Beer valt uit het vliegtuig

 

Jip is naar Schiphol geweest, met vader. Hij heeft daar vliegtuigen van heel dichtbij gezien. Ze zijn nog groter dan ons huis, vertelt hij. Ze zijn zo groot als van hier tot aan de kerk.

Dat kan niet, zegt Janneke. Want in de lucht zijn ze maar zóóó klein.

Toch is het zo, zegt Jip. En er zitten mensen in. En voorin zit de piloot. Zullen we vliegtuigje spelen?

Ze zetten stoelen achter elkaar. En de pianokruk is het stuur. Janneke mag mee als mevrouw en de beer en Poppejans zijn haar kinderen. Jip is natuurlijk de piloot.

Zal je voorzichtig rijden, piloot? vraagt de mevrouw.

Rijden? vraagt de piloot. We rijden niet, we vliegen.

Zal je zorgen dat mijn kindertjes niet naar beneden vallen? vraagt de mevrouw weer.

Ik zal ervoor zorgen, mevrouw, zegt de piloot. En als ze eruit vallen dan hebt u hier een parasjuut. Bind ze daar maar aan vast, mevrouw.

Daar gaan we dan. Brrr-br-brrr-brrrr... daar gaat het vliegtuig de lucht in.

O, roept de mevrouw, mijn kindertjes zijn zo duizelig!

Niks aan te doen, zegt de piloot. We zijn al honderd meter hoog. We zijn al in Afrika.

O, roept de mevrouw weer, mijn ene kind valt uit het raam.

Heeft ze een parasjuut aan? roept de piloot.

Jawel.

Dan hindert het niet. We gaan weer verder.

Nu is mijn andere kind ook uit het raam gevallen, roept de mevrouw.

Heeft hij een parasjuut aan?

Nee. Er was er maar een.

Dan is hij dood, zegt de piloot.

O, o, gilt de mevrouw. Dan moeten we dadelijk naar beneden.

Brrrr-brrrr-brrrr... daar gaat het vliegtuig weer naar beneden.

Gelukkig! Allebei de kinderen zijn nog springlevend, de beer zonder parasjuut en Pop-pejans met parasjuut.

Dag piloot, zegt de mevrouw. Wel bedankt voor het ritje.

Dag mevrouw, zegt de piloot.