammetje?

Piet, zegt Jip.

Nee, zegt Janneke. Lammetjes heten geen Piet. Het heet Knotje. Want het is net een knotje wol.

We nemen het mee naar huis, zegt Jip.

Zou dat dan mogen?

Natuurlijk, het is toch van ons? De boer heeft het gezegd.

En Jip en Janneke pakken samen het lammetje op. Plet spartelt wel. En het roept: Mèèèè!

Kom maar, zegt Jip. We gaan naar mijn moeder. En ze nemen het lammetje mee naar huis.

Wat is dat nou? zegt Jips moeder.

Dat is Knotje, zegt Jip. Hij is van ons. De boer heeft het zelf gezegd.

Maar wij kunnen toch geen schaap houden, zegt moeder. Wat moeten we daarmee?

Hè, toe nou, zeuren Jip en Janneke.

Hoor eens, zegt moeder. Dat lammetje wil naar zijn moeder terug. Wat zou jij ervan zeggen, Jip, als er een grote jongen kwam, die jou meenam? Die jou meenam naar zijn huis? Dat kan toch niet? En de moeder van het schaapje is nou ongerust.

Maar het is van ons, zegt Janneke.

Ja, zegt moeder, het is van jullie. Hier heb je een blauw lintje. Doe dat maar om zijn halsje. En zet het dan weer bij zijn moeder. Dan zal het lammetje zoooo blij zijn. En dan weet je toch dat het jullie lammetje is.

En zo gaat het lammetje weer terug naar de wei. Het krijgt een blauw lintje om.

Dag Knotje, zegt Jip.

Dag Knotje, zegt Janneke. Morgen komen we terug.

Mèèè, zegt Knotje.