Poppejans is ziek

 

Wat zou Poppejans toch hebben? Zij is zo ziek!

Ik zal de dokter opbellen, zegt de moeder van Poppejans. En ze pakt het gordijnkoord en roept hallo. Hallo, zegt de dokter. Hij staat bij het andere gordijn. Dokter, dokter, kom toch gauw. Poppejans is ziek. Ik kom al, zegt de dokter. En daar is hij. Zijn jas sleept over de vloer en zijn hoed staat op zijn neus en hij heeft een houten lepel in de hand.

Wel wel, zegt de dokter, ik zal haar even onderzoeken. En hij geeft Poppejans een klap op haar hoofd met de lepel. Nee, dokter, roept de poppemoeder, dat moet u niet doen. Het kind heeft de koorts, zegt dokter. Zij moet in het warme zeepsop. Als je koorts hebt moet je niet in het warme zeepsop, zegt de moeder van Poppejans.

Hoor eens, roept de dokter, als jij het beter weet moet jij maar dokter zijn. En hij pakt Poppejans bij haar been. Het moedertje pakt haar kind bij het andere been en allebei trekken ze hard. En ze schreeuwen en ze gillen.

Daar komt Jannekes moeder binnen en zegt: Kijk, een dokter en een mamma, die het kind uit elkaar trekken. Dat heb ik nog nooit gezien, nog nooit.

Ja, maar hij... zegt Janneke.

Ja, maar zij... zegt Jip.

Jullie krijgen een kop chocola en een beschuitje, zegt de echte moeder, en je moet Poppejans lekker in bed stoppen, dan wordt zij vanzelf beter.

Poppejans wordt in bed gelegd en doet haar oogjes toe, en ze denkt: Gelukkig dat ik nog een grootmoeder heb.